Maakt vrienden voor uzelf
„Ook zeg ik u: Maakt vrienden voor uzelf door middel van de onrechtvaardige rijkdommen, opdat wanneer deze niet meer baten, ze u mogen ontvangen in de eeuwige woonplaatsen.” — LUKAS 16:9, NW.
1. Waar kan men betrouwbare raad vinden over de wijze waarop men zich vrienden kan maken, en met welk resultaat?
DE BIJBEL is het enige Boek dat de mensen zegt hoe zij zich de juiste soort van vrienden kunnen maken en deze kunnen behouden. Er is een aanzienlijk aantal wereldse boeken uitgekomen waarin betreffende deze aangelegenheid raad is gegeven, maar de mensen zijn hierdoor niet geholpen het geluk te vinden dat zij zochten. Alleen door zich tot het Boek te wenden dat de Autoriteit is op het gebied van het verwerven van vrienden, kunnen wij het ware geluk vinden dat uit het bezitten van de juiste soort van vrienden voortspruit.
2. Wat zei Jezus over vriendschap, en welke voordelen spruiten er uit het door hem gestelde voorbeeld voort?
2 Aangezien niemand anders dan Jezus Christus, de Zoon van God, heeft gezegd: „Maakt vrienden voor uzelf”, kunnen wij er zeker van zijn dat dit een uiterst belangrijke aangelegenheid is. Zeer terecht heeft Jezus zelf met betrekking tot vriendschap het voorbeeld gesteld: „Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Joh. 15:13). Doordat Jezus zijn volmaakte menselijke leven ten behoeve van alle mensen die hem gehoorzamen, als een loskoopoffer aflegde, maakte hij het voor zulke personen mogelijk om met zijn Vader in de hemel, wiens naam alleen Jehovah is, in een vriendschappelijke verhouding te komen. Behalve dat Jezus door aldus zijn leven af te leggen, blijk gaf van zijn loyale vriendschap jegens Jehovah God, bewees hij tevens zijn vriendschap ten opzichte van allen die zijn hemelse Vader net zo loyaal zijn toegewijd.
3, 4. (a) Welke hoedanigheden dient een ware vriend te bezitten, en waarin schoot Judas tekort? (b) Uit welk voorbeeld blijkt dat een vriend ’meer gehechtheid toont dan een broer’? Hoe dat zo?
3 Wat is een werkelijke vriend? Aan de hand van Jezus’ voorbeeld kunnen wij zien dat een vriend loyaal moet zijn en nimmer moet toelaten dat die loyaliteit door zelfzucht en begerigheid wordt ondermijnd. Judas Iskáriot was iemand die zijn loyaliteit door begerigheid liet ondermijnen. Toen hij in de gelegenheid werd gesteld geld te verdienen, keerde hij zich tegen zijn beste vriend, de Here Jezus, door hem door middel van een huichelachtige daad van vriendelijkheid voor dertig zilverstukken aan diens vijanden te verraden: „Terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem [zeer teder, NW]. . . . Toen traden zij toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem” (Matth. 26:49, 50). Wat een valse vriend! Zijn liefde voor geld scheidde hem van zijn beste vriend en bracht Jezus in de handen van degenen die hem ter dood wilden brengen. Het is zoals de bijbel verklaart: „Wie iedereen tot vriend heeft, komt er door ten gronde; maar menige vriend toont meer gehechtheid dan een broer.” — Spr. 18:24, KB.
