Succes alleen mogelijk door op Jehovah te vertrouwen
VOLMAAKTE heiligheid, standvastigheid met betrekking tot wat juist is, gepaard aan barmhartigheid en lankmoedigheid — dit zijn de in het oog springende eigenschappen van God die in het bijbelboek Rechters worden gedemonstreerd. En de voornaamste les die wordt geleerd, is het feit dat succes slechts dan mogelijk is wanneer men God van ganser harte erkent en zich op hem verlaat. Het verslag overbrugt de enigszins onbestendige periode van de Israëlitische geschiedenis tussen de dood van Jozua en de gebeurtenissen die tot de oprichting van het koninkrijk onder Saul leidden.
In de periode der rechters werd Israëls geschiedenis afwisselend gekenmerkt door afval tot afgoderij en onderdrukking door hun vijanden en hun terugkeer tot Jehovah, met bevrijding als resultaat. Onder de krachtige en getrouwe leider Jozua en de mannen van Jozua’s geslacht, die ooggetuigen waren geweest van de majestueuze macht die God ten behoeve van zijn aanbidders had uitgeoefend, hadden zij succes. Maar „na hen stond . . . een ander geslacht op, dat Jehovah niet kende, noch het werk dat hij voor Israël had gedaan. En de zonen van Israël vervielen tot het doen van wat kwaad was in de ogen van Jehovah en tot het dienen van de Baäls”. — Recht. 2:10, 11.
HOE ISRAËL DOOR AFGODERIJ WERD VERSTRIKT
Hoe was het echter mogelijk dat de Israëlieten — ook al waren zij niet persoonlijk getuige geweest van al Gods werken — gezien hun achtergrond en hun kennis omtrent Gods wet en zijn haat met betrekking tot afgoderij, in zo’n strik vielen? De bijbelgeleerden Keil en Delitzscha verklaren in dit verband:
„Wat de aard van de Baäl- en Astarteaanbidding betreft, . . . uit de nauwkeuriger toespelingen die de geschiedenis van Gideon bevat, treedt aan het licht dat ze niet op rechtstreekse tegenstand tegen de aanbidding van Jehovah neerkwam, . . . maar dat ze eenvoudig een vermenging van de aanbidding van Jehovah met de heidense of Kanaänitische natuuraanbidding was.”
De aanbidding van Baäl-Berith te Sichem, waarin de Israëlieten na Gideons dood verstrikt waren geraakt, was, volgens dit commentaar,
„eenvoudig een corruptie van de aanbidding van Jehovah, waarin Baäl op de plaats van Jehovah werd gesteld en op overeenkomstige wijze werd aanbeden . . . De aanbidding van Jehovah kon uiterlijk zelfs in samenhang met deze afgodische aanbidding worden voortgezet. . . . Dit verklaart hoe het mogelijk was dat de Israëlieten in dezelfde tijd dat in de tabernakel de aanbidding van Jehovah overeenkomstig de geboden van de wet standvastig werd doorgevoerd, zo snel en steeds weer opnieuw Jehovah verlieten en tot de Baälaanbidding vervielen.”
Indien het bovenstaande waar is, kwam deze praktijk, die overeenkomst vertoont met het hedendaagse „intergeloof”, ondanks de uiterlijke schijn dat Jehovah werd gediend, er niettemin op neer dat men Jehovah verliet en verwierp. Gods heiligheid werd erdoor verdraaid en werd er op een afschuwelijke wijze door omlaaggehaald, zoals de schrijver van het boek Rechters (naar alle waarschijnlijkheid Samuël) ook opmerkt: „Zij [verzaakten] Jehovah en gingen Baäl en de Astorethbeelden dienen.” — Recht. 2:13.
God kon er niet mee voortgaan het volk dat zijn naam en soevereiniteit vertegenwoordigde, zijn bescherming te laten genieten. Hij liet toe dat de vijandelijke natiën in het land bleven wonen en gebruikte hen als werktuigen om het ontrouwe Israël te straffen. Ter wille van zijn naam en om de Israëlieten streng te onderrichten — ten einde Israël te bewaren, opdat zijn wet en zijn waarheid zouden kunnen blijven bestaan — liet God toe dat zij werden verdrukt. Wanneer zij tot bezinning kwamen, zich van hun afgoden ontdeden en hem in oprechtheid aanriepen, bevrijdde hij hen (Neh. 9:26-28). Dit deed hij door rechters te verwekken.
