Hoe valse goden het oude Israël verlokten
KAN een ontaarde vorm van aanbidding verlokkelijk zijn? Welke beweegredenen zouden een volk ertoe kunnen brengen de zuivere aanbidding met valse aanbidding te bezoedelen? Het antwoord op deze vragen wordt verschaft wanneer wij beschouwen wat er met het Israël uit de oudheid gebeurde. De Israëlieten waren van tevoren gewaarschuwd voor wat er zou gebeuren: „[De Kanaänitische] goden zullen u tot lokaas dienen.” — Recht. 2:3.
Waarom was dit echter zo? Om dit te weten te komen, moeten wij eerst de aard van het Baälisme, de religie van Kanaän, onderzoeken.
DE AARD VAN HET BAÄLISME
De belangrijkste Kanaänitische god was Baäl. Elke plaats in Kanaän en in andere landen waar het Baälisme bestond, had haar eigen Baäl of, zoals de naam „Baäl” betekent, haar eigen „heer”, „meester” of „eigenaar”. De plaatselijke Baäl kreeg vaak een naam waardoor te kennen werd gegeven dat hij aan een bepaalde plaats was gebonden. Eén voorbeeld hiervan is de „Baäl van Peor”. Deze godheid had zijn naam aan de berg Peor ontleend. Hoewel er veel van zulke plaatselijke Baäls waren, begrepen de Israëlieten en de omliggende volkeren dat de plaatselijke Baäls slechts manifestaties waren van de ene god Baäl.
Oude teksten die te Ras Sjamra aan de Syrische kust zijn ontdekt, onthullen dat het Baälisme een vruchtbaarheidscultus was die rondom de landbouw was opgebouwd. De Baälaanbidders schreven de veranderingen in de jaargetijden en de uitwerking ervan aan de onderlinge strijd van de godheden toe. Zij geloofden dat het eind van het regenseizoen en de dood van de plantengroei een kenmerk vormden van de overwinning die de god Mot op Baäl had behaald, waarbij hij Baäl had gedwongen zich in de diepten der aarde terug te trekken. Wanneer echter het regenseizoen begon, vatten de Baälaanbidders dit op als een bewijs dat Baäl weer levend was, doordat zijn zuster, Anath genaamd, Mot had verslagen. Zij dachten dat wanneer Baäl tegen deze tijd met zijn vrouw Astoreth of Astarte gemeenschap had, dit voor het komende jaar vruchtbaarheid verzekerde voor de gewassen en het vee.
De Baälaanbidders geloofden dat wanneer zij op hun religieuze feesten aan voorgeschreven rituele handelingen deelnamen, dit de goden ertoe zou stimuleren hetzelfde patroon te volgen. Ten einde derhalve Baäls herleving en zijn huwelijksbetrekkingen met Astoreth te vieren, gaven zij zich in een onbeteugelde losbandigheid aan seksuele orgieën over. Dit was een soort van medegevoelende magie, die werd beoefend in de hoop dat de goden hun aanbidders zouden navolgen en daardoor een vruchtbaar en voorspoedig landbouwjaar zouden verzekeren.
In geheel Kanaän konden heiligdommen ter ere van Baäl worden aangetroffen, waar mannen en vrouwen prostitutie bedreven en priesters dienst verrichtten. Bij de altaren buiten de heiligdommen bevonden zich stenen zuilen, heilige palen (die de godin Asjera vertegenwoordigden) en reukwerktafels. Zowel de heilige zuilen als de heilige palen waren sekssymbolen.