4 Een werkelijke vriend toont dus meer gehechtheid dan een broer en is bestendig in zijn loyaliteit en vriendelijkheid. Hij is niet de ene dag hartelijk en vriendelijk en de andere dag koel en hooghartig. In Spreuken 17:17 (KB) staat dan ook: „Een vriend toont zijn vriendschap ten alle tijde, maar in de nood wordt hij een broeder.” Een ware vriend komt zijn metgezel die in nood verkeert te hulp. Wij kunnen op dit gebied van vriendschap veel leren uit het voorbeeld van Jonathan en David. De hoedanigheden van liefde, loyaliteit, onzelfzuchtigheid en nog andere eigenschappen die voor ware vriendschap nodig zijn, worden alle in dit buitengewone voorbeeld aangetroffen: „De ziel van Jonathan [werd] verknocht aan die van David; en Jonathan had hem lief als zichzelf. Jonathan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf. Jonathan trok den mantel uit, dien hij droeg, en gaf dien aan David, ook zijn wapenrok, zelfs zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel” (1 Sam. 18:1, 3, 4). Later, toen Jonathan in de strijd bij het gebergte Gilboa was gedood, weeklaagde David jammerlijk over het verlies van zijn vriend en zei: „Ik heb leed over u, mijn broeder Jonathan; ik heb groote vreugd en blijdschap aan u gehad, uwe liefde is mij dierbaarder geweest dan vrouwenliefde” (2 Sam. 1:26, Lu). Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat ’menige vriend meer gehechtheid toont dan een broer’.
5, 6. Wat dient de basis voor elke betrouwbare vriendschap te zijn, en door welke voorbeelden wordt dit aangetoond?
5 Waardoor werd een dergelijke bijzondere vriendschap echter mogelijk gemaakt? Door wederzijdse liefde voor en toewijding en loyaliteit aan Jehovah God! Daarom is de opmerking gemaakt: „Geen vriendschap op heidense grond kan met de door Jonathan en David aan de dag gelegde goede eigenschappen wedijveren: ’het beste wat Griekenland en Rome met betrekking tot vriendschappen te tonen hebben, verbleekt hierbij.’”a De onzelfzuchtigheid en loyaliteit welke door Jonathan aan de dag werden gelegd, sproten voort uit zijn gezindheid om Jehovah God en Zijn wil op de eerste plaats te stellen. Doordat Jonathan Sauls zoon was, kwam hij voor het koningschap in aanmerking. Toen Jehovah zijn gunst echter van koning Saul wegnam en deze — met voorbijzien van Jonathan, de natuurlijke erfgenaam van de troon — aan David schonk, haatte Jonathan David niet door hem, evenals Saul, als een mededinger die uit de weg geruimd moest worden, te beschouwen. Integendeel, doordat Jonathan inzag dat Jehovah’s gunst op David rustte, onderwierp hij zich op theocratische wijze aan de goddelijke regeling. Alleen doordat zowel David als Jonathan hun loyaliteit jegens Jehovah God op de eerste plaats stelden, werd hun wonderbaarlijke vriendschap mogelijk gemaakt. Het volgende kan dus naar waarheid worden gezegd: Zonder die primaire liefde voor en loyaliteit aan Jehovah God bevindt de basis voor elke menselijke vriendschap zich op los zand.
6 David had ook ervaring opgedaan met valse vrienden. Achitofel, Davids slimme raadgever, behoorde tot de ’vrienden waardoor men ten gronde komt’ (2 Sam. 15:12; Ps. 41:10 9; 55:13-15 12-14). De vrienden van David die deloyaal werden, verloren hun liefde en exclusieve toewijding aan Jehovah, de werkelijke Koning van Israël. Aangezien Ruth, de Moabitische, deze eigenschappen daarentegen wel bezat, legde zij loyale vriendschap jegens Naomi aan de dag. „Ruth klemde zich aan haar vast” (Ruth 1:14). Onwrikbare toewijding aan Jehovah God dient bij elke blijvende en betrouwbare vriendschap de hieraan ten grondslag liggende basis te zijn.
DE JUISTE SOORT VAN VRIENDEN VOOR ONSZELF UITZOEKEN
7. (a) Wat dient de juiste soort van vriend te kunnen doen? (b) Welke fout met betrekking tot vriendschap maakte koning Josafat, en met welke gevolgen?