RECHTERS RECHTSTREEKS DOOR GOD GEROEPEN
Jehovah riep de rechters rechtstreeks en schonk hun een wonderbare macht opdat zij Israël konden bevrijden. Zij bleven vaak enkele jaren aan om in vredige periodes recht te spreken. Zij volgden elkaar niet op maar werden individueel verwekt wanneer de noodzaak hiertoe zich voordeed. Sommige rechters oefenden hun rechterlijke activiteit klaarblijkelijk slechts over een deel van Israël uit. The Interpreter’s Dictionary of the Bible (1962, Deel 1, blz. 584) oppert: „Het is ongetwijfeld noodzakelijk in te zien dat de rechters in veel gevallen tijdgenoten van elkaar waren die autoriteit over beperkte stamgebieden uitoefenden.”
Er worden dertien rechters met name genoemd, met inbegrip van Debora, een profetes en rechter. Abimélech, de goddeloze zoon van Gideon, trachtte het land drie jaar lang te regeren, maar was geen rechter van Israël (Recht. 9:22). Hoewel het totaal van de genoemde periodes op 410 jaar neerkomt, schijnt de bijbel slechts ongeveer 350 jaar toe te staan voor de periode van de rechters tot de instelling van de monarchie in Samuëls tijd.
Deze 350-jarige periode wordt als volgt berekend, waarbij in aanmerking wordt genomen dat er gedeeltelijk samenvallende rechterschappen waren: 479 volle jaren van de Exodus tot de bouw van de tempel. Hiervan worden 129 jaar afgetrokken, namelijk: 40 jaar van omzwerving in de wildernis, 6 jaar van verovering van Kanaän onder Jozua, 40 jaar van Sauls regering, 40 jaar van Davids regering en 3 jaar van Salomo’s regering voordat hij de tempel begon te bouwen. De weergave van Handelingen 13:20 in de Statenvertaling is niet in overeenstemming met de oudste Griekse manuscripten. — Deut. 2:7; Joz. 14:7, 10; Hand. 13:20; 2 Sam. 5:4; 1 Kon. 6:1.
WONDEREN IN JEHOVAH’S KRACHT VERRICHT
Het is opwindend de verslagen over de heldendaden van Gideon, Barak, Simson, Jefta en de andere rechters te lezen. Barak heeft met 10.000 man een enorme vijandelijke strijdmacht, die over 900 strijdwagens beschikte welke voorzien waren van ijzeren zeisen die opzij vanuit de wielen of de wielassen staken, volledig geliquideerd (Recht. 4:3, 16). Gideon heeft met 300 man een leger van 135.000 Midianieten verslagen (Recht. 7:19-22; 8:10). Jefta heeft 20 steden van de onderdrukkende Ammonieten vernietigd (Recht. 11:32, 33). Simson heeft de enorme poorten van de Filistijnse stad Gaza verscheidene kilometers naar de top van een berg gedragen en ze daar neergelegd. Hij heeft in één gevecht geheel alleen duizend van deze verstokte vijanden van Israël neergeslagen. Ten slotte heeft hij bij zijn dood meer Filistijnen gedood dan tijdens zijn gehele leven, en wel toen hij de grote tempel van de Filistijnse god Dagon liet instorten, waar de Filistijnen hun afgodische offers brachten en jubelden over het feit dat zij de sterke man van God gevangen hadden genomen. Drieduizend vonden toen de dood. — Recht. 15:14, 15; 16:1-3, 28-30.
Simsons werk was buitengewoon belangrijk, want hij ’nam de leiding’ en begon Israël uit de hand van de Filistijnen te bevrijden in een tijd dat zelfs de leidinggevende stam Juda beefde en van vrees voor hen ineenkromp (Recht. 13:5; 15:9-13). Deze verplettering van de Filistijnen vond onder de profeet Samuël verder voortgang, terwijl koning David hen ten slotte geheel onderwierp.