Uit de Ras-Sjamrateksten en archeologische ontdekkingen blijkt dat het Baälisme een zeer ontaarde vorm van aanbidding was. De godinnen Astoreth, Anath en Asjera symboliseerden zowel seksuele wellust als sadistisch geweld en oorlogvoering. Beeldjes van Astoreth die in het Midden-Oosten zijn gevonden, beelden haar af als een naakte vrouw met grof overdreven geslachtsorganen. In een van de Ras-Sjamrateksten, waarin wordt verhaald hoe Anaths vader weigert een verzoek van haar in te willigen, wordt vermeld met welke woorden Anath hierop reageerde: ’Ik zal je kop beslist verpletteren, je grijze haar van bloed doen druipen, het grijze haar van je baard van geronnen bloed.’ Over haar zucht naar bloedvergieten lezen wij: ’Zij voert en aanschouwt veel strijd; Anath overpeinst haar gevechten: Haar lever zwelt op van gelach, haar hart is vervuld van vreugde, Anaths lever jubelt; want zij stort zich tot de knieën in het bloed van edelen, tot de heupen in het geronnen bloed van helden.’ Werkelijk een weerzinwekkend beeld!
Het is begrijpelijk dat Jehovah God, als een liefdevolle Vader, zijn volk, de Israëlieten, tegen de afschuwelijke Baälaanbidding wilde beschermen. Zijn Wet, die door bemiddeling van Mozes werd gegeven, maakte afgoderij tot een overtreding waarop de doodstraf stond (Deut. 13:6-10). Jehovah God gebood de Israëlieten alles wat maar naar valse aanbidding zweemde te vernietigen en geen verbond met afgodendienaars te sluiten (Deut. 7:2-5). Hij gebood de Israëlieten zelfs „de naam van andere goden niet [te] vermelden”, dat wil zeggen, ze niet met een eerbiedige achting te vermelden of op een zodanige wijze dat men hierdoor te kennen gaf in het bestaan ervan te geloven. — Ex. 23:13.
De Israëlieten waren echter ongehoorzaam en werden door de aanbidding van Baäl, Astoreth en Asjera verlokt. Hoe kwam dit?
WAAROM VERLOKKELIJK
Evenals alle andere vormen van afgoderij, was het Baälisme een werk van het „vlees” (Gal. 5:19-21). Als zodanig deed het een beroep op de zondige neigingen van onvolmaakte mensen. De Israëlieten waren niet immuun voor de verlokkingen van afgoderij en andere werken van het vlees die ermee verbonden waren.
Toen de Israëlieten zich eenmaal in het Beloofde Land gevestigd hadden, zullen zij waarschijnlijk hebben opgemerkt dat hun Kanaänitische buren over het algemeen veel succes met het land hadden en misschien een goede oogst binnenhaalden. Aangezien de Israëlieten niet veel ervaring hadden wat het bebouwen van de grond betreft, zal het niet ongewoon zijn geweest wanneer een Israëliet een Kanaäniet iets over de landbouw vroeg. Volgens de Kanaäniet moest Baäl gunstig gestemd worden om een voorspoedig landbouwjaar te genieten. Indien de Israëliet verontrust was door de suggestie dat hij ook de plaatselijke Baäl gunstig moest stemmen, kan de Kanaäniet de vrees van zijn buurman hebben weggewuifd door te zeggen dat er geen bezwaar tegen was wanneer de Israëliet Jehovah bleef aanbidden. Het ging er alleen maar om, ook de plaatselijke Baäl te erkennen en te behagen.
Niet beseffend dat ervaring en kennis van het land de werkelijke redenen waren voor het succes dat de Kanaänieten misschien hadden, kan een Israëliet hebben toegelaten dat zijn verlangen naar materieel gewin een strik voor hem werd. Aangezien hij graag wilde dat zijn land een zo goed mogelijke opbrengst zou geven, kan hij het juist gevonden hebben een altaar voor Baäl op zijn akker op te richten en er een heilige zuil en een heilige paal bij te zetten. ’Och’, zo kan hij hebben geredeneerd, ’ik aanbid nog steeds Jehovah.’
Nog een factor die ertoe bijdroeg dat de Israëlieten zich met valse goden inlieten, was het sluiten van huwelijken met personen die Jehovah niet aanbaden. Zelfs de wijze koning Salomo week van de ware aanbidding af doordat hij met vrouwen trouwde die valse goden en godinnen aanbaden (1 Kon. 11:1-8). Er is geen aanwijzing dat Salomo de aanbidding van Jehovah en de offers in de tempel op de berg Moría geheel en al de rug toekeerde. Hij beoefende klaarblijkelijk een soort van intergeloof om zijn buitenlandse vrouwen te behagen, maar dit mishaagde Jehovah zeer.
