Een overwinning gewijd aan Jehova’s eer
„Zij riepen: Het zwaard van den HERE [Jehova], en van Gideon! En zij stonden, een iegelijk in zijn plaats, rondom het leger.” — Richt. 7:20, 21.
1. Wanneer in het bijzonder is wijsheid beter dan oorlogswapenen?
JEHOVA is een God van oorlog die geen nederlaag kent. Geen afzonderlijke vijand of vereniging van samenzweerders kan op het slagveld zoveel krachten aanvoeren dat de macht van Jehova er door wordt geëvenaard. Geen enkele tegenstander in het gehele universum kan hem overtreffen in oorlogsstrategie of krijgskunde. Zijn wijsheid is zo weergaloos dat hij met strijdkrachten die zo onbeduidend zijn dat het haast belachelijk is, machtige legers op de vlucht kan jagen. Wegens zijn wijsheid in het verschalken zijner vijanden, behoeft hij voor het behalen van overwinningen geen gebruik te maken van zijn almacht. Wanneer ze van boven komt, geldt: „Wijsheid is beter dan de krijgswapenen.” — Pred. 9:18.
2. Waarom kunnen Jehova’s getuigen bevestigen dat wijsheid beter is dan wapenen of sterkte?
2 Ware Christenen, die als Jehova’s getuigen bekendstaan, kunnen deze waarheid bevestigen. Doordat zij worden geleid door de wijsheid die van boven komt, behalen zij zonder onderbreking een reeks van overwinningen op wereldse natiën welke zich met de nieuwste oorlogswapenen tot de tanden hebben bewapend. Zij kunnen op zich zelf Paulus’ woorden toepassen: „De wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten” (Jak. 3:17; 2 Kor. 10:4). Wellicht lijden zij verliezen aan doden en gewonden wanneer zij „deze tegenwoordige boze wereld” tegenstaan, die „in den booze [Satan de Duivel] ligt”. Doch zij komen vervolgingen, aanvallen van het gepeupel, gevangennemingen en verbodsbepalingen van regeringen te boven, zij zegevieren zelfs over voltrekking van doodvonnissen, want hun dienstwerk wordt begunstigd, hun aantal neemt snel toe en hun rechten op leven in een nieuwe wereld zijn gewis (Gal. 1:4; 1 Joh. 5:19, Voorhoeve; Openb. 2:10). De eer hiervoor geven zij aan God, want zijn bescherming en leidende wijsheid brengen de overwinning. Wanneer zij hun kleine aantal tegenover een gewapende wereld stellen, beseffen zij de woorden van Prediker 9:14-16: „Er was een kleine stad, en weinig lieden waren daarin; en een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde grote vastigheden tegen haar. En men vond daar een armen wijzen man in, die de stad verloste door zijn wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen man. Toen zeide ik: Wijsheid is beter dan kracht.” De wereld herdenkt en verafgoodt haar oorlogshelden; haar behoud zou zekerder zijn indien ze de wijsheid van boven niet terzijde stelde en vergat. — Pred. 7:12, Petr. Can. Vert.
3. Op welk punt hervatten wij de bespreking van het drama waarbij Gideon en de driehonderd waren betrokken? en wat is het resultaat van zijn verkenning?
3 De juistheid van het beginsel dat ’wijsheid beter dan krijgswapenen is’, wordt aangetoond in het profetische drama waarbij Gideon en zijn driehonderd strijders waren betrokken. Uit onze vorige uitgave zult gij u herinneren dat zij de verstrikkende Baälaanbidding uit de geest hadden verdreven en de vreesachtigen en zelfzuchtige luiaards uit hun rijen hadden verwijderd. Thans, nu hun rijen waren besnoeid tot slechts driehonderd man, stonden zij tegenover een vijandelijke macht van minstens 135.000 met zwaarden bewapende strijders. Onder deze omstandigheden was krijgskunde noodzakelijk. Gehoorzaam aan Jehova’s bevel gaat Gideon op verkenning uit onder de voorposten van het kamp der Midianieten en luistert een gesprek af tussen twee vijanden. De een vertelt een droom over een geroosterd gerstebrood dat zich in het kamp wentelde en een tent omverwierp, en de andere legt uit: „Dit is niet anders, dan het zwaard van Gideon, den zoon van Joas, den Israëlietischen man; God heeft de Midianieten en dit ganse leger in zijn hand gegeven.” Gideon keerde naar zijn eigen kamp terug en riep uit: „Maakt u op, want de HERE [Jehova] heeft het leger der Midianieten in ulieder hand gegeven.” — Richt. 7:9-15.