Sommige mensen zullen zich misschien afvragen waarom een vrouw, Debora, een rechter van de natie werd. Zij sprak recht onder een palmboom, waar men naar haar toe ging opdat zij overeenkomstig de Mozaïsche wet in verband met hun problemen en zaken zou kunnen rechtspreken. Zij was ook een profetes. Zij is het leger van Israël nooit voorgegaan in de strijd, maar zij bemoedigde en versterkte Barak, een man uit Náftali, opdat hij de leiding zou nemen in de strijd tegen koning Jabin uit Hazor, die Israël 20 jaar lang had onderdrukt. En zij was bereid Barak in de strijd te vergezellen (Recht. 4:4-9). Dat een vrouw op deze wijze werd gebruikt, schijnt te weerspiegelen tot welk een lage geestelijke staat Israël in die tijd was vervallen. Er schijnt destijds in het noordelijke deel van Israël geen man geweest te zijn die het krachtige geloof bezat en de vooraanstaande positie innam welke noodzakelijk waren om de leiding te nemen. Maar Gods geest die over Barak kwam, alsmede de verzekering van de zijde van Debora, die een geïnspireerde profetes was, zetten hem ertoe aan een leger van 10.000 man op de been te brengen en een verbazingwekkende overwinning te behalen. — Recht. 4:10.
DE OVERWINNING SLECHTS DOOR MIDDEL VAN DE ZUIVERE AANBIDDING
De laatste vijf hoofdstukken van Rechters zijn niet in chronologische volgorde geplaatst. Deze hoofdstukken zijn in werkelijkheid aanhangsels van het boek Rechters. In de hoofdstukken 17 en 18 wordt het begin vermeld van de afgodische aanbidding waartoe men na de dood van Jozua is vervallen, alsmede de zonde en onrechtvaardigheid waarmee ze vanaf het allereerste begin ervan gepaard is gegaan. De laatste drie hoofdstukken 19-21 tonen aan hoe diepgeworteld in die vroege periode de corruptie was die uit de invloed van de Kanaänieten was voortgevloeid. En dit helpt ons in te zien waarom God had geboden de Kanaänitische volken uit te roeien.
Dit latere verslag, waarin wordt beschreven hoe de stam Benjamin wegens zijn verschrikkelijke morele ontaarding door de andere stammen werd aangevallen, illustreert echter ook hoe Israël in zijn geheel zich van zo’n ontaarding afzijdig hield. De stammen legden een grote ijver voor het goede aan de dag. Maar zij hadden zich klaarblijkelijk op zichzelf verlaten, en hun optreden was niet in de eerste plaats gemotiveerd door de belangstelling Jehovah’s naam van smaad te zuiveren. Hier, zoals in alle verslagen over de rechters, wordt de absolute noodzaak om zich geheel op Jehovah te verlaten, als volgt beklemtoond: Zelfs met hun ijver voor de reine aanbidding schijnen de 11 stammen zich bij de eerste twee pogingen om Benjamin te straffen, op hun eigen kracht verlaten te hebben. Zij werden in deze oorlogen verslagen, waarbij zij 40.000 man in de dood verloren. De hogepriester Pinehas was bij de heilige Ark, die vanuit Silo was overgebracht naar Bethel, waar het leger zich bevond. Maar na de twee nederlagen vastten zij en brachten brand- en gemeenschapsoffers, waardoor zij erkenden dat Jehovah de strijd voor hen streed. Pas toen leverde Jehovah de Benjaminieten inderdaad aan hen over. — Recht. 20:20-29.
Het is geloofversterkend het boek Rechters te lezen. Het vormt een krachtig getuigenis met betrekking tot Jehovah Gods heiligheid en zijn staan op zuivere aanbidding, alsook met betrekking tot zijn grote barmhartigheid jegens degenen die hem in oprechtheid en waarheid aanroepen. Het boek boezemt zijn lezers het vertrouwen in dat zij als overwinnaars te voorschijn kunnen komen door ’hun werken op hem te wentelen’. Door bemiddeling van Jehovah’s aangestelde Leider en Grote Rechter Jezus Christus zullen degenen bevrijding ontvangen die hun vertrouwen op Jehovah stellen, ongeacht hoe groot de belemmeringen zijn. — Spr. 16:3; Rom. 8:35-39.
[Voetnoten]
a Commentaar door Keil en Delitzsch over het boek Rechters, blz. 269, 270 (Eerdmans Publishing Co., Grand Rapids, Mich., V.S.).