Een geest vrijgemaakt voor goddelijke strijd
„Haal het altaar van Baäl omver, en hak de heilige stam, die er bij staat, aan stukken. Bouw dan op de top van deze versterkte plaats een altaar voor Jahweh, uw God, zoals het behoort.” — Richt. 6:25, 26, Petr. Can. Vert.
1. Met welke vrijheid heeft God de mens begiftigd? Licht dit toe.
JEHOVA is geen God van gevangenschap. Hij zet geen van zijn schepselen achter ijzeren tralies gevangen. Hij legt zelfs de gedachtengang van de enkeling niet aan banden, doch hij staat in de geest van zijn schepselen vrijheid van denken toe. Hij heeft geen lichamelijke of geestelijke robots doen ontstaan, die zich mechanisch zouden moeten bewegen langs de wegen die hij zou voorschrijven, doch hij heeft zijn met verstand begaafde schepselen voorzien van een geest die niet alleen in staat is goed en kwaad te kennen, doch die tevens vrij is een van beide handelwijzen te kiezen. Schonk hij dit vrij zijn om te kiezen, vergezeld van een waarschuwende raad, niet aan het eerste menselijke paar in Eden? En deden zijn woordvoerders niet hetzelfde met de natie Israël? „Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij levet, gij en uw zaad; liefhebbende den HERE [Jehova], uw God, Zijner stem gehoorzaam zijnde.” Doch „zo het kwaad is in uw ogen den HERE [Jehova] te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult”. — Gen. 2:17; Deut. 30:19, 20; Joz. 24:15.
2. Hoe werd Satan een gevangene? en hoe heeft hij anderen met zich in dienstbaarheid getrokken?
2 Het geestelijke schepsel dat thans bekendstaat als Satan de Duivel, verkoos zich zelf te dienen en hij werd een gevangene van zijn eigen boosaardige trots en eerzuchtige hebzucht (Jes. 14:12-14). Aangepord door deze gevangenbewaarders van zijn geest, vatte Satan het plan op, anderen gevangen te zetten. Onder het voorwendsel Eva een grotere vrijheid van de geest te verzekeren, nam hij haar geest gevangen en door haar een beroep te laten doen op Adams zelfzuchtige verlangens, was Satan in staat haar echtgenoot in gevangenschap te trekken. Sedertdien zijn de meeste nakomelingen van dat eerste paar ’door hem gevangen om zijn wil te doen’ (Gen. 3:3-6; 2 Tim. 2:26, Brouwer). Hoewel hun lichaam niet is geketend, heeft Satan ’het verstand in hen verblind’ tot een toestand van de duisternis in een kerker (2 Kor. 4:4, Leidse Vert.). Toch willen deze verblinden, die zelf gevangenen zijn, voor de mensheid de weg naar vrijheid banen. „Vrijheid spiegelen zij hun voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn; immers, door wien men overmeesterd is, diens slaaf is men.” (2 Petr. 2:19, Nw. Vert.). Evenmin als de gevangene Satan Eva vrijheid kon brengen, kunnen mensen van tegenwoordig, die de slaaf zijn van zondige begeerten en verderf, een doeltreffende rol als bevrijders spelen. Blinde leiders en blinde volgelingen zullen tezamen in de gracht der vernietiging tuimelen. — Matth. 15:14.
3. Wie kunnen de deuren tot de vrijheid van de geest niet openen? doch waardoor zal dit wel geschieden?
3 Satan de Duivel heeft de geest van de mensen zonder letterlijke tralies gevangengezet en om elke uitbraak uit de gevangenis te voorkomen, heeft hij vele zichtbare gevangenbewaarders die de wacht houden over zijn gevangenhuizen voor de geest. De duivelse Lucifer staat bekend als een die ’voor zijn gevangenen de kerker niet opent’; zijn gevangenbewaarders hebben daarom geen sleutels waarmede de cellen te ontsluiten zijn. Zij hebben immers zelf „den sleutel der kennis weggenomen”, en dat is de enige sleutel die de deuren tot de vrijheid van de geest wijd openwerpt! Heeft Jezus niet gezegd: ’Versta de waarheid, en de waarheid zal u vrijmaken’? (Jes. 14:17, Belg. Prof. Bijbel; Luk. 11:52; Joh. 8:32) De belangrijkste waarheid is die welke in Gods Woord, de Bijbel, staat. Twijfelt gij daaraan? Indien de waarheden uit de Schrift bekend waren en werden opgevolgd, konden er geen rassenvooroordeel, religieuze haat, nationale hebzucht, misdadigheid van de jeugd of van de volwassenen en geen internationale oorlogen bestaan. Het zou een veranderde wereld, een nieuwe wereld zijn. De waarheid uit de Bijbel zou de geest van de gevangenschap aan Satan bevrijden en er een nieuw uitzicht aan geven dat zou openbaren wat werkelijk goed, welgevallig en volmaakt voor de mensheid zou zijn. Romeinen 12:2 vermeldt: „Gij moet niet de gebruiken dezer wereld aannemen, doch wordt door uw nieuwe zienswijze veranderd, zodat gij te weten kunt komen wat Gods wil is wat goed, welgevallig en volmaakt is.” — Een Amer. Vert.
4. Waarom is voor bedienaars van het evangelie de vrijheid van de geest belangrijker dan lichamelijke vrijheid?
4 De waarheid uit de Bijbel zal de mensheid dus in staat stellen, met goed gevolg een uitbraak uit de gevangenhuizen van Satan te doen, waardoor de mensen zullen worden bevrijd van de knechtschap en vrij zullen zijn de waarachtige God te kennen en te dienen. Wanneer de geest vrij is, kan Jehova’s volk hem dienen, ook al rekt hun lichaam een kwijnend bestaan in gevangeniscellen of al lijdt het in concentratiekampen. Toen de apostel Paulus werd opgesloten, schreef hij: „Ik wil u nu verzekeren, broeders, dat hetgeen mij is overkomen, werkelijk de bevordering van de prediking van het goede nieuws tot gevolg heeft gehad. Aldus is het onder de gehele Keizerlijke Wacht en elders algemeen bekend, dat ik ter wille van Christus in de gevangenis ben en daardoor zijn de meeste Christelijke broeders door mijn voorbeeld buitengewoon aangemoedigd, Gods boodschap zonder enige vrees voor de gevolgen bekend te maken” (Fil. 1:12-14, Een Amer. Vert.). Vrijgemaakt van dwaling en vrees voor gevolgen, strijdt de geest, gevuld met Bijbelse waarheid, in goddelijke strijd om anderen voor Jehova’s dienst te bevrijden.
5. Wat beoogt God er mee wanneer hij de mensen van gevangenschap aan Satan bevrijdt?
5 Was het niet in het belang van de vrijheid van aanbidding dat de Almachtige God Egypte met verwoestende plagen bezocht ten einde de Israëlieten te bevrijden die door Farao gevangen werden gehouden? (Ex. 5:1-9) Toen de Israëlieten eeuwen later uit de Babylonische gevangenschap werden bevrijd en naar hun geboorteland terugkeerden, was het wederom niet met het doel hun politieke onafhankelijkheid als natie te bevestigen, maar het geschiedde opdat de tempel te Jeruzalem zou worden herbouwd en Jehova’s ware aanbidding zou worden hersteld (Ezra 1:1-4; Jes. 61:1-6). De vrijheid die tegenwoordig door een kennis van de Schrift komt, moet insgelijks voor het dienen van God worden gebruikt. Mensen die zijn vrijgemaakt door het horen van de waarheid, dienen die waarheid daarna te prediken om anderen te bevrijden, zodat zoveel als er willen, vrij kunnen zijn om God overeenkomstig zijn geboden te aanbidden. Zijn zij eenmaal bevrijd, dan dienen zij stand te houden in die vrijheid, zoals hun wordt aangeraden: „Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen” (Gal. 5:1). Dat sommigen slagen en anderen falen, wordt aangetoond door de profetische gebeurtenissen die Israël overkwamen toen er richters over hen heersten.