4. Wat vernemen Christenen tegenwoordig wanneer zij de positie van de vijand verkennen? en wat horen zij soms uit de mond van de vijand zelf?
4 Een geroosterd gerstebrood is niet veel, maar het wierp een tent omver. Gideons driehonderd man waren numeriek ver in de minderheid, maar door middel van deze droom deelde God hun mede dat zij Midian volkomen zouden verslaan. Er zijn thans betrekkelijk weinig gezalfde getuigen, maar Jehova opent hun ogen voor de zwakke punten van de stelsels dezer wereld. Wanneer Christenen de vijandelijke posities verkennen, zien zij het verkeerde standpunt dat de religiën der Christenheid innemen, de verdorvenheid van haar politiek, de hebzucht van haar handel en de begeerte naar macht die in haar militarisme brandt. Mannen die op de hoogte zijn van de aangelegenheden der wereld, kan men veelvuldig horen klagen over de droevige toestand waarin de wereldse religie, politiek, handel en het wereldse militarisme verkeren, elementen die alle schijnen te hunkeren naar een derde wereldoorlog. Uit hun eigen mond kan men horen hoe vijandelijke wereldlingen zich zelf veroordelen, en hoe zij Jehova’s getuigen soms prijzen wegens hun oprechtheid als groep en hun ijver als Christenen. Niet dat zij Jehova’s getuigen gunstig gezind zijn, maar de feiten dwingen hen er toe dergelijke erkenningen over hun onwillige lippen te laten komen en hun ogen wijd te openen voor het handschrift op de wand (Dan. 5:5, 25-28; Luk. 19:22). Evenals de droom van de Midianiet, is de niet aan het wankelen te brengen moed van een Christen een tweevoudig teken: vernietiging voor de vijand en bevrijding voor de godvruchtige dienaar. „Versaag nimmer ook maar een ogenblik voor uw tegenstanders, want uw onbevreesdheid zal voor hen een zeker teken zijn van hun komende vernietiging, maar voor u zal het een van God zelf afkomstig voorteken zijn, van uw bevrijding.” — Fil. 1:28, Een Amer. Vert.
DE KRIJGSKUNDE EN DE AANVAL
5. Hoe en met welke uitrusting zet Gideon de aanval in?
5 Op! Staat op! Maakt u gereed voor de strijd! Gideon keert terug van zijn nachtelijke verkenningstocht en spoort zijn kleine troep tot vuur voor de strijd aan. Hij verdeelt zijn strijdmacht in drie groepen van elk honderd man, en stelt hen in het duister van de nacht voor de strijd op. Van de hoogten van het gebergte Gilboa marcheren zij achter elkaar naar beneden, een stille rij figuren die ten slotte het slapende Midianietische kamp omsingelen, dat verspreid gelegerd is in het dal van Jizreël, aan de voet van de heuvel More in het Noorden. Waren zij goed bewapend deze driehonderd? Neen, militair gesproken niet; laatdunkende militaristen zouden smalend om hen lachen en hen bespotten. Elk van hen had een bazuin, een kruik en in die kruik een fakkel. Elk van hen kende de instructies, had zijn bepaalde plaats in de dunne linie die zich rondom het kamp uitstrekte, en zag uit naar het teken dat zou komen van de plaats waar Gideon zich bevond. Toen dit teken werd gegeven, blies iedereen krachtig op zijn bazuin, brak zijn kruik, hield de aldus vrijgekomen fakkel omhoog en riep: „Het zwaard van [Jehova], en van Gideon!” — Richt. 7:1, 15-20.
6, 7. Hoe doeltreffend tegen de Midianieten was deze vreemd geleide aanval?