7 De juiste soort van vriend dient derhalve iemand te zijn die de christen ertoe aanmoedigt jegens de Allerhoogste God loyaal te zijn. Alleen mensen die Jehovah liefhebben, kunnen dit doen. Laten wij de les ter harte nemen die wij uit de fout van koning Josafat van Juda kunnen leren. Deze koning, aan wie Jehovah zijn vriendschap had geschonken, maakte de fout met iemand om te gaan die geen vriend van God was, namelijk koning Achab van Israël. Deze goddeloze koning vroeg Josafat om zich bij hem aan te sluiten in een veldtocht voor het herwinnen van Ramoth-Gilead. Josafat stemde hierin toe. Hoewel de profeten van Baäl voorzeiden dat de veldtocht met succes bekroond zou worden, voorzei Micha, de enige beschikbare profeet van Jehovah, de dood van Achab. Achab vermomde zich toen hij ten strijde trok, maar hij had voorgesteld dat de koning van Juda zijn koninklijke klederen zou aantrekken, waardoor hij een mikpunt voor alle pijlen zou worden. In het heetst van de strijd bemerkte de in koninklijke klederen gestoken koning Josafat dat alle strijders van Syrië zich tegen hem keerden in de mening dat hij de koning van Israël was. „Josafat riep luid en de HERE hielp hem, God lokte hen van hem weg” (2 Kron. 18:31). In overeenstemming met de woorden van Jehovah’s profeet vond Achab de ondergang, aangezien een man in zijn onwetendheid zijn boog spande en de pijl de koning van Israël trof zodat hij stierf. Toen de koning van Juda naar Jeruzalem terugkeerde, zei Jehu, de zoon van de ziener Hanáni, tot koning Josafat: „Moogt gij den goddeloze helpen en bevriend zijn met hen die den HERE haten? Hierom rust er toorn op u van de zijde des HEREN.” — 2 Kron. 19:2.
8, 9. Hoe kan de christen van Josafats fout voordeel trekken, en waarom leiden verkeerde vriendschappen ertoe dat men zich Gods ongenade op de hals haalt?
8 Josafat beging een ernstige fout door vriendschap aan te kweken met en hulp te verlenen aan iemand die Jehovah God haatte. Bij het uitkiezen van vrienden doet de christen er goed aan de woorden van de profeet in gedachten te houden: „Moogt gij . . . bevriend zijn met hen die den HERE haten?” Hoe moet de dienstknecht tegen onjuiste vriendschappen op zijn hoede zijn! Of wij Gods gunst zullen ontvangen of ons zijn toorn op de hals zullen halen, is in grote mate afhankelijk van de soort van vriendschappen die wij aanknopen. Het dient ons niet te verbazen dat de Allerhoogste God elkeen van zijn dienstknechten die met personen omgaat die niet door hem worden goedgekeurd, schuldig rekent. Indien wij met mensen omgaan die niet door God worden goedgekeurd, kunnen wij zijn vriendschap niet winnen.
9 Door de verderfelijke invloed van slechte vrienden wordt men uit het rijk der betrouwbaarheid verwijderd, want deze invloed zal onvermijdelijk ongunstige gevolgen hebben: „Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; maar wie met dwazen verkeert, wordt slecht” (Spr. 13:20). Indien God niet tussenbeide was gekomen, zouden Josafats betrekkingen met de dwaze Achab hem het leven hebben gekost.
10. Welk voorbeeld heeft David voor de dienstknecht van God gesteld?
10 Behalve dat wij van de door Josafat gemaakte fout voordeel kunnen trekken, kunnen wij ook veel leren van het goede voorbeeld van David, die kon zeggen: „Bij de valsaards zit ik niet neder, met de huichelaars ga ik niet om; ik haat het gezelschap der boosdoeners en bij de goddelozen zit ik niet neer. Ik was mijn handen in onschuld, en maak den omgang om uw altaar, o HERE” (Ps. 26:4-6). David spreekt alsof hij in de getuigenbank staat en getuigenis aflegt ten aanzien van zijn privé-leven ten einde zijn onschuld met betrekking tot vriendschappen aan te tonen. Hij verklaart onschuldig te zijn ten aanzien van de omgang met mensen die God en zijn rechtvaardige geboden niet liefhebben. Moge elke ware aanbidder van de Almachtige God Jehovah in staat zijn om op overeenkomstige wijze van zijn onschuld ten aanzien van vriendschappen te getuigen!