GEVANGENSCHAP TEN GEVOLGE VAN ONTROUW
6. Welke toestanden met betrekking tot de aanbidding bestonden er tijdens de periode der richteren?
6 De periode der richteren was een woelige tijd in Israëls geschiedenis. Zij werd gekenmerkt door voor- en achteruitgang, al naar gelang hun gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid. Toen de Israëlieten het beloofde land bezaten, dreven zij de demonenaanbidders er niet uit, doch brachten hen in slavernij. Overeenkomstig Gods waarschuwing leidde deze handelwijze de Israëlieten in de strik der heidense religiën (Deut. 7:16). Zij sloten compromissen en verbonden met de inwoners van het land, lieten na, de valse aanbidding uit te roeien en te vernietigen en geraakten in dienstbaarheid daaraan. Daarom zeide Jehova tot Israël over de demonenaanbidders: „Zij zullen als doornen in uw zijden zijn, en hun goden zullen u een strik zijn” (King James Vert.). Daar zij zich door de demonenreligie lieten verstrikken, „ontstak des HEREN toorn tegen Israël, en Hij gaf hen in de hand der rovers, die hen beroofden; en Hij verkocht hen in de hand hunner vijanden rondom.” Niettemin verwekte de Here „richteren, die hen verlosten uit de hand dergenen, die hen beroofden” doch wanneer de bevrijdende richter stierf, ’keerden zij om en verdorven het’. Na elke bevrijding en opleving tot het hoge peil van de waarachtige aanbidding, plachten de Israëlieten spoedig weer vertrouwelijk om te gaan met de demonenaanbiddende wereldlingen en wederom bezweken de onstandvastige Israëlieten dan voor de dienstbaarheid aan heidense religiën (Richt. 2:1-23). Het volgende laat zien dat dit de stand van zaken vlak voor de opkomst van Gideon als richter was:
7, 8. Hoe was de stand van zaken in Israël vlak voordat Gideon richter werd, en waarom?
7 „De Israëlieten deden wat kwaad was in het oog van Jahwe; daarom gaf Jahwe hen zeven jaar lang in de hand van Midian, en Midian was Israël te machtig. Uit vrees voor de Midianieten maakten de Israëlieten zich de holen die in de bergen zijn, de spelonken en bergvesten. Telkens wanneer de Israëlieten gezaaid hadden trokken de Midianieten, de Amalekieten en de Oosterlingen tegen hen op, legerden zich tegenover hen en verdierven de opbrengst des lands tot bij Gaza; zoodat zij in Israël geen leeftocht overlieten, noch schaap, noch rund, noch ezel. Want zij trokken op met hun vee en hun tenten, en kwamen talrijk als sprinkhanen.” — Richt. 6:1-5, Leidse Vert.
8 Israël haalde de oogst binnen voor ongehoorzaamheid, zoals Jehova had gewaarschuwd: „Gij zult tevergeefs uw zaad zaaien, want uwe vijanden zullen het opeten” (Lev. 26:13-17, Luther). Wat hadden zij gedaan dat „kwaad was in het oog van Jahwe”? Jehova zeide hun, toen hij als antwoord op het hulpgeroep van Israël een profeet zond: „Ik heb u uit Egypte opgevoerd en uit het slavenhuis uitgeleid, u verlost uit de hand van de Egyptenaren en van al uw verdrukkers; ik heb hen voor u uit verdreven en u hun land geschonken. En ik zeide tot u: Ik ben Jahwe, uw god; gij zult de goden der Amorieten, in wier land gij woont, niet vreezen. Maar gij hebt niet naar mij geluisterd” (Richt. 6:8-10, Leidse Vert.). Jehova God had hen van de dienstbaarheid aan Egypte bevrijd en hen in het beloofde land geplaatst enkel voor het doel hen in staat te stellen hem in vrijheid te aanbidden; doch zij hadden de vrijheid van aanbidding misbruikt om Baälisme te beoefenen. Deze Duivelreligie had hun geest gevangengenomen, en heidense onderdrukkers werden vet van de vruchten van hun lichamelijke arbeid.
9. In welk opzicht zijn dergelijke toestanden een profetie die de religieuze toestand in de Christenheid voorschaduwt?
9 Dit alles is een profetisch drama dat de toestanden in de wereld van deze twintigste eeuw voorschaduwt. De volken der Christenheid nemen de naam van God en Christus aan en er wordt verondersteld dat zij Jehova dienen, bevrijd van de uit onwetendheid voortvloeiende bezoedelende praktijken van het heidendom. Doch uit een vluchtige beschouwing blijkt reeds hoe on-Christelijk de Christenheid is, hoe zo vele van haar werken in Gods ogen kwaad zijn, hoe zij niet naar hem heeft geluisterd. Zelfs op religieus gebied is de Christenheid in de strik van het moderne Baälisme gevangen. Zij die de religiën uit de oudheid zorgvuldig hebben bestudeerd, weten dat alle fundamentele leerstellingen afkomstig zijn uit het Babylon dat door Cush en Nimrod is gesticht, dat Baäl tot hen kan worden teruggevoerd, en dat Nimrod verantwoordelijk is voor de thans populaire opvatting dat de Duivel een schepsel met horens, een staart en gespleten hoeven is. Toen Nimrods plan een toren te bouwen, ineenstortte en de volken door de spraakverwarring werden verstrooid, namen zij hun religieuze geloofsovertuigingen mee. Daarom hebben de verschillende valse religiën zoveel gemeen: zij zijn uit die ene bron, het Baälisme van de oudheid, voortgekomen. — De Twee Babylons, door Hislop, blz. 21-40 (Engels).
10, 11. Wanneer en hoe is de Baälaanbidding het stelsel dat zich thans tot de Christenheid heeft ontwikkeld, tot een strik geworden?
10 Ook de huidige Christenheid is niet aan deze strik der Baälaanbidding ontkomen, want vele van haar leerstellingen kunnen, tezamen met de leringen der heidense religiën, tot het Babylon uit de oudheid worden teruggevoerd. De Schrift heeft voorzegd dat boze mannen na de dood der apostelen verderfelijke ketterijen zouden invoeren, en deze bezoedeling bereikte haar hoogtepunt in 325 n. Chr., toen keizer Constantijn het afvallige Christendom met het heidendom samensmolt. Kort daarna ontstond de Rooms-Katholieke Kerk, en toen het Protestantisme zich eeuwen later daarvan afscheidde, nam het vele van de heidense religieuze leerstellingen mee. Zij die tegenwoordig datgene volgen wat bekendstaat als de „Christelijke religie”, zijn niet vrij in de geest om God op de juiste wijze te aanbidden; hun geest is verstrikt door de moderne vormen van Baälisme en verblind voor de Bijbelse ware aanbidding. Lees ter bevestiging van het feit dat het heidendom en de orthodoxe „Christelijke religiën” een gemeenschappelijke basis hebben, de volgende aanhalingen:
11 „De overvloedige overbrenging van heidense ceremoniën in de Christelijke aanbidding, hetgeen voor het einde van de vierde eeuw is geschied, heeft de uiterlijke vorm en het aanzien der religie tot op zekere hoogte heidens gemaakt (indien wij het zo mogen noemen).” — Kerkgeschiedenis, door Dean Waddington (Engels).