6 Het Midianietische leger werd plotseling het toneel van verschrikkelijke verwarring en angst. In aanmerking genomen de stilte van de nacht verscheurd door het geschal van driehonderd bazuinen, de rust er van verstoord door de kreten uit driehonderd kelen, het nachtelijk duister doorboord door de geheimzinnige vlammen van driehonderd fakkels, en hierbij nog gevoegd de wilde vlucht van het bevreesd geworden Midianietische vee, is de verlammende schrik van de vijandelijke indringers begrijpelijk. De kreten en het bazuingeschal rolden over het kamp tegen de hellingen van More op, werden daar echter teruggekaatst over het verwarde toneel en botsten tegen de rotswanden van het gebergte Gilboa, en doordat het geluid werd versterkt en de echo’s antwoordden, scheen het alsof zelfs de heuvels ontwaakten en de kreet tegen Midian aanhieven. De weergalmende echo’s kwamen in het midden der vijanden als in een brandpunt samen, en terwijl zij uit hun tenten strompelden, sperden zij hun slaperige ogen ontsteld van schrik wijd open toen zij de dansende vlammen zagen, welke spookachtige gestalten belichtten en bijgelovige voorstellingen opriepen. Daar de Midianieten geloofden dat de bazuinen een ontelbaar leger toebehoorden dat hun kamp was binnengedrongen, veronderstelden zij dat hun vijanden zich onder hen bevonden en zij keerden hun zwaarden tegen iedereen die zij ontmoetten; tegen hun eigen mensen. Zij waren in verwarring gebracht en geheel van streek; zij renden wild heen en weer, en maakten door hun eigen geschreeuw het tumult nog groter, totdat zij een eind konden maken aan hun doelloos rennen en de vlucht konden nemen naar de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan en hun eigen land. De zenuwenoorlog had hun zelfbeheersing gebroken en zij vlogen op elkaar in voordat zij ten slotte hals over kop de vlucht namen. De vrees die hen beving, verspreidde zich gelijk een plaag, en de bange angst gaf vleugelen aan hun verwarde terugtocht (Deut. 20:8). Geen krijgslist was ooit beter bedacht, beter uitgevoerd, of had een vollediger succes. Richteren 7:20-22 luidt:
7 „Alzo bliezen de drie hopen met de bazuinen, en braken de kruiken; en zij hielden met hun linkerhand de fakkelen, en met hun rechterhand de bazuinen om te blazen; en zij riepen: Het zwaard van den HERE [Jehova], en van Gideon! En zij stonden, een iegelijk in zijn plaats, rondom het leger. Toen verliep het ganse leger, en zij schreeuwden en vloden. Als de drie honderd met de bazuinen bliezen, zo zette de HERE [Jehova] het zwaard des een tegen den anderen, en dat in het ganse leger; en het leger vluchtte.”
8. Waarom was deze krijgskunde zo doeltreffend om de Midianieten en hun bondgenoten te verschrikken? en in welke toestand bevonden zij zich aan het einde van de strijd?
8 Doordat de driehonderd Israëlieten volgens de krijgskunde te werk gingen die Jehova door middel van Gideon had voorgeschreven, en doordat God de in verwarring gebrachte vijanden zodanig manoeuvreerde dat zij zich zelf vernietigden, behaalden de Israëlieten zonder vleselijke wapens de overwinning. „Wijsheid is beter dan de krijgswapenen.” Gejuich en bazuingeschal gingen aan aanvallen vooraf: „God vaart op [tegen de vijand] met gejuich, de HERE met geklank der bazuin.” „Wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen den vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken” (Num. 10:9; Ps. 47:6). Gewoonlijk kondigt een bazuin het optrekken van een troepeneenheid aan, en daar elk van de driehonderd een trompet had, scheen het de Midianieten toe dat zij door driehonderd eenheden van een troepenmacht onder de voet werden gelopen in plaats van door slechts drie. Aan het einde van de strijd die zo groots werd ontketend, waren de onderdrukkende Midianieten en hun mede-samenzweerders dood en was Israël van hun wrede heerschappij bevrijd.