DE JUISTE SLAVENMEESTER ALS VRIEND UITKIEZEN
11. (a) Voor welke onjuiste vriendschappen moeten wij behalve voor die met personen, nog meer op ons hoede zijn? Hoe gaf Jezus het juiste voorbeeld? (b) Waarom is het dwaasheid wanneer een christen de wereld tot zijn vriend maakt?
11 Wij moeten niet alleen zorgvuldig te werk gaan bij het uitkiezen van afzonderlijke personen als vrienden, maar wij moeten ook op onze hoede zijn voor onjuiste vriendschappen met groepen, clubs en organisaties die ons niet aanmoedigen om in de aanbidding van Jehovah voorwaarts te gaan, maar veeleer slavernij aan de god van deze wereld, Satan de Duivel, aankweken (2 Kor. 4:4). Jezus Christus wees derhalve een democratische aanstelling als een plaatselijke politieke regeerder van de hand (Joh. 6:15). Ja, Jezus wees niet alleen het plaatselijke koningschap van de hand, maar hij weigerde eveneens het koningschap over Satans wereldorganisatie te aanvaarden! De Duivel „toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt” (Matth. 4:8, 9). Jezus verwierp al deze wereldse aanbiedingen, omdat hij Gods vriendschap boven alles op prijs stelde. Door het aanbod van de Duivel te aanvaarden, zou Jezus Gods vijand zijn geworden. Indien wij vriendschap met de wereld aankweken, vragen wij gewoon om Jehovah’s vijandschap. De goddelijke regel is onveranderlijk: „Weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God” (Jak. 4:4). Deze goddeloze wereld is ertoe veroordeeld om in Gods oorlog van Armageddon vernietigd te worden, en de vrienden van deze wereld zullen met haar vergaan (1 Joh. 2:15-17). Het is zoals in het profetische overwinningslied van Barak en Debora werd voorzegd: „Zo zullen omkomen al uw vijanden, o HERE! Maar die Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht.” — Richt. 5:31.
12, 13. (a) Waarom vormt rijkdom niet de soort van vriend waarmee christenen op goede voet moeten komen te staan? (b) Welke keuze bestaat er tussen slavenmeesters, en waarom kan geen enkele christen een slaaf van twee meesters zijn?
12 Ook rijkdom vormt niet de soort van vriend waarmee christenen op goede voet moeten komen te staan. Toen Jezus deze aangelegenheid van het zich maken van de juiste soort van vrienden besprak, zei hij: „Maakt vrienden voor uzelf door middel van de onrechtvaardige rijkdommen.” Hoewel rijkdommen bij het zich maken van vrienden gebruikt kunnen worden, dient men ze niet als ’s mensen enige vriend te beschouwen, want Jezus legde uit: „Geen huisknecht kan een slaaf zijn van twee meesters; want hij zal óf de een haten en de ander liefhebben, óf de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt geen slaven van God en van rijkdommen zijn.” — Luk. 16:9, 13, NW.
13 Jezus maakte toen een fundamentele regel bekend: Niemand kan een slaaf zijn van twee meesters. Zoals men uit het verband kan begrijpen, zijn de twee meesters tegenovergesteld aan elkaar, want de ene is goed en de andere slecht. Jezus toonde aan dat iemand die een van deze meesters trouw zou zijn, de andere zou verachten, aangezien hij de ene zou liefhebben en de andere zou haten. Het contrast tussen beide regeerders is zo groot dat men niet beide kan aanhangen. Jehovah God is de voornaamste Slavenmeester; als Schepper is hij de voornaamste Eigenaar van alle schepselen. Indien wij tot zijn vrienden wensen te behoren, moeten wij hem loyaal dienen door hem onze exclusieve toewijding te schenken, ons leven aan hem op te dragen, ons geheel in zijn dienst te geven en volgelingen te worden van zijn geliefde Zoon, Jezus Christus. Verder staat Jehovah zijn dienstknechten niet toe om hem een gedeelte van de tijd te dienen en zijn gehate vijand gedurende de rest van de tijd. Aan de gemeente te Laodicéa zei Jezus hierover: „Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen” (Openb. 3:15, 16). Degenen die noch heet, noch koud zijn, worden uitgespuwd en vol afschuw verworpen. Wanneer de christen de vriendschap van God en zijn Zoon tracht te verwerven, kan hij in zijn hart dus niet tussen Jehovah en de tegenovergestelde meester — Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen” — verdeeld zijn.
