De Amalekieten — Een les voor tegenstanders van God
DE AMALEKIETEN waren een groep zwervende rovers uit de oudheid. Ten tijde van de exodus van Israël uit Egypte, lag hun centrum in de buurt van Kades-Barnéa in de Negeb-woestijn, ten zuiden van Palestina. Vanuit dit punt waren hun kampen wijd en zijd over het Sinaï-schiereiland en het noorden van Arabië verspreid. Meestal voorzagen zij in hun levensonderhoud door hun vreedzamer buren te plunderen.
Waarom zijn de Amalekieten interessant voor ons? Omdat zij bij voortduring vijanden van God en zijn toenmalige uitverkoren volk, het Israël uit de oudheid, zouden worden. De wijze waarop God met deze Amalekieten handelde, is voor alle mensen en natiën van belang, daar erdoor wordt afgebeeld hoe Hij ten aanzien van zijn huidige vijanden zal handelen.
De oorsprong van de Amalekieten is onzeker. In Genesis 36:12 staat Amalek vermeld als de kleinzoon van Esau. Enkele autoriteiten op dit gebied maken echter onderscheid tussen deze van Esau afstammende Amalek en de Amalekieten die in het gebied van de Negeb en Sinaï werden aangetroffen, daar Genesis 14:7, waarin gebeurtenissen worden beschreven die zich vóór Esau’s tijd afspeelden, het over „het gehele gebied van de Amalekieten” heeft. Bovendien worden de Amalekieten in Numeri 24:20 het „eerste der volken” genoemd, wat zou kunnen duiden op het bestaan van een ander volk dat de Amalekieten werd genoemd en vroeger leefde dan de Amalek die als een van Esau’s nakomelingen wordt vermeld. Anderen vinden het onderscheid tussen de twee Amaleks onnodig daar zij deze vroegere verwijzingen als een latere redactionele beschrijving beschouwen ten behoeve van degenen die zouden leven wanneer de boeken Genesis en Numeri werden geschreven.
De eerste ontmoeting tussen de Amalekieten en Israëlieten vond spoedig na de exodus uit Egypte, te Rafidim bij de berg Sinaï, plaats. Hier vielen de Amalekieten Israël zonder aanleiding aan, bestookten zij de achterhoede en sneden de zwakken en vermoeiden af. Jozua voerde bij dit gevecht het bevel over de Israëlitische strijdkrachten, terwijl Mozes zijn staf voor de ogen van het volk opgeheven hield om te kennen te geven dat Jehovah met hen was. Bij die gelegenheid zegevierde Israël. De Amalekieten leden een zware nederlaag. — Ex. 17:8-13; Deut. 25:17, 18.
Wegens hun bittere en onredelijke vijandigheid jegens Gods volk en omdat zij ’God niet vreesden’, kwam er een blijvende vloek op de Amalekieten te rusten. Daar zij de voornemens van de Universele Soeverein, Jehovah, dwarsboomden, besliste hij dat zij te zijner tijd volkomen uitgeroeid zouden worden. — Ex. 17:14-16; Num. 24:20; Deut. 25:18, 19; 1 Sam. 15:2, 3.
De rest van het jaar dat Israël op Sinaï bleef en tijdens de daaropvolgende reis in noordelijke richting naar de zuidgrens van Palestina, hadden zij niets meer van de Amalekieten te duchten. Toen zij echter Kades bereikten, kwam het opnieuw tot een treffen met de Amalekieten. Het had in de bedoeling van de Israëlieten gelegen Palestina vanuit het zuiden, ten westen van de Dode Zee, binnen te trekken. Er werden spionnen uitgezonden om het land te verspieden en te bepalen of de intocht vanaf dat punt mogelijk was. De terugkerende spionnen berichtten dat de Amalekieten, alsook de Jebusieten, de Amorieten en de Kanaänieten, in het zuiden van Palestina verbleven (Num. 13:29; 14:25). Zij ontmoedigden het volk zozeer dat het tegen Mozes in opstand kwam. Daarop verklaarde Jehovah dat zij het Land der Belofte niet zouden binnengaan. Toch besloten de Israëlieten, in strijd met de wil van Jehovah en het gebod van Mozes, in ieder geval verder te trekken. Zij stuitten op de Amalekieten en Kanaänieten en leden een nederlaag. — Num. 14:39-45.