12. Hoe wordt door Papisme van Van Dyke de heidense oorsprong der gebruiken van het Katholicisme aangetoond?
12 „De aanbidders van Boeddha in Burma, Siam en het Chinese rijk . . . hebben hun reliquieën en hun beelden, de voorwerpen van hoogste verering; hun tempels die fabelachtige sommen gelds kosten; hun heiligen die op gezag van de geestelijken zijn gecanoniseerd; hun priesters met geschoren hoofden, die de gelofte van reinheid, armoede en gehoorzaamheid afleggen; hun wassen kaarsen die dag en nacht branden; hun boetedoeningen en zich zelf opgelegde kwellingen; hun eindeloze overleveringen en haarkloverige morele onderscheidingen, en zelfs hun biechtstoel. Zij hebben ook hun Vasten, gedurende welke van alle mensen vier of vijf weken wordt verondersteld dat zij op groenten en vruchten leven; hun verdienstelijke daden, herhaling van gebeden, vasten, offers aan de beelden, celibaat, vrijwillige armoede, opgelegde gebeden en milddadige gaven voor tempels, kloosters en afgoden. Zelfs de rozenkrans, een snoer kralen dat bij het opzeggen van gebeden wordt gebruikt, en waarvan de Papisten veronderstellen dat het een voorwerp is dat speciaal aan St. Dominicus werd geopenbaard, is een onderdeel van de heilige machinerie van de vrome Boeddhist.” — Papisme, door Van Dyke (Engels).
13. Hoe, bevestigt Kardinaal Newman het feit dat de Rooms-Katholieke aanbidding haar oorsprong vindt in het heidendom en demonisme?
13 „Vertrouwend op de macht van het Christendom, weerstand te bieden aan de besmetting met het kwade, en de hulpmiddelen en het toebehoren der demonenaanbidding te veranderen en in dienst te stellen van het evangelie, en ook aanvoelend dat deze gebruiken oorspronkelijk van primitieve openbaringen en van het instinct der natuur afkomstig waren, hoewel zij waren verdorven; en dat zij moesten uitvinden wat zij nodig hadden, indien zij niet gebruikten wat zij vonden; en dat zij bovendien in het bezit waren van de oorspronkelijke vormen, waarvan het heidendom de schaduwen poogde te maken; werden de heersers der [Rooms-Katholieke] kerk sedert de vroegste tijden er op voorbereid, om, wanneer de gelegenheid zich zou voordoen, de bestaande riten en gebruiken van het volk, evenals de filosofie der ontwikkelde klasse over te nemen, na te volgen of te wettigen. Het gebruik van tempels, die zijn gewijd aan speciale heiligen en die bij bepaalde gelegenheden met boomtakken worden versierd; wierook, lampen en kaarsen; offers ten gevolge van een gelofte bij herstel van een ziekte; heilig water; gestichten; heiligedagen en seizoenen, het gebruik van kalenders, processies, het zegenen van akkers; priestergewaden, de tonsuur, de huwelijksring, zich keren naar het Oosten, beelden op een later tijdstip, wellicht de kerkelijke zang, en het [lied] Kyrie Eleison zijn alle van heidense oorsprong en zijn geheiligd door hun opneming in de Kerk.” — Verhandeling over de ontwikkeling van de Christelijke leer, door Kardinaal Newman (Engels).
14, 15. Kan demonisme worden geheiligd door opname in een zogenaamde „Christelijke” kerk? en welke toestanden in de Christenheid die overeenkomen met die in Gideons dagen ondersteunen uw antwoord?
14 De Christenheid is voor haar religieuze leer wel diep in het heidendom gedoken, hoewel zij de naam „Christelijk” draagt. In tegenstelling met een religieuze opvatting is het evenmin mogelijk demonisme te heiligen door het in orthodoxe Christelijke kerken op te nemen, als Israël de Baälaanbidding kon schoonwassen (2 Kor. 6:14-17). Doordat de Christenheid is afgeweken van Jehova’s ware aanbidding die in de Bijbel is uiteengezet, wordt zij niet door God beschermd en lijden haar volken onder gevangenschap van de geest en onderdrukking van het lichaam. Tegenwoordig bevinden de mensen zich in een positie die overeenkomt met die van de Israëlieten onder Midian. De Midianieten en hun bondgenoten beelden Satans zichtbare vertegenwoordigers af die de volken die hen moeten ondersteunen, niet ontzien.
15 Politieke, commerciële, religieuze en militaire stelsels beheersen en onderdrukken de massa. Gelijk rovers, plunderaars en moordenaars loeren zij op de weerlozen en nemen de vruchten van hun arbeid weg. Het gewone volk zwoegt om voedsel, kleding en huizen voort te brengen, terwijl anderen, die niets hebben voortgebracht, de voordelen van het werk oogsten. De Israëlieten moesten holen maken waarin zij hun bezittingen konden verbergen, opdat zij konden eten. Tegenwoordig bezuinigen en sparen de mensen voor een onzekere toekomst, doch de heersers sporen deze spaarpenningen op en tasten diep in de salarissen en lonen doordat zij buitensporig hoge belastingen heffen, die niet zozeer voor noodzakelijke uitgaven in het belang van het volk worden gebruikt, doch voor vette salarissen die door kwade praktijken nog vetter worden gemaakt, voor nutteloze plannen, flaters van de regering en rechtstreekse verspilling. De grote zakenwereld tracht al de winst te boeken die zij maar kan krijgen, door de prijzen steeds hoger te laten stijgen, terwijl zij de kwaliteit van haar waren slechter doet zijn. Parasitische valse religiën bedelen en troggelen geld af van de mensen die denken dat zij daardoor God dienen, doch die in werkelijkheid het moderne Baälisme bevorderen, dat van zoveel van hun ellende de oorzaak is. Ontgoocheld en onderdrukt roepen velen in hun ellende en bitterheid tot de Heer, doch wanneer er een geringe verlichting en tijdelijke welvaart komt, vergeten zij God; precies als de Israëlieten in de dagen der richteren.
„HAAL HET ALTAAR VAN BAÄL OMVER”
16. Welke boodschap wordt Gideon gebracht, en hoe reageert hij er op?
16 Een van de Israëlieten die het in oprechtheid uitriepen, was Gideon. De eerste maal zien wij hem in Ofra, waar hij bij een wijnpers tarwe dorst en niet op de open dorsvloer waar de plunderende Midianieten hem gemakkelijk zouden kunnen ontdekken. Hij krijgt bezoek. Een engel des Heren spreekt hem aan met „dappere held” en zegt: „Ge zult Israël uit de hand van Midjan bevrijden; zie, ik zend u.” „Och heer, hoe zal ik Israël kunnen verlossen? Mijn geslacht is immers het geringste in Manasse, en ik ben de minste in het huis van mijn vader” antwoordt Gideon. Hij dacht niet hoger van zich zelf dan hij behoorde, maar was zachtmoedig en nederig van hart. Toch was hij bereid de gevaarlijke dienst op zich te nemen, indien hij er zeker van kon zijn dat God hem zou steunen. Daarom vroeg hij om een teken, en hij kreeg dit toen de engel vuur deed opgaan uit een rots en dit het voedseloffer dat Gideon had gebracht, deed verteren. — Richt. 6:11-24, Petr. Can. Vert.
17. Wat deed Gideon snel, als antwoord op wiens bevel?
17 Jehova God talmde niet met het geven van bevelen aan Gideon over de wijze waarop hij te werk moest gaan, en ook Gideon draalde niet met het uitvoeren van die instructies. Het bericht luidt: „In diezelfde nacht sprak Jahweh tot hem: Neem het vette kalf van uw vader [het is zeven jaren de uitgekozen stier geweest], haal het altaar van Baäl omver, en hak de heilige stam, die er bij staat, aan stukken. Bouw dan op de top van deze versterkte plaats een altaar voor Jahweh, uw God, zoals het behoort [met het materiaal]; neem het vette kalf en offer het op het hout van de heilige stam, die ge stuk hebt gehakt. Gideon koos tien van zijn knechten uit, en deed zoals Jahweh hem gezegd had; maar hij was te bang voor zijn familie en de inwoners der stad, om het overdag te doen, en deed het daarom des nachts.” — Richt. 6:25-27, Petr. Can. Vert., Een Amer. Vert.
18. Wie werden door Gideon afgebeeld, en hoe geleek de positie van hen die door hem werden afgebeeld, op die van Gideon toen de engel hem bezocht?