14. (a) Waarin schoot de rijke jonge regeerder wat vriendschap betreft tekort? (b) Waarom is het juiste gebruik van rijkdommen zo belangrijk?
14 Jezus zette duidelijk uiteen dat degene die zich in de vriendschap met God wenst te verheugen, geen slaaf van wereldse rijkdommen, en daardoor een slaaf van de verkeerde slavenmeester, kan zijn. Wij moeten niet als de rijke jonge regeerder handelen die, alhoewel hij een vriend van God wilde zijn, niet de banden van slavernij aan deze wereld wilde opgeven. Jezus gebood hem alles wat hij had te verkopen en dat aan Jehovah Gods armen te geven, en „gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij” (Matth. 19:21). Toen Jezus dit tot de jonge regeerder zei, paste hij de regel toe: Niemand kan een slaaf zijn van twee meesters. Het ging om de exclusieve toewijding aan Jehovah God. Zou de rijke regeerder Jehovah geven wat hem toekwam of zou hij slavernij boven rijkdommen verkiezen? Hij nam de verkeerde beslissing en verloor de gelegenheid om de schat te verwerven die hij zou bezitten door een vriend van God te zijn. Rijkdommen zijn nuttig, en Jezus toont dat men er op juiste wijze gebruik van maakt door zich hierdoor tot vrienden van God en zijn Zoon te maken. Dit wetend, zal de dienstknecht van God nimmer toelaten dat rijkdommen hem de baas worden, maar zal hij ze onder controle houden en ze in de bediening van Jehovah God gebruiken. Indien rijkdommen ons echter de baas worden doordat wij ze ons tot vrienden hebben gemaakt, geraken wij in een toestand van vijandschap met Jehovah God, want wij zijn dan een vriend van deze wereld en een slaaf van zijn gehate vijand, de god van deze wereld, geworden.
15. (a) Wie zijn de juiste vrienden die wij ons dienen te maken, en waarom is er niets schandelijks verbonden met het feit dat wij hun slaven zijn? (b) Hoe bewees Jezus zijn vriendschap jegens degenen die hem gehoorzamen, en wat wordt daardoor niet tenietgedaan?
15 De voornaamste slavenmeester, Jehovah God, en zijn Zoon, „dien hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen”, zijn voor degenen die werkelijk het eeuwige leven zoeken, de juiste vrienden (Hebr. 1:2). Wanneer iemand een slaaf van God en Jezus Christus wordt, geraakt hij niet in een gehate positie, waarin hij wordt onderdrukt, wordt vertreden en ten aanzien van de voornemens van zijn meester in onwetendheid wordt gehouden. Door op loyale wijze een gehoorzame slaaf van God en van zijn Zoon te worden, wordt hij juist hun vriend. Het is verheffend om over Jezus’ woorden aan zijn loyale volgelingen na te denken: „Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt” (Joh. 15:14, 15). In tegenstelling tot de koele en formele verhouding die er gewoonlijk tussen meesters en slaven bestaat, zijn degenen die Jezus volgen, behalve slaven, ook zijn vrienden. Jezus Christus bewees zijn vriendschap door zijn ziel „voor zijn vrienden” over te geven (Joh. 15:13). Aangezien Jezus met de prijs van zijn eigen kostbare bloed betaalde, doet deze vriendschap niet het feit teniet dat christenen slaven van God en van Jezus Christus zijn. Indien christenen hun vriendschappelijke slaaf-meester-verhouding wensen te handhaven, dienen zij ervoor op hun hoede te zijn dat zij geen vriendschapsbanden met deze wereld en haar satanische slavenmeester, de Duivel, aanknopen. Niemand kan een slaaf zijn van twee meesters.