9. Wat beweren de tegenbeeldige onderdrukkers? doch hoe en wanneer werd het betwist?
9 De tegenwoordige Midianieten en hun bondgenoten, de zichtbare vertegenwoordigers van Satan die over de volken der aarde heersen en hen onderdrukken, en die vooral degenen die Jehova dienen, trachten te verpletteren, beweren de „hoogere machten” te zijn die in Romeinen 13:1 (Belg. Prof. Bijbel) worden genoemd. Doch de tegenbeeldige driehonderd, het gezalfde overblijfsel van Christus’ lichaamsleden onder het bevel van de Grotere Gideon, Christus Jezus, betwisten deze bewering. Op 5 augustus 1928 werd in een resolutie getiteld „Verklaring tegen Satan en voor Jehova”, welke werd aangenomen door 12.000 getuigen die in Detroit, Michigan [V.S.], bijeenwaren, en welke later in verscheidene talen werd gedrukt en bij millioenen werd verspreid, het volgende verklaard: „Onze strijdkreet [zal] voortaan . . . zijn: HET ZWAARD VAN JEHOVA EN VAN ZIJN GEZALFDE!” De voornaamste inhoud van deze Verklaring en de openbare lezing „Een Heerser voor het volk”, die daarop volgde en welke destijds beide via een netwerk van meer dan 100 radiostations, in Amerika en Canada, werden uitgezonden, was, dat Satan de god dezer wereld was en dat de nationale leiders zijn vertegenwoordigers waren en dat geen enkele aardse natie Jehova tot God had. De waarheid dat Jehova God en Christus Jezus, en niet de wereldse politici, de Hogere Machten van Romeinen 13:1 zijn, werd sedert 1929 duidelijker gemaakt en er werd een grotere bekendheid aan gegeven, vooral door de uitgaven van De Wachttoren van 1 en 15 juni van dat jaar (Engels; in het Nederlands De Wachttoren van augustus 1929).
10. Hoe worden Jehova’s getuigen van tegenwoordig door de handelwijze van Jezus en de eerste Christenen in dit standpunt gesteund?
10 De apostelen beschouwden wereldse politici niet als de „hogere machten”, anders zouden zij nimmer tot hen hebben gezegd: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen” (Hand. 5:29; 4:19). Jezus deed dit evenmin; hij stelde de „overheden en machten” van handel, politiek en bedrieglijke religie, en eveneens de krachten der onzichtbare demonen, openlijk aan de kaak en ontwapende ze (Matth. 4:8-10; 6:19-21; 19:23, 24; 21:12, 13; 23:1-33; Luk. 13:31, 32; Joh. 8:44; 18:36; 19:10, 11; Kol. 2:14-17, Nw. Vert.). Voor de eerste Christenen kwam er een eind aan de macht van zulke mannen, zoals er ook een eind was gekomen aan het leven van de eerstgeborenen van Egypte ten tijde van de tiende plaag, waardoor de dood van de wereldse heersers als de „hogere machten” werd afgebeeld. Het dood-zijn van de tegenbeeldige eerstgeborenen („het beginsel [of voornaamste] zijner kracht”) blijkt wanneer Jehova’s getuigen voor wereldse rechtbanken en autoriteiten zeggen: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen.” — Deut. 21:17.
11. Hoe worden Christenen door deze waarheid bevrijd, doch de huidige Midianieten volkomen verslagen?
11 Met deze waarheid over de ware „hogere machten” vielen Jehova’s getuigen daarom sedert 1928 de huidige Midianieten aan, en met deze waarheid verbraken zij de banden die hen eens, zelfs in aangelegenheden die met de aanbidding in verband stonden, onrechtmatig in onderworpenheid hielden aan de heersers der wereld, daar zij toen nog dachten dat zulke heersers „van God geordineerd” waren. Door de kennis dat God en Christus de Hogere Machten zijn, werd de macht die wereldse autoriteiten in verband met de aanbidding van Jehova over Christenen uitoefenden, volkomen verslagen en te niet gedaan. Sinds de tijd dat zij deze waarheid begrijpen, roepen zij vrijmoedig hun strijdkreet uit: „Het zwaard van Jehova en van zijn Gezalfde!”