Jaren later, in de dagen van de Richteren, toen Israël zich in Palestina had gevestigd, wordt er van een ander treffen melding gemaakt. De Amalekieten hadden zich blijkbaar bij Eglon, de koning van Moab, en de Ammonieten aangesloten om een succesvolle aanval op het Israëlitische grondgebied te kunnen doen. Toen Moab later door Israël, dat werd aangevoerd door Ehud, werd verslagen, zullen misschien ook de Amalekieten geleden hebben. — Richt. 3:12-30.
Enkele generaties later volgden de Amalekieten hun oude tactiek om vreedzame landbouwers te bestoken toen zij met de Midianieten tegen het noorden van Israël samenspanden. Wanneer de door de Israëlieten gezaaide oogst stond te rijpen, kwamen de stropende Amalekieten naar beneden om het gebied te plunderen, zodat de ongelukkige Israëlieten verarmden en ontmoedigd werden. Jehovah wekte Gideon echter op, die de gecombineerde troepen een verpletterende nederlaag toebracht. — Richt. 6:3-6, 33; 7:12–8:21.
In de tijd van koning Saul zwierven de benden der Amalekieten door een gebied van honderden kilometers wildernis, van de grens van Egypte tot aan Havila, een aanduiding die ook het noorden van centraal-Arabië omvat kan hebben. In die tijd gebood Jehovah Saul de Amalekieten te verdelgen op grond van „wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in den weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok”. Koning Saul verpletterde de Amalekieten, maar was zo dwaas hun koning, Agag, en het beste van de levende have te sparen; Samuël berispte Saul hierom en doodde Agag. — 1 Sam. 15:1-33.
Er was klaarblijkelijk nog een klein deel van de Amalekieten in de woestijn bij de zuidgrens van Palestina overgebleven, want koning David trof hen in die streek aan (1 Sam. 27:8; 30:1). Plunderende Amalekieten hadden de stad Ziklag ingenomen, haar platgebrand en gevangenen meegevoerd, onder wie zich ook Davids twee vrouwen bevonden. David zette de achtervolging in en bracht de Amalekieten zo’n hevige nederlaag toe dat slechts 400 van hun mannen op snelle kamelen erin slaagden te ontsnappen. Deze ramp zijn zij nooit te boven gekomen. — 1 Sam. 30:1-20.
De ondergang van Amalek werd in de dagen van koning Hizkia nog verhaast toen een troep van 500 Simeonieten „het overblijfsel van Amalek, dat ontkomen was”, versloeg en hun bolwerk in het gebergte Seïr innam. — 1 Kron. 4:43.
Een laatste vermelding van deze natie vinden wij waarschijnlijk in verband met Haman, de zoon van een „Agagiet”, die te zamen met zijn zoons in de dagen van koningin Esther en koning Ahasveros van Perzië werd terechtgesteld (Esther 3:1; 7:10; 9:10). De joodse historicus Josefus vermeldt hen als Amalekieten, hoewel dit niet vaststaat. Hoe dan ook, vanaf die tijd wordt er noch in de bijbel noch in de wereldlijke geschiedenis enige verdere melding gemaakt van Amalek. De Amalekieten verdwijnen als natie, in overeenstemming met Jehovah’s besluit — een rechtvaardige straf voor deze ruwe Negeb-stam die in Psalm 83:8 7 als een van de onverzoenlijke vijanden van God en zijn volk wordt vermeld.
Aldus kunnen wij de vijandige gezindheid van de Amalekieten jegens de Israëlieten, vanaf de tijd dat Israël juist de verschrikkingen van Egypte was ontvlucht en zich moeizaam een weg door de wildernis baande, door vele eeuwen heen nagaan. Ze heeft een diepe en blijvende indruk op de Israëlieten gemaakt.
De volkomen verdelging van de Amalekieten dient een eeuwige waarschuwing te vormen voor tegenstanders van Jehovah’s voornemens en volk. Ook wanneer het einde van de wereld komt, zullen mensen en natiën die God en zijn volk tegenstaan, een soortgelijk lot ondergaan als Amalek, want ’zij zullen moeten weten dat Hij Jehovah is’. — Ezech. 38:16-23, NW.