16. Welke gelijkenis vertelde Jezus over een rentmeester, en welk punt maakte Jezus duidelijk?
16 Hoe kunnen wij Jehovah en zijn Zoon tot onze vrienden maken, en waarom is het dringend om dit thans te doen? In het zestiende hoofdstuk van het boek Lukas sprak Jezus een gelijkenis uit over een huisbediende, een rentmeester, die op het punt stond zijn baan te verliezen en praktische wijsheid aan de dag legde door zich met behulp van rijkdommen vrienden te maken. De rentmeester in Jezus’ gelijkenis ontving geen salaris, zoals thans de gewoonte is. Wanneer hij uit zijn baan zou worden ontslagen, zou hij moeten bedelen of slavenarbeid moeten verrichten door bijvoorbeeld te graven. Aangezien de rentmeester niet sterk genoeg was om te graven en niet wilde bedelen, verlaagde hij verscheidene schulden die mensen bij zijn meester hadden. Wanneer hij zijn rentmeesterschap zou verliezen, zou hij nu mensen hebben die hem in hun huis zouden verwelkomen, want hij had hen door middel van rijkdommen tot zijn vrienden gemaakt. Hij behoefde nu niet in zijn levensonderhoud te voorzien door graafwerk te verrichten waarin hij helemaal geen zin had of door te bedelen, waartoe hij zich niet wilde vernederen. Hij had een goede kijk op de toekomst en legde praktische wijsheid aan de dag door rijkdom of stoffelijke goederen te gebruiken ten einde zich vrienden te maken. Jezus Christus zegt dat christenen een overeenkomstige praktische wijsheid aan de dag dienen te leggen: „Ook zeg ik u: Maakt vrienden voor uzelf door middel van de onrechtvaardige rijkdommen, opdat, wanneer deze niet meer baten, ze u mogen ontvangen in de eeuwige woonplaatsen.” — Luk. 16:9, NW.
17. (a) Wat bezitten Jehovah en Jezus Christus, en waaraan vergeten vele mensen te denken? (b) Welke kennis betreffende Gods beloften — dit in tegenstelling tot de onzekerheid van de rijkdommen en het leven in deze wereld — dient ons ertoe aan te sporen de handelwijze van praktische wijsheid te volgen?
17 Jehovah God en Jezus Christus zijn de enigen die „eeuwige woonplaatsen” bezitten. Zij zullen in deze „eeuwige woonplaatsen” alleen hun vrienden ontvangen. In deze tijd, waarin vele mensen zich zeer ongerust maken en verontrust zijn over het woningtekort, de hoge kosten van woningen en de hoge belastingen op huizen, denken zij waarschijnlijk weinig over de aangelegenheid om zich in Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid van eeuwige woonplaatsen te verzekeren. Het is niet alleen een nieuwe wereld waarin „rechtvaardigheid woont”, maar het zal een wereld zijn ten aanzien waarvan God ons de verzekering geeft: „De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan” (2 Petr. 3:13; Openb. 21:4). God heeft dit in zijn Woord beloofd. Gelooft u dit! Jehovah’s woorden falen nimmer, zoals Jozua tot de Israëlieten zei: „Erkent nu met geheel uw hart en geheel uw ziel, dat niet één van alle goede beloften die de HERE, uw God, u gegeven heeft, onvervuld gebleven is. Alles is voor u uitgekomen. Zijnerzijds is niets onvervuld gebleven” (Joz. 23:14). Daarom zouden wij dan, nu wij Gods zekere belofte van een rechtvaardige nieuwe wereld hebben, blijvende woonplaatsen in deze wereld zoeken? Zelfs wanneer wij dat zouden proberen, zou dit nutteloos zijn, want niet alleen rijkdommen kunnen in één nacht verdwijnen, maar ons leven is al even onzeker. Het getuigt derhalve van praktische wijsheid wanneer wij onze stoffelijke bezittingen op zodanige wijze gebruiken dat wij ons er vrienden mee maken van de Bouwer van alles en van Jezus Christus, zijn Zoon, die tot zijn volgelingen zei: „In het huis mijns Vaders zijn vele woningen — anders zou Ik het u gezegd hebben — want Ik ga heen om u plaats te bereiden” (Joh. 14:2). Wanneer rijkdommen ons derhalve niet meer baten, kunnen wij er zeker van zijn dat wij in de „eeuwige woonplaatsen” van de nieuwe wereld liefdevol welkom zullen worden geheten.