12. Waarom zijn Jehova’s getuigen, ondanks hun betrekkelijk kleine aantal, voor de vijand gelijk een grote menigte?
12 Deze oude wereld en haar leiders bevinden zich in een even diepe duisternis als die welke tijdens de negende plaag over Egypte lag, en het betrekkelijk kleine aantal getuigen Jehova’s omringt dit wereldse kamp en dringt het binnen. Maar voor de vijand zijn de getuigen gelijk een grote menigte, omdat door een Theocratische organisatie een zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van deze kleine groep, en omdat iedereen op zijn bepaalde plaats blijft, evenals de driehonderd van Gideon „een iegelijk in zijn plaats, rondom het leger” bleven. Zij zijn geoefend in de beste methoden en krijgskunde van Christelijke oorlogvoering, en wanneer de Grotere Gideon de waarheid uit de tempel laat schijnen en uitbazuinen, beginnen zij er snel mee dit licht te weerkaatsen, laten het overal in de duistere wereld schijnen, verheffen hun stemmen gelijk een bazuin des lofs voor God, zorgen er voor dat het geschal helder en zeker is, en roepen met ijver de waarheden uit die de mensen vrijmaken van hardvochtige onderdrukkers. De gezalfden worden vergeleken met aarden vaten waarin het kostbare, op een schat gelijkende licht wordt bewaard, en ten einde dit licht te laten schijnen, verbruiken zij gewillig hun lichamelijke krachten en laten deze zelfs in de dood gebroken worden gelijk verbrijzelde kruiken van leem. Doch hun als voorbeeld dienende handelwijze blijft schijnen en het licht neemt toe. — Gen. 4:10; Ps. 47:2; 69:10; 119:105; 150:3; Jes. 58:1; 60:1, 2; Jer. 50:15; Matth. 5:14-16; 1 Kor. 14:8, 9; 2 Kor. 4:6, 7; Hebr. 11:4.
13. Waarom zouden wereldse mensen kunnen denken dat Jehova’s getuigen armzalig zijn toegerust voor de Theocratische strijd? doch welke resultaten bewijzen het tegendeel wanneer de strijd wordt aangebonden?
13 Wereldse mensen zouden kunnen denken dat Jehova’s getuigen voor de bediening van het evangelie even armzalig zijn toegerust als soldaten die voor een vleselijke krijg met fakkels, kruiken en hoorns zouden zijn uitgerust. Zij zijn niet toegerust met de orthodoxe religieuze leringen en ook niet bewapend met een diploma van het een of andere religieuze seminarie. Zij gaan niet volgens orthodoxe methoden te werk, dat wil zeggen, zij blijven niet in kerken zitten wachten totdat een gemeente naar hen toekomt, noch beschouwen zij wereldse boeken en voeren drukke besprekingen over de politiek, of stellen geloofsbelijdenissen en ritueel in de plaats van de Bijbel, of ondersteunen sociale bijeenkomsten die van de kerk uitgaan, en liefdadigheidsbazars. Doch wanneer de getuigen beginnen te spreken en het licht laten schijnen dat uit de Bijbel komt, geraakt de vijand in verwarring en geheel van streek, terwijl hij geen stand kan houden tegen de bekendgemaakte waarheden (Joh. 7:15; Hand. 4:13). Het licht van de Bijbel is te fel voor vijanden die reeds zolang in duisternis slapen, en daarom tasten zij in blindheid rond, in verwarring gebracht door een boodschap die hun vreemd is. Daar zij niet in staat zijn zich op de Bijbel te gronden, nemen zij hun toevlucht tot overleveringen, geloofsbelijdenissen, gebruiken, ritueel, ceremoniën en formalismen, totdat zij overhaast op de vlucht slaan uit het land van de ware aanbidding van Jehova. — Jes. 29:13, 14; Matth. 15:1-9; 23:5; Kol. 2:8.
14. Waardoor wordt de verwarring van de vijand aangetoond en de onmogelijkheid dat zij de „hogere machten” zijn? en voor wie zijn zij dood?
14 Daar de vijanden niet in staat zijn het eens te worden over een gemeenschappelijke beschuldiging tegen Gods getuigen, worden dezen door hen in het ene land communisten en in het andere land imperialisten genoemd, het ene jaar worden zij er van beticht nazi’s te zijn en het volgende jaar worden zij als Roden gebrandmerkt. De wereldse leiders zijn met zich zelf in tegenspraak, krakelen en strijden onderling en doden elkaar. Hun eigen daden tonen aan dat zij niet de „hogere machten” kunnen zijn; hun eigen verwarde, onderlinge strijd helpt hun bewering dat zij dit zijn, te niet te doen. Daar zij op religieus, commercieel, politiek en militair gebied verdeeld zijn, kunnen zij niet staande blijven, maar zij vallen, uit hun onrechtmatige positie verdreven door de boodschap der waarheid en door hun eigen onchristelijke gedrag. Verlichte personen die de Bijbel geloven, zien in dat deze leiders der Christenheid, van wie wordt verondersteld dat zij God vertegenwoordigen, slechts een dood geloof bezitten, een geloof dat niet is gegrond op kennis en niet levend is gemaakt door Schriftuurlijke werken. Voor God zijn zij dood in moedwillige overtredingen en zonden en in de ogen van Christenen die hen niet langer beschouwen als ’door God geordineerde’ „hogere machten”, zijn zij zo goed als dood (Matth. 8:22; 12:25; Ef. 2:1, Luther; Hebr. 11:1; Jak. 2:26). Jesaja beschrijft het feit dat zij „dood” zijn aldus: „HERE, onze God! andere heren, behalve Gij, hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij Uws Naams. Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan.” — 26:13, 14.
ANDEREN VERZAMELEN ZICH TOT DE STRIJD
15, 16. Hoe reageerden andere Israëlieten er op toen de Midianieten op de vlucht werden gedreven? en welke twist onder Israëlieten werd vreedzaam opgelost?
15 In het drama dat in de oudheid werd opgevoerd, werd de verschrikte vijand door de onbevreesde aanval van Gideons driehonderd mannen als een verwarde troep in de richting van de Jordaan volledig op de vlucht gejaagd, en dit verbazingwekkende succes vulde het hart van andere Israëlieten met moed en zij werden er door aangespoord zich voor de achtervolging te verzamelen. Het bericht hierover en over hetgeen er volgde, staat opgetekend in Richteren 7:23-25 en 8:1-3:
16 „Hierop verzamelden zich de Israëlieten uit Naftali, Azer en geheel Manasse en vervolgden de Midianieten. Ook zond Gideon boden in het geheele gebergte van Efraïm met den last: daalt af, Midian tegemoet, en bezet de wateren tot Beth-bara en den Jordaan, zoodat zij er niet over kunnen. Zoo verzamelden zich alle Efraïmieten; zij bezetten de wateren tot Beth-bara en den Jordaan, grepen twee Midianietische vorsten, Oreb en Zeëb, doodden Oreb bij den Ravensteen en Zeëb bij de Wolvenpers, vervolgden de Midianieten en brachten de hoofden van Oreb en Zeëb bij Gideon, aan de overzijde van den Jordaan. Toen zeiden de Efraïmieten tot hem: Waarom hebt gij ons dit aangedaan, dat gij ons niet opriept toen gij de Midianieten gingt bevechten? En zij voeren hevig tegen hem uit. Maar hij zeide tot hen: Wat heb ik nu gedaan gelijk aan hetgeen gij deedt? Is niet Efraïms nalezing meer waard dan Abiëzers oogst? In uw hand heeft God de Midianietische vorsten Oreb en Zeëb gegeven. Wat heb ik kunnen doen gelijk aan hetgeen gij deedt? Toen hij zoo sprak, bedaarde hun opgewondenheid tegen hem.” — Leidse Vert.
17, 18. Wie namen deel aan de achtervolgingsstrijd in Gideons dagen? hoe worden deze verscheidene groepen in de vervulling geopenbaard en welke klasse vormen zij?
17 Na de eerste aanval ontwikkelde de krijg zich tot een achtervolgingsstrijd, en naarmate het strijdtoneel zich in de richting van de Jordaan en naar de overzijde er van verplaatste, wierpen versterkingen van Israël zich in de strijd en voegden zich bij de driehonderd achtervolgers. De eersten die zich spontaan tot de strijd verzamelden, waren mannen van Nafthali, Aser en Manasse, stammen waaruit oorspronkelijk de 32.000 waren voortgekomen doch wier gelederen ten gevolge van beproevingen die ten doel hadden de vreesachtigen en zelfzuchtigen te verwijderen, waren gedund tot de driehonderd die ten slotte werden gebruikt. Ongetwijfeld bevonden zich onder hen die zich thans voor de strijd aanmeldden, enkelen die tot de 31.700 hadden behoord welke vroeger naar huis waren gezonden. Anderen, zoals de Efraïmieten, ontvingen de oproep tot de strijd nadat de verwarde vlucht in volle gang was.
18 In de vervulling werd het gezalfde overblijfsel van de tempel uit gereinigd en gezuiverd, ten einde hen voor goddelijke strijd geschikt te maken, en toen zij ten slotte met voldoende waarheid waren toegerust om Satans zichtbare vertegenwoordigers uit hun positie als „hogere machten”, die dezulken zich in Jehova’s gebied wederrechtelijk hadden toegeëigend, te verdrijven, zetten de gezalfden de aanval in. Uit de Bijbel bewezen de getuigen dat wereldleiders zich hadden meester gemaakt van een positie die God en Christus toebehoort, en door de vrijmoedigheid waarmede zij dit onthulden, en het onvermogen van de vijand er iets tegen in te brengen en zijn positie te handhaven, werden anderen die dit opmerkten, er toe gebracht in te zien dat Satans handlangers zich niet in hun positie als de „hogere machten” konden staande houden. In de ogen van hen die dit inzagen, hielden deze wereldleiders dus op als de „hogere machten” te bestaan en zij vertelden het anderen, die op hun beurt nog meer mensen in kennis stelden van deze waarheid, waardoor de „hogere machten”-fabel, die door onderdrukkende heersers werd verbreid, als door een steek met een zwaard werd doorboord. Enkelen van hen die zich in het begin van de periode welke in 1930 begon het eerst aan de zijde van het gezalfde overblijfsel schaarden, hadden de getuigen vroeger gekend en vergaderingen bijgewoond, maar gelijk de zelfzuchtige verloren zoon van de gelijkenis, waren zij afgedreven in hun eigen plezierige wegen van de minste weerstand (Luk. 15:11-32). Thans keren zij terug tot de aanbidding van de Vader, tezamen met steeds toenemende aantallen anderen die voor de eerste maal de uitnodiging ontvangen zich tot de Christelijke strijd te verzamelen. Deze velen die er nog bijkomen en worden bijeenvergaderd, zijn de „andere schapen” des Heren, die ten slotte een grote schare uit alle natiën, volken, geslachten en talen zullen vormen. — Openb. 7:9-17.
19. Sedert wanneer is de klasse der „andere schapen” in menigten op de voorgrond getreden, en ten gevolge van welke alom verbreide publiciteit?
19 Wordt er niet beschreven dat na de dood van de eerstgeborenen in Egypte het vermengde volk met Israël optrok? (Ex. 12:38). En dat zich grote versterkingen bij de driehonderd voegden nadat de macht der Midianieten was te niet gedaan doordat dezen op de vlucht waren gejaagd? Insgelijks treedt de klasse der „andere schapen” op de voorgrond nadat de tegenbeeldige tiende plaag is ingezet en met het op de vlucht jagen een aanvang is gemaakt. De waarheid over het feit dat God en Christus de „hogere machten” zijn, werd in 1928 en 1929 duidelijk gemaakt, en sedertdien is die ondubbelzinnige waarheid als een belangrijk onderdeel van het zwaard des geestes gehanteerd. Ze is een onderdeel geweest van de voortdurende achtervolgingsstrijd die jaar in jaar uit werd voortgezet, een strijd die alom verbreide en opvallende publiciteit verwierf door duizenden rechtszaken, die werden gevoerd naar aanleiding van botsingen met wereldse autoriteiten over de rechten om te prediken, het groeten van vlaggen, het „heil” toeroepen tot mensen, militaire dienst, enz. Hoe meer het licht der waarheid scheen en hoe meer het lofgeroep en de bazuinen des lofs weerklonken, des te meer mensen van goede wil sloten zich bij de gelederen van Jehova’s getuigen aan.
20. Wie stonden in het voor- en in het tegenbeeld op om de vijand de terugtocht af te snijden, en waarom hebben hun pogingen zulk een krachtige uitwerking?
20 De Midianieten en hun bondgenoten waren het land binnengedrongen waarvan werd verondersteld dat het door ware aanbidders was bewoond, hadden het verontreinigd en geplunderd, het verarmd en het woest en zonder vruchten achtergelaten. Doch toen zij door met hernieuwde kracht toegeruste en gesterkte Israëlieten op de vlucht werden gejaagd en ter ontkoming naar hun eigen land vloden, bemerkten zij dat er verse strijdkrachten te velde waren getrokken, ten einde hun de terugtocht af te snijden. Deze pas op het toneel verschenen troepen, de Efraïmieten, richtten verwoesting aan onder de Midianieten en doodden zelfs hun twee vorsten, Oreb en Zeëb. Insgelijks komen tegenwoordig de terugtrekkende vijanden tegenover overrompelingstroepen te staan, die uit hun eigen organisaties voortkomen; die plotseling uit hun eigen gelederen opdoemen, en de vijanden weten niet waarheen zij moeten vluchten. Naarmate de boodschap in nieuwe landen doordringt, binden duizenden personen meer de strijd aan en tonen aan dat deze wereld een dood ding voor hen is, zonder enige hoop op leven. Evenals de Efraïmieten betrekken zij in de krijg de plaatsen welke hun worden toegewezen door het hoofd van de organisatie der tegenbeeldige driehonderd. Op die plaatsen, waar de organisatie ons stelt, zullen de pogingen de krachtigste uitwerking hebben; daar zal een verenigde actie tegen de vijand resultaat hebben.
21. Wat voor gevoel hadden enkele „andere schapen” kunnen hebben toen zij voor het eerst iets vernamen over hun voorrecht te prediken? doch doordat zij welke feiten inzien, worden de aangelegenheden hun duidelijk?
21 Maar wat te zeggen over de klacht die door de Efraïmieten werd uitgebracht over het feit dat zij niet eerder waren geroepen? Destijds in het voorbeeld was het Gods voornemen voor de eerste aanval een beperkt aantal te gebruiken, opdat de eer voor de overwinning terecht naar Jehova zou gaan (Richt. 7:2-4). Insgelijks wordt de zegepraal over de tegenwoordige Midianieten niet door middel van grote aantallen bewerkt, en geen vlees dient voor Gods aangezicht te roemen. De overwinning moet Jehova tot eer strekken. Hij heeft geen schepselen nodig om de vijand op de vlucht te drijven; hij zou de waarheid kunnen prediken door het de stenen te laten uitroepen (Luk. 19:40; 1 Kor. 1:29). Hij heeft echter wel verkozen een „kleine kudde” te gebruiken, een gezalfd overblijfsel, om het werk te doen dat bestaat in het op de vlucht jagen van de vijand. Later, toen steeds meer leden van de klasse der „andere schapen” in de gelederen der strijders werden opgenomen, hadden enkelen er zich over kunnen beklagen dat zij niet eerder van deze Bijbelse waarheden in kennis waren gesteld, zodat zij een groter aandeel in het evangeliepredikingswerk gehad zouden kunnen hebben. Maar wanneer zij Jehova’s voornemen hebben leren kennen eerst een gezalfd overblijfsel te vergaderen, te beproeven, te ziften en te oordelen, zullen zij de reden voor wat hun een late oproep voor de dienst toescheen, inzien. — Joh. 10:16; 1 Petr. 4:17.
22. Hoe antwoordde Gideon, en welke Schriftuurlijke beginselen paste hij toe bij het oplossen van het onderlinge geschil?
22 Door een vriendelijk en tactisch antwoord keerde Gideon de toorn der Efraïmieten af. Hij paste beginselen toe die eeuwen later onder