18 In dit profetische drama beeldde Gideon Christus Jezus en het overblijfsel der gezalfde lichaamsleden af. Tijdens en onmiddellijk na de eerste Wereldoorlog bevonden de waarachtige Christenen zich in een positie die geleek op die van Gideon ten tijde van het bezoek van de engel. Zij bevonden zich, evenals de Israëlieten in het beloofde land, op een plaats waar zij God moesten dienen, en zij zaaiden iets van het zaad der waarheid, doch zij konden hun Christelijke vruchten niet tot de volledige oogst brengen. Zij waren bevlekt met enkele der religieuze praktijken der huidige Baälaanbidders rondom hen en aldus verblind, brachten zij de boodschap niet zo onverbloemd en zonder compromissen te sluiten als ze moest worden bekendgemaakt. Zij beschouwden de heersers der wereld als de „hoogere machten” die in Romeinen 13 (Belg. Prof. Bijbel) worden genoemd, hielden er een zekere mate van schepselaanbidding en mensenvrees op na en predikten niet zo openlijk en vrijmoedig als zij hadden moeten doen. Onderdrukkende wereldlingen oefenden een hardvochtige heerschappij over hen uit, hielden hen in geestelijk opzicht in bedwang en zetten er velen in de gevangenis. Zij waren niet vrij voor goddelijke strijd.
19. Hoe reageerde het gezalfde overblijfsel op de komst van Christus Jezus tot de tempel in 1918?
19 Toen kwam Christus Jezus in 1918 tot de tempel, hetgeen wordt afgebeeld door het bezoek van de engel aan Gideon. Hun opdracht om te prediken werd hun duidelijk gemaakt. Ja, zij vormden slechts een kleine groep, zij waren de minsten onder de mensen wat hun aantal en invloed betrof, en naar het zich liet aanzien, konden zij niets doen. Doch de waarheden die toen hun geest verlichtten en verkeerde begrippen wegnamen, gaven hun te kennen dat God met hen was bij hun werk en zij kwamen tot plotseling leven in de Koninkrijksdienst, hoewel de vijand dacht dat deze gevangenen die tot de dood waren gedoemd, zo goed als verdelgd waren (Ps. 79:11, Nw. Vert.; Jes. 42:7; Openb. 11:9-11). Overtuigd dat Gods macht nu ten gunste van hen werkzaam was en vervuld met de nieuwe waarheden die uit de tempel stroomden, viel deze kleine groep Christenen eendrachtelijk de valse religiën aan die mensen van goede wil verblindden.
20. Hoe gebruikten de Christenen, evenals Gideon had gedaan, in de dienst voor God dingen die eens voor onjuiste offeranden waren misbruikt?
20 Gideon en zijn metgezellen grepen het Baälisme moedig aan: zij wierpen het beeld van Baäl omver, hakten de heilige stam om en maakten zich meester van de stier die aan Baäl was gewijd. Dit bezit dat voordien was misbruikt, gebruikten zij nu voor het werk in de dienst van God. Met het materiaal bouwden zij een altaar voor Jehova, slachtten de uitgekozen stier en gebruikten hem als een brandoffer voor God, terwijl de vlammen werden gevoed met de heilige stam die zij hadden omgehakt. Op soortgelijke wijze verbruikten Jehova’s herleefde getuigen na de eerste Wereldoorlog in de Koninkrijksdienst dingen die onderdrukkende wereldstelsels zich eens hadden toegeëigend. Tijd en energie die eens verkeerd werden besteed, worden thans in Gods dienst gebruikt. Stoffelijke bezittingen worden tot eer van Jehova gebruikt (Spr. 3:9, Nw. Vert.). Woorden die eens op onjuiste religieuze wijzen werden gebruikt, worden nu als offeranden des lofs, als offerstieren die door een brandoffer geheel aan Jehova worden opgedragen, aan God geofferd. „Neemt woorden mede en bekeert u tot den Heer, en zegt hem: Neem alle ongerechtigheid weg, ontvang hetgene goed is; en wij zullen u de offeranden onzer lippen opdragen.” „Wij willen dus door hem gedurig een lofoffer aan God opdragen, dat wil zeggen: de vrucht van lippen die zijn naam belijden.” — Hos. 14:3, Belg. Prof. Bijbel; Hebr. 13:15, Leidse Vert.
21. Hoe wordt het moderne Baälisme door de offerande des lofs van een Christen uit de weg geruimd en nedergeworpen?
21 Evenals in Gideons offer voor God Baäls goederen werden opgebruikt, doet de Christelijke offerande des lofs de valse leerstellingen der religie te niet. Wanneer Christenen Ezechiëls woorden aanhalen: „De ziel, die zondigt, die zal sterven” dan sneuvelt de religieuze leerstelling van de onsterfelijkheid der menselijke ziel. Wanneer zij Paulus’ woorden aanhalen: „De bezoldiging der zonde is de dood” dan gaat de fabel van de eeuwige kwelling voor de goddelozen in rook op. Wanneer zij Jezus’ woorden herhalen: „Mijn Vader is meerder dan Ik” dan wordt bewezen dat de bewering der drieëenheidsaanhangers dat God en Christus gelijk zijn, een leugen is. Wat de drie-in-één leerstelling der drieëenheid betreft, slechts één tekst in oudere Bijbels ondersteunt ze, en nu door het onderzoek der geleerden is bewezen dat die tekst niet echt is en hij in nauwkeurige moderne vertalingen niet meer verschijnt, is hij uit de bladzijden van Gods Woord geblazen (Ezech. 18:4; Rom. 6:23; Joh. 14:28; 1 Joh. 5:7). Deze en andere woorden des lofs die Christenen uit de Bijbel overnemen en in hun prediking gebruiken, doen de valse leerstellingen der georganiseerde „Christelijke religiën” van tegenwoordig te niet. De traditionele geloofsbelijdenissen en leringen der Christenheid, die zijn terug te voeren tot het heidendom in plaats van tot de Heilige Schrift, worden omvergeworpen; zij vinden evenmin een plaats in de geest van oprechte, wel-ingelichte mensen als Baäls beeld en de heilige stam nadat Gideon en zijn helpers ze ter aarde hadden geworpen.
22, 23. (a) Hoe is de zin van Gideons naam in het voor- en tegenbeeld van betekenis? (b) Hoe reageren de tegenstanders in het voor- en tegenbeeld op de nederwerping van het Baälisme?
22 Gideons naam betekent „veller, hakker, strijder”. Ten opzichte van de onreine benodigdheden voor de Baälaanbidding handelde Gideon werkelijk als een veller en hakker doordat hij ze vernietigde, en zijn daaropvolgende gedrag rechtvaardigt het feit dat zijn naam „strijder” betekent. De grotere Gideon, Christus Jezus, openbaart van de tempel uit waarheden en oordelen die het stelsel van de Duivel in de geest van Zijn volgelingen zeer vernederen, en deze volgelingen nemen deel aan dit nederwerpingswerk tegen het moderne Baälisme, door deze scherpe, verpletterende waarheden weer aan anderen door te geven. Hoe reageren de toehoorders daarop? Let voor een aanwijzing dienaangaande op de reactie die op Gideons voorbeeldige daden volgde: „Toen de inwoners der stad den volgenden morgen opstonden, daar was waarlijk het altaar van den Baäl omvergeworpen, de gewijde boomstam die er bij had gestaan omgehouwen en de stier op het nieuw gebouwde altaar geofferd! Zij zeiden tot elkander: Wie zou dit gedaan hebben? En toen zij navroegen en uitvorschten, zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft het gedaan. Nu zeiden de inwoners der stad tot Joas: Breng uw zoon naar buiten, opdat hij sterve; want hij heeft het altaar van den Baäl omvergeworpen en den gewijden boomstam die er bij stond omgehouwen.” — Richt. 6:28-30, Leidse Vert.