18. Waarom zijn Gods gaven niet met geld te koop, en wie kunnen Gods vrienden zijn?
18 Betekent dit dat God steekpenningen aanneemt of dat wij Gods toorn kunnen afkopen? Neen, beslist niet. Ananías en Saffíra dachten dat zij Gods gunst konden kopen met een indrukwekkende reputatie als resultaat. Zij schenen niet te begrijpen dat het overhandigen van geld voor een zelfzuchtig doel, geen vriendelijke daad jegens God kon zijn. Ook Simon, de vroegere beoefenaar van magische kunsten, dacht dat hij Gods gunsten kon kopen door geld aan te bieden. Hij merkte dat dit niet het geval was, want Petrus zei tot hem: „Uw geld zij met u ten verderve, daar gij gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen verwerven” (Hand. 8:20). Neen, Gods gaven zijn niet met geld te koop; indien dat zo was, zouden de rijken beter af zijn en zouden zij in Gods nieuwe wereld plaatsen kunnen reserveren. God is echter niet op een geldelijke beloning uit; hij is niet partijdig. Iedereen kan met God en Zijn Zoon bevriend worden, ook al heeft hij weinig of haast geen stoffelijke bezittingen.
19. (a) Hoe kan men geld of stoffelijke goederen derhalve gebruiken om Gods vriendschap te winnen? (b) Hoe gebruikt men zijn middelen op juiste wijze?
19 Hoe gebruiken wij rijkdommen of stoffelijke goederen derhalve om met God bevriend te raken? Niet om God om te kopen, maar om hem te verheerlijken! De gehele wereld is van God, en Jehovah zegt dan ook: „Van Mij is het zilver en van Mij is het goud.” „Want Mij behoort al het gedierte van het woud, het vee op bergen, rijk aan runderen” (Hag. 2:9 8; Ps. 50:10). Wij zouden God dus niet in stoffelijk opzicht kunnen verrijken, maar wij kunnen onze middelen wel gebruiken om God te verheerlijken door anderen over zijn voornemens te vertellen en hem exclusieve toewijding en loyale liefde te geven. Wanneer wij andere mensen aanmoedigen om de bijbel te bestuderen, wanneer wij hun bijbelse studiehulpmiddelen brengen, met hen praten en hen helpen Gods voornemens en Zijn belofte van een rechtvaardige nieuwe wereld te begrijpen, gebruiken wij onze middelen om God te verheerlijken.
20. Waarom is het dringend om thans met God bevriend te geraken, en met wie dienen wij om te gaan?
20 Door onze middelen met dit doel te gebruiken, leggen wij een hemelse schat weg en maken wij ons vrienden met degenen die ons nimmer de rug zullen toekeren of ons aan ons lot zullen overlaten en die ons onder het koninkrijk des hemels de gave van eeuwig leven kunnen geven. Deze aangelegenheid om met God en zijn Zoon bevriend te raken, is zeer dringend, omdat deze wereld zich thans in haar „tijd van het einde” bevindt en spoedig in Gods oorlog van Armageddon zal verdwijnen. Thans is het de tijd om te tonen dat wij met God bevriend zijn. Thans is het de tijd om alle hulp aan te grijpen die ons wordt geboden om Gods vriendschap te winnen. Daarom dienen wij geregeld met degenen om te gaan die God liefhebben en gehoorzamen, degenen die Jezus Christus „mijn vrienden” noemde (Luk. 12:4). Door met de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen om te gaan, leren duizenden mensen welke handelwijze zij moeten volgen om zich vrienden te maken „door middel van de onrechtvaardige rijkdommen, opdat, wanneer deze niet meer baten, ze [hen] mogen ontvangen in de eeuwige woonplaatsen”. — Luk. 16:9, NW.
[Voetnoten]
a Hasting’s Encyclopædia of Religion and Ethics, Deel VI, blz. 132.