De onbeteugelde seksuele uitspattingen waarmee valse aanbidding gepaard ging, verstrikte weer anderen. Te Sittim, op de vlakten van Moab, zwichtten duizenden Israëlieten voor deze verleiding en beoefenden valse aanbidding. De bijbel bericht: „Toen begon het volk immorele betrekkingen met de dochters van Moab te onderhouden. En de vrouwen kwamen het volk uitnodigen tot de slachtoffers van hun goden, en het volk ging eten en zich voor hun goden neerbuigen.” — Num. 25:1, 2.
Bovendien oefenden de religieuze feesten, waarop uitgebreid werd gegeten en gedronken, aantrekkingskracht uit op personen die genoegens liefhadden. In Amos 2:8 lezen wij: „Op kleren die in pand zijn genomen, strekken zij zich uit naast elk altaar; en de wijn van degenen die beboet zijn, drinken zij in het huis van hun goden.” Over een religieus feest te Sichem vertelt de bijbel ons: „Als gewoonlijk gingen zij naar buiten het veld in en hielden zich bezig met het inzamelen van de druiven van hun wijngaarden en het treden daarvan en met uitbundig feestvieren, waarna zij het huis van hun god binnengingen en aten en dronken.” — Recht. 9:27.
Verder heeft ook onzekerheid met betrekking tot de toekomst (ten gevolge van gebrek aan geloof of een schuldig geweten tegenover Jehovah) velen ertoe aangezet hulp te zoeken door middel van valse religie, in de hoop dat zij op de een of andere manier de verzekering zouden krijgen dat het goed met hen zou aflopen. Dit was bijvoorbeeld het geval met de Israëlitische koning Ahazia, de zoon van Achab en Izébel. Toen hij als gevolg van een ongeluk gewond was geraakt, zond hij boodschappers uit om bij Baäl-Zebub, de god van Ekron, te informeren of hij zou herstellen. — 2 Kon. 1:2, 3.
EEN LES WAAROP WIJ ACHT MOETEN SLAAN
Wanneer wij beschouwen wat er in de christenheid is gebeurd, dient het feit dat Israël door afgoderij werd verstrikt, ons niet te verbazen. Ontwikkelde mensen in de christenheid raadplegen thans waarzeggers, liefhebberen in het occulte, dragen mascottes en gaan — in sommige delen van de wereld althans — zelfs naar toverdokters in de hoop van ziekte bevrijd te worden. Terzelfder tijd beweren zij, evenals de ontrouwe Israëlieten uit de oudheid, dat zij de God van de bijbel dienen. Bovendien komen seksuele immoraliteit, overmatig eten en drinken, oneerlijkheid en andere werken van het vlees in overvloedige mate in de christenheid voor.
Deze situatie maakt het zeker dat de wetteloze aanhangers van de kerken der christenheid niet aan de voltrekking van Gods oordeel zullen ontkomen. Jehovah God heeft het ontrouwe Israël niet gespaard, en als de Onveranderlijke zal hij wederom „een snelle getuige worden tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen die vals zweren, en tegen degenen die bedrieglijk handelen met het loon van een loonarbeider, met de weduwe en met de vaderloze jongen, en degenen die de inwonende vreemdeling afwijzen, terwijl zij [hem] niet hebben gevreesd”. — Mal. 3:5, 6.
Het is derhalve van het allergrootste belang dat allen die Gods goedkeuring zoeken, het vermijden door afgoderij of door enig ander werk van het zondige vlees verstrikt te worden. Indien dat uw verlangen is, kweek dan een intense haat aan met betrekking tot datgene wat door God wordt veroordeeld, terwijl u niet toelaat dat uw geest bij vleselijke verlangens verwijlt. Door zo te handelen, kunt u aan de dodelijke strikken van deze wereld ontkomen. Het is zoals de apostel Johannes schreef: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld. De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” — 1 Joh. 2:15-17.