23 Ongetwijfeld hadden deze personen ook behoord tot hen die voordien wegens hun bezoekingen tot de Heer hadden geroepen. Zij hadden waarschijnlijk de boodschap gehoord die God als antwoord had gezonden door de profeet, die de Israëlieten had verteld dat hun afval tot het Baälisme de oorzaak van hun moeilijkheden was. Maar toen de oorzaak van hun weeën werd aangegrepen, vormden zij toch een volksoploop tegen degene die deze oorzaak had blootgelegd. Zij wensten nog meer van datgene waardoor zij werden gekweld. Zij konden de situatie niet met rede en logica aan, doch echt in de geest van een volksoploop eisten zij botweg het leven van hem die Baäl aan de kaak had gesteld. Tegenwoordig, wanneer Jehova’s getuigen laten zien dat de orthodoxe religiën van heidense oorsprong en in strijd met Gods Woord zijn, en daardoor de valse religie in de geest van sommigen die hen horen, nederwerpen, heffen vele anderen een groot gehuil aan tegen Gods dienaren, eisen hun arrestatie, willen dat zij in de gevangenis worden gezet, vormen volksoplopen tegen hen en gaan zelfs zo ver, dat zij het leven van de dienaren van God eisen en soms ook verkrijgen. Op gezette tijden pleiten de wereldleiders in de religie of de politiek ten gunste van meer van hetgeen hen kwelt, zij roepen dan luid dat hetgeen er nodig is, meer van hun religie is. Laten zij, wanneer hun smartelijke benauwdheid te Armageddon over hen komt, tot hun uitverkoren goden van heidense oorsprong om bevrijding roepen, en niet tot Jehova God. — Richt. 10:14.
24. Waardoor wordt bewezen dat de Baälaanbidding zowel die uit de oudheid als die van tegenwoordig, een valse aanbidding is?
24 Gideons vader Joas bracht het gepeupel tot stilstand met de volgende woorden: „’Moet gij partij voor Baäl trekken? Moet gij hém helpen? Iedereen die voor Baäl partij trekt zal ter dood gebracht worden vóór morgenvroeg. Als hij god is, laat hem dan zelf voor zijn eigen zaak zorgen, omdat men ook zijn altaar heeft afgebroken.’” Doch Baäl kon niet ten gunste van zich zelf antwoorden, evenmin als het tegenwoordige Baälisme zijn leer kan handhaven tegenover de bekendgemaakte waarheid uit de Bijbel, of zich door logische redenering kan verzetten tegen het getuigenis dat Jehova’s getuigen er tegen verkondigen. Het Christelijke geloof wordt als deugdelijk bewezen door de werken; het Baälisme wordt als ondeugdelijk bewezen door de afwezigheid van goede werken. Daarom staat er: „Van die dag af noemde men Gideon Jerubbaäl en zei: ’Laat Baäl zich zelf verdedigen tegen den vernieler van zijn altaar’” (Richt. 6:31, 32, De Kath. Bijbel). Dat altaar van Baäl had Joas toebehoord, toch had Gideon niet het gevoel dat velen tegenwoordig hebben, namelijk, dat de religie van hun vader goed genoeg voor hen is; en Joas was bereid zijn aanbidding te veranderen wanneer werd bewezen dat zijn god machteloos was.
25. Waarom is het zo noodzakelijk de demonenaanbidding af te schaffen voordat men Jehova’s steun en zegen kan genieten?
25 Weg dus met alle valse religie die de geest der mensen gevangen houdt en verblindt en de verstandelijke vermogens aan banden legt, zodat zij Gods ware aanbidding niet kunnen ontwaren! Neer met Baäls altaar, de beelden, de heilige stammen, de offeranden! God zou Israël niet verlossen zolang Baäl er nog stond om de eer van de bevrijding te ontvangen; hij redt zijn volk alleen wanneer er geen vreemde god onder hen is (Jes. 43:12). Voordat Jehova in Gideons dagen de stappen tegen de invallende horden van de Midianieten leidde, werd Baäl nedergeworpen en werden de oprechte Israëlieten van zijn besmetting gereinigd. In het tegenbeeld liet Jehova zijn getuigen, voordat hij hen in een moedige aanval tegen de stelsels van de Duivel uitzond, onder het toezicht van de Grotere Gideon, Christus Jezus, in de tempel een geestelijke reiniging ondergaan, alles opdat zij ’Jahweh in gerechtigheid zouden offeren’. — Mal. 3:1-5, Petr. Can. Vert.; 1 Petr. 4:17.
OPROEP TOT VERGADEREN VOOR DE ONBEVREESDEN
26. De vijand kan sluw genoeg zijn geweest om wat te begrijpen, en met welke reactie van hun zijde?
26 Ongehoorzaamheid tegenover God had de Israëlieten in een toestand van werkelijke gevangenschap geleid; gehoorzaamheid was de sleutel die de gevangenis zou ontsluiten en hen zou vrijmaken om de onderdrukkers te verdrijven. Het verdrijven van de Baälaanbidding was de eerste noodzakelijke stap op de weg die weer naar de ware aanbidding leidde. De heidense plunderaars van het land kunnen sluw genoeg zijn geweest om dit feit te begrijpen en om in de zuivering tegen het Baälisme de eerste tekenen te zien van een eendrachtige opstand tegen hun gebruikelijke plundering van het land. In ieder geval werden in deze kritieke tijd de legerkrachten van alle onderdrukkers, die ten minste 135.000 man sterk waren, verenigd en hun horden stroomden over de oevers van de Jordaan, trokken als een golvende massa over de rivier en stroomden het hart van Israël binnen, tot in het vruchtbare dal van Jizreël. Daar zetten zij zich neder, een onregelmatig verspreid liggend vijandelijk kamp, bezaaid met zwaarden om elke tegenstand neer te slaan die tegen hen zou kunnen worden geboden. — Richt. 6:33; 8:10, Leidse Vert.
27. Hoe bood Gideon deze grote bedreiging het hoofd, en hoe toonde hij dat hij begerig was te weten of God hem steunde?
27 Het bericht verhaalt hoe Gideon er door de geest des Heren toe werd aangezet, zich tegen deze invasie te verzetten door alarm te blazen, boodschappers naar bepaalde gebieden te zenden en troepen op de been te roepen die tegen de aanvallers moesten strijden; hoe hij van Jehova grotere verzekering trachtte te verkrijgen dat Hij in de strijd met hen zou zijn en Israël zou redden; en hoe deze verzekering werd gegeven doordat God de dauw eerst op het vlies liet neerkomen terwijl de bodem droog bleef, en daarna op de bodem, terwijl er niets op het vlies viel. Voordien, toen de engel kwam, had Gideon ook reeds een proef genomen om zeker te zijn van Gods leiding; nu nam hij nogmaals een proef om er zeker van te zijn dat zijn standpunt juist was. Toen „stond Jerubbaäl (dewelke is Gideon) vroeg op, en al het volk, dat met hem was; en zij legerden zich aan de fontein van Harod; dat hij het heirleger der Midianieten had tegen het noorden, achter den heuvel More, in het dal”. — Richt. 6:34-40; 7:1.
28. Welke wettige zitting van Gideons legerscharen beval God daarna, en waarom?
28 Terwijl er boven op de heuvelen slechts 32.000 Israëlieten bijeenwaren, en er beneden in het dal een vijandelijke horde van 135.000 man verspreid lag, gaf Jehova God Gideon het volgende verbazingwekkende bevel: „Gij hebt zooveel volk bij u dat ik Midian niet in hun hand wil geven; opdat Israël zich niet verhoovaardige tegen mij, zeggende: Mijn eigen hand heeft mij gered. Kondig daarom ten aanhooren van het volk af: Wie bevreesd en bang is keere terug!” (Richt. 7:2, 3, Leidse Vert.) Ditmaal werd de proef niet gevraagd door Gideon om aan te tonen of hij een juist standpunt innam of om er zeker van te zijn dat Jehova hem zou steunen, doch het was een zifting door God zelf van hen die voor de strijd waren bijeengekomen. De bevreesden werd verteld naar huis te gaan: en 22.000 verlieten de vergadering, trokken zich van de strijdende legermacht terug. Tienduizend bleven bij de bron van Harod; welke naam betekent, zo zij terloops opgemerkt, „beving, hartklopping”. De overmacht tegenover Israël die eens vier tegen één bedroeg, wordt nu dertien tegen één! Toch handelde Jehova wijselijk in overeenstemming met zijn wet: „Daarna zullen de ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week van hart is? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk zijn hart.” — Deut. 20:8.
29. Wat is er gebeurd als een vervulling van de bijeenvergadering der Midianieten tegen Gideon in het voorbeeld, en zijn onderzoek of hij Gods steun had?
29 Als een vervulling van deze delen van het profetische drama bereidde Satans organisatie zich nadat Christus Jezus op de troon was geplaatst en tot de tempel was gekomen en nadat het gezalfde overblijfsel op aarde was gereinigd, voor op een strijd tegen de verkondigers van het Koninkrijk (Openb. 12:17). Verscheidene profetieën voorzeggen dat de mensen en natiën op dat moment zouden samenspannen en hun krachten zouden verenigen om zich tegen de getuigen te verzetten, wier geest dan vrijgemaakt zou zijn van de vele valse religieuze opvattingen die hun dienst voor God belemmerden (Psalm 2 en 83; Jes. 8:9-12; Openb. 11:17, 18). Daar Jehova’s gezalfde getuigen, evenals Gideons groep, in aantal zeer worden overtroffen, moeten zij op Gods hulp vertrouwen; uit zich zelf kunnen zij niets doen. Daarom beproeven zij voortdurend het standpunt dat zij innemen, zij onderzoeken zich zelf, doorzoeken de Schrift om er op toe te zien dat hun prediking daarmede in overeenstemming blijft, zien uit naar bewijzen van Jehova’s leiding en zegen en blijven waakzaam om van elke berisping of terechtwijzing van God voordeel te trekken. Evenals Gideon een proef nam en nogmaals een proef nam, zo blijven zij tijdens hun opmars in de stroom des tijds hun verhouding tot God beproeven. — 2 Kor. 13:5; 1 Thess. 5:21; Hebr. 12:5-11.
30. Hoe is tegenwoordig de vrees werkzaam om velen van de Christelijke vergadering af te scheiden?
30 Terwijl de getuigen op de gehele aarde prediken, nodigen zij anderen uit met hen bijeen te komen. Velen die hen horen, stemmen in hun hart in met de boodschap tegen de huichelachtige religie, maar zij weigeren bijeen te komen. Anderen stemmen er mede in en komen wel bijeen, evenals de 32.000 Israëlieten. Doch op deze bijeenkomsten ontdekken zij de strijd die er mede gepaard gaat, zien het vijandelijke leger dat tegen de getuigen is opgesteld, beseffen dat zij die een standpunt ten gunste van Jehova innemen, worden vervolgd, en nadat zij de vergadering een korte tijd hebben bijgewoond, trekken zij zich uit het gezelschap der onbevreesden terug. Doordat zij niet de volmaakte liefde voor God bezitten die alle vrees uitwerpt, worden zij verstrikt door mensenvrees, en angst brengt hun geest in dienstbaarheid. De bijeenkomsten waar de wateren der waarheid te voorschijn stromen, worden voor hen plaatsen van beving en hartkloppingen, evenals de bron van Harod voor de 22.000. Zij staan liever goed aangeschreven in de plaats waar zij wonen, dan bij God, evenals vooraanstaande mannen in Jezus’ dagen: „Zelfs uit de overheidspersonen geloofden velen in hem, maar uit vrees voor de Farizeeën kwamen zij er niet voor uit, opdat zij niet uit de synagogen zouden gebannen worden; want zij verkozen de eer bij de menschen boven de eer bij God” (Joh. 12:42, 43, Leidse Vert.). Hun zwakke poging uit Satans gevangenhuisstelsels te breken, eindigt wanneer zij de moed verliezen, niet meer bijeenkomen en terugkeren tot de gevangenschap. — Spr. 29:25; Matth. 5:10-12; 2 Tim. 3:12; Hebr. 10:25; 1 Joh. 4:18.
DE LUIEN VAN DE IJVERIGEN SCHEIDEN
31-33. Hoe werden de gelederen van Gideons leger verder gedund, en waarom?
31 Jehova God onderwierp hen aan deze proef om de vreesachtigen uit hun midden te verwijderen. Hij deed dit door de waarheid te openbaren die onthulde welke strijd er voor hen lag en dat de organisatie van de Duivel aan de kaak gesteld moest worden, en dergelijke onthullingen brachten vrees aan de oppervlakte. Door de waarheid werden zij die hun Leider, Christus Jezus, niet moedig wilden volgen, van de kudde schapen afgesneden. Daardoor werd de quantiteit voor de qualiteit opgeofferd, doch nog meer openbaringen van de waarheid zouden de gelederen zelfs nog verder uitdunnen, zoals werd voorschaduwd door hetgeen er vervolgens met Gideons leger van tienduizend man geschiedde:
32 „En de HERE zeide tot Gideon: Nog is des volks te veel; doe hen afgaan naar het water, en Ik zal ze u aldaar beproeven; en het zal geschieden, van welken Ik tot u zeggen zal: Deze zal met u trekken, die zal met u trekken, maar al degene, van welken Ik zeggen zal: Deze zal niet met u trekken, die zal niet trekken. En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de HERE tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water zal lekken, gelijk als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieën zal bukken om te drinken. Toen was het getal dergenen, die met hun hand tot hun mond gelekt hadden, drie honderd man; maar alle overigen des volks hadden op hun knieën gebukt, om water te drinken. En de HERE zeide tot Gideon: Door deze drie honderd mannen, die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen, en de Midianieten in uw hand geven; daarom laat al dat volk weggaan, een ieder naar zijn plaats.” — Richt. 7:4-7.
33 De verhouding tussen de overmacht waartegenover Israël stond, en Israël zelf steeg tot 450 tegen één! Wat kon dit handjevol doen tegen 135.000 vijandelijke met zwaarden bewapende soldaten? Uit zich zelf, stellig niets! Elke bevrijding die nu door middel van hen zou komen, zou stellig niet zijn toe te schrijven aan hun numerieke sterkte. Nooit zouden zij zich later van trots kunnen opblazen en kunnen snoeven: „Mijn eigen hand heeft mij gered.” Niet de Baäl die nu nedergeworpen en met de grond gelijk gemaakt was, niet hun gelederen die nu zo uitgedund waren, maar alleen Jehova God zou de eer toekomen voor elke aanstaande overwinning!
34. Welke bestaande omstandigheden verschaften een redelijke grond voor de drinkproef?
34 Doch waarom werden de 9700 die nederknielden om te drinken, naar huis gezonden, verworpen? Er wordt grif toegegeven dat angst een goede reden was voor het uitschakelen van de 22.000, doch welke redelijke grond kon deze drinkproef hebben? Wel, denk er aan dat Gideons leger aan de buitenkant van het vijandelijke kamp lag, dat de tegenpartij zich binnen het gezichtsveld bevond, dat zij vlak voor een strijd stonden. Eisten de omstandigheden geen oplettendheid, waakzaamheid? En hoeveel kan een man zien die zich voorover buigt of languit op de grond drinkt om gretig water in te zwelgen, zijn omgeving vergetend? Gaven de 9700 niet van zorgeloosheid, achteloosheid, onverschilligheid en een gebrek aan inzicht in het kritieke van de toestand blijk, door te gaan zitten of liggen en gemakkelijk neder te zinken om hun persoonlijke behoeften te bevredigen? Ja, evenals de 300 van de tegenovergestelde goede hoedanigheden blijk gaven door op de grond te blijven staan en het noodzakelijke water naar hun mond te brengen door het met een holle hand op te scheppen, terwijl zij hun ogen hadden gericht op hetgeen voor hen lag en hun hoofd opgeheven hielden voor de gebeurtenissen die snel een hoogtepunt bereikten. Terwijl zij hun dorst lesten, vergaten zij de strijd niet.
35. Waar zijn tegenwoordig symbolische drinkplaatsen voor velen, en welke Schriftuurlijke ondersteuning heeft uw antwoord?
35 De profetische betekenis hiervan? Wel, de Schrift vloeit over van bewijzen dat water levengevende waarheden voorstelt die van Jehova afkomstig zijn. Uitdrukkingen als bronnen des heils of der redding, springader des levenden waters, beken des levens en gereinigd worden door „het bad des waters door het Woord” zijn slechts een paar voorbeelden (Jes. 12:3, Leidse Vert.; Jer. 2:13; Ezech. 47:1-12; Amos 8:11; Ef. 5:26; Openb. 22:1, 17). Ofschoon men van de waarheidswateren in alle stilte in zijn eigen huis kan drinken, moet men ook in de vergaderingen der gemeente drinken. Dergelijke bijeenkomsten zijn drinkplaatsen voor velen, en in het drama dat thans wordt behandeld, dronk de gezamenlijke groep. De drinkproef in de tegenwoordige tijd is dus op de vergaderingen van Jehova’s getuigen aan het daglicht gekomen.
36. Welke klasse werd voorschaduwd door de 9700 mannen die in Gideons dagen bij de drinkproef te kort schoten, en wanneer vertoonde deze klasse zich in het bijzonder?
36 De 22.000 bevreesden verbleven niet lang genoeg bij de bron van Harod om enige dorst te lessen, doch de 9700 wel. Velen komen tegenwoordig naar een of twee vergaderingen en worden dan bevreesd door de vooruitzichten op dienst en vervolging, voordat zij de smaak van de waarheidswateren werkelijk te pakken krijgen, doch anderen blijven wel bijeenkomen en de boodschap indrinken. Zij wonen vergaderingen bij, blijven niet staan en nemen gemakkelijke en geriefelijke houdingen aan, zij verheugen zich over de harmonische verklaring van moeilijke schriftuurplaatsen, welke voor hun oren als prachtige muziek is, en zij drinken de beschrijvingen in van de zegeningen der nieuwe wereld, die hun aandoen als een zeer liefelijk lied; doch zij willen die prachtige muziek niet voor anderen maken, zij willen het liefelijke lied niet voor andere oren zingen, zij willen niet opstaan voor het getuigeniswerk, of hun ogen openen voor de dienst, of de vijand in het veld tegemoet treden (Ezech. 33:30-33). Hun enige expansieprogramma is een zelfzuchtig programma, om hun eigen hoofd vol te proppen, om zich op te blazen met een kennis die niet van inzicht vergezeld gaat, om voor zich zelf waarheid te vergaren zoals een vrek goud begraaft. Deze klasse, die werd voorschaduwd door de 9700 in Gideons tijd, vertoonde zich in het bijzonder in de periode van 1920 tot 1930, toen er zo velen werden verstrikt door het egocentrische proces der „karakter”-ontwikkeling, en toen er zo weinigen de noodzaak van de velddienst inzagen. Toen de noodzakelijkheid om dienst in het veld te verrichten, op de vergaderingen herhaaldelijk krachtig werd duidelijk gemaakt, was die waarheid voor velen te hard om te aanvaarden en zij werden er door verwijderd van de vergadering van Jehova’s volk. — Spr. 4:5, 7; Joh. 6:60-66; 1 Kor. 8:1.
37. Hoe geven anderen op vergaderingen van doelbewustheid en waakzaamheid blijk, waardoor zij te vergelijken zijn met de getrouwe 300 mannen uit het drama?
37 Hoe anders is de houding van de tegenbeeldige driehonderd, wanneer zij vergaderingen bijwonen! Zij moeten drinken, en doen dit ook: maar voor hen is de boodschap niet slechts een aardige zondagspreek die de oren kittelt en weer wordt vergeten, geen prachtige muziek die het ene oor ingaat en het andere oor weer uit, geen liefelijk lied dat iemand in mijmeringen doet verzinken over een nieuwe wereld. Wanneer zij op vergaderingen leerzame ervaringen horen of practische demonstraties zien, ziet hun geest er naar uit hoe zij die onderwijzing bij hun eigen velddienst kunnen gebruiken. Wanneer door de gemeente het tijdschrift De Wachttoren wordt bestudeerd en er goede Schriftuurlijke punten onder woorden worden gebracht, verheugen zij zich niet alleen zelf over die waarheid, maar zij denken er over hoe zij die kennis bij hun eigen predikingswerk kunnen gebruiken. Zij zijn „daders des Woords, en niet alleen hoorders” (Jak. 1:22). Zij vullen zich geheel met de wateren der waarheid die op de vergaderingen rijkelijk vloeien, maar terwijl zij dit doen, houden zij hun ogen en oren open voor dienstgelegenheden waarbij zij de waarheid naar anderen kunnen laten stromen. Terwijl zij zelf leren, veroorzaakt de wens het geleerde aan anderen te vertellen, een steeds grotere spanning totdat het losbarstingspunt is bereikt; dan verkrijgen zij verlichting door de lippen te openen en de boodschap er uit te laten stromen opdat anderen er van kunnen genieten, evenals Elihu deed. — Job 32:17-20, Nw. Vert.
38. Hoe werden de gelederen der gezalfde getuigen van 1920-1930 gedund, doch waarom was hun kleine aantal geen reden de moed te verliezen?
38 Tijdens de jaren van 1920 tot 1930 werd het gezalfde overblijfsel gereinigd en gezuiverd door de beproevingen die het gevolg waren van de voortdurende nieuwe waarheden en oordelen uit de tempel, totdat alleen de onwankelbare weinigen over waren, de beproefde, onbevreesde, onzelfzuchtige en waakzame strijders, die ’krachtig waren in den Here, en in de sterkte zijner macht’ (Jes. 6:5-7; Zach. 3:1-5; Ef. 6:10). Een kleine groep getuigen in vergelijking met de vijandelijke horden die zij het hoofd moesten bieden, maar nog steeds is een groot aantal niet nodig om de overwinning te behalen wanneer Jehova aan de zijde der weinigen staat (1 Sam. 14:6; Luk. 19:40; Rom. 8:31). De gebeurtenissen die zich ontwikkelden, bewezen dat dit beginsel in Gideons dagen gold; de tegenbeeldige gebeurtenissen bevestigen het tegenwoordig.
WAAROM DE GEEST WORDT VRIJGEMAAKT
39. Hoe verzetten de meesten, zowel in het drama als tegenwoordig, zich gebelgd tegen de pogingen een geestelijke reiniging te bewerkstelligen?
39 Laten wij echter, voordat wij ons verdiepen in de Schriftuurlijke vertelling van de werkelijke strijd en een parallel trekken tussen die gebeurtenissen en de tegenbeeldige vervullingen, enige tijd nemen om het drama tot op dit punt te overdenken. Geheel Israël bevond zich ten gevolge van de Baälaanbidding, in de ogen van God in een onreine toestand. Zij verstopten zich letterlijk voor de wrede bezettingsmachten. In hun nood riepen zij tot de Heer. Hij antwoordde door een profeet en een engel te zenden en een richter als bevrijder te verwekken. De meerderheid verzette zich tegen de boodschap die hun door middel van de profeet werd gezonden, en zij wilden de richter die door het bezoek van de engel was verwekt, door een gewelddadig gepeupel doden. Zij gaven het populaire Baälisme de voorkeur boven de ware aanbidding. Zo is het tegenwoordig ook: de orthodoxe doch valse religiën der Christenheid zijn populair, en de onvervalste waarheden uit de Bijbel, die door Jehova’s getuigen worden bekendgemaakt, brengen het gepeupel tot gewelddadigheid.
40. Hoe wordt het gezalfde overblijfsel voor de krijg voorbereid, en welke dwaasheid vermijden zij?
40 Doch de getrouwe Gideon en zijn mannen wierpen Baäl op de grond, zonden uitnodigingen zich te verzamelen uit, bereidden hun strijdkrachten voor de krijg voor door de bevreesden en zelfzuchtige luien er uit te verwijderen en bleven op hun hoede om direct handelend te kunnen optreden. Tegenwoordig bestaat er een soortgelijke groep, een gezalfd overblijfsel. Zij zijn voor de krijg voorbereid doordat zij valse religieuze ceremoniën en leerstellingen uit hun geest hebben verwijderd, hun geest hebben vrijgemaakt van het moderne Baälisme en opengesteld om de waarheden uit Gods Woord en van de Grotere Gideon in de tempel te ontvangen. Zij studeren, voor zich zelf en tezamen met anderen, vrij van vrees en hebzucht. Zij staken het bijeenkomen niet en zij keren niet tot het Baälisme terug. Lots vrouw zag achterom naar Sodom, de Israëlieten in de woestijn zagen achterom naar de genoegens in Egypte, de gewassen zeug gaat terug naar de modder, de hond keert terug tot zijn uitbraaksel; maar Christenen die van het moderne Baälisme zijn bevrijd, keren niet terug en zien niet achterom wanneer zij de hand aan de ploeg van de Koninkrijksdienst hebben geslagen. — Gen. 19:26; Num. 11:4-6, 18-20; 2 Petr. 2:20-22; Luk. 9:62.
41, 42. Hoe gebruiken de geestelijk vrije getuigen Gods waarheid, zoals door Bijbelse symbolismen wordt aangetoond?
41 Met een geest die is vrijgemaakt, en vervuld met de waarheid die de mensen vrijmaakt, gingen en gaan deze gezalfde getuigen nog steeds voort om anderen te bevrijden. Zij zetten uitbraken uit gevangenissen op touw, niet uit letterlijke cellen, en niet door zagen of explosieve stoffen te gebruiken, maar door de waarheid van Gods Woord, dat scherper is dan elk tweesnijdend zwaard en dat een geest die door duivelse koorden is gebonden, kan bevrijden door de koorden door te snijden. Het zwaard des geestes steekt en hakt, de wateren der waarheid overstromen de schuilplaatsen der leugen, scherpsnijdende waarheden scheuren gelijk hagel de toevlucht der leugens weg, als een gesel kwellen zij de clericale gevangenisbewaarders die hun bedrieglijke bediening niet kunnen verbergen, en jagen hun schrik aan, de vurige waarheid verteert het religieuze kaf, en gelijk een hamer rotsen kapot slaat, stampt ze de uit leerstellingen bestaande struikelblokken fijn waarover zo velen struikelen wanneer zij het pad der ware aanbidding trachten te volgen. Het is zoals Jesaja en Jeremia zeggen:
42 „De hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen, en de wateren zullen de schuilplaats overlopen. . . . wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden worden. Van den tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want allen morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht; en het zal geschieden, dat het gerucht te verstaan, enkel beroering wezen zal [het zal een kwelling zijn wanneer hij u de leer doet begrijpen]. Want het bed zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken kunne; en het deksel zal te smal wezen, als men zich daar onder voegt” (Jes. 28:17-20, King James Vert., kanttek.). „De profeet, bij welken een droom is, die vertelle den droom: en bij welken Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk; wat heeft het stro met het koren te doen? spreekt de HERE. Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?” — Jer. 23:28, 29; Jes. 62:10; Ef. 6:17; Hebr. 4:12.
43. Wat wordt er door de waarheid nog meer tot stand gebracht dan het nederwerpen van het moderne Baälisme? en hoe dienen Christus’ volgelingen deze waarheid bekend te maken?
43 De waarheid over de heidense oorsprong en de Baälachtige hoedanigheden van de religieuze leerstellingen der Christenheid maakt de geest van de toehoorder van deze leerstellingen vrij, werpt ze omver en ontneemt ze elk Christelijk aanzien dat ze eens in de geest van iemand hadden. Doch de waarheid uit de Bijbel doet meer dan uitrukken, neerhalen, omverwerpen en vernietigen, zoals wordt aangetoond door Jeremia’s opdracht: „Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken, en af te breken, en te verderven en te verstoren; ook om te bouwen en te planten” (Jer. 1:10). Evenals Gideon de ware aanbidding opbouwde nadat hij het Baälisme had neergehaald, zo plant en bouwt tegenwoordig het gezalfde overblijfsel de juiste leer, nadat het de leerstellige rommel van het zogenaamde gekerstende heidendom heeft opgeruimd. Bij het verrichten van deze dienst dienen Christus’ volgelingen dwaze bespiegelingen en twisten te mijden en zachtmoedig, vriendelijk en overredend te zijn, zodat degene die naar hen luistert, de vrijheid van de geest kan herkrijgen waarvan Satan hem heeft beroofd. „Vermijd dwaze, domme bespiegelingen; gij weet dat ze slechts tot getwist leiden, en een slaaf des Heren moet niet twisten, maar iedereen vriendelijk behandelen; hij moet overtuigend en zonder wrok zijn, en zijn tegenstanders met zachtheid terechtwijzen; want God laat hen wellicht tot bekering komen en de waarheid erkennen, en zij kunnen nog tot bezinning komen en uit de strikken van de Duivel ontvluchten, die hen gevangen heeft om hen zijn wil te laten doen.” — 2 Tim. 2:23-26, Een Amer. Vert.
44. Waarom is de geest van Jehova’s getuigen vrijgemaakt? en hoe worden zij toegerust voor het volbrengen van dat voornemen?
44 Voor deze goddelijke strijd in het belang van de bevrijding zijn Jehova’s getuigen zelf in de geest vrijgemaakt. De waarheid die hen heeft vrijgemaakt, moet worden gebruikt om anderen vrij te maken, zoals door de gelijkenis van de ponden wordt aangetoond (Luk. 19:11-27; Matth. 5:14-16). Zij strijden als soldaten van Christus, verduren moeilijkheden, en houden zich afgescheiden van wereldse verwikkelingen (2 Tim. 2:2-4, Voorhoeve). Bewapend, niet met vleselijke wapenen maar met de waarheid uit de Bijbel, kunnen zij de geestelijke gevangenhuizen en vestingen omverwerpen, en elk argument of obstakel dat door de zichtbare gevangenbewaarders wordt opgeworpen, kan worden verpletterd, en een geest die eens door Satan was gevangen, wordt gebonden in gehoorzaamheid aan Christus en God. „Want al leven wij in het vleesch, wij voeren toch geen vleeschelijken strijd; de wapenen toch waarmee wij strijden zijn niet vleeschelijk, maar krachtig in Gods oog tot omverwerping van sterkten. Daarmee vernielen wij spitsvondigheden en alle muren die zich verheffen tegen de kennis van God, nemen allerlei bedenkselen gevangen, ze onder de gehoorzaamheid aan Christus brengend.” — 2 Kor. 10:3-5, Leidse Vert.
45. Welke vragen zullen in de volgende uitgave worden opgelost?
45 Wanneer wij ons weer tot het profetische drama uit de oudheid met Gideon en zijn kleine groep van driehonderd man wenden, wanneer wij hen volgen in de strijd tegen de vijand die, wat hun aantal betreft, gelijk sprinkhanen in het dal van Jizreël waren neergestreken, zullen wij daar dan een voorschaduwing vinden van de Christelijke strijd, waarbij geen vleselijke wapenen worden gebruikt? Zal het resultaat van de strijd in de dagen der richters overeenkomen met de resultaten van de Christelijke strijd in deze laatste dagen van Satans wereld? Voor de feiten die hierop het antwoord geven, gelieve u onze volgende uitgave te zien.
„Onze God zal voor ons strijden.” — Neh. 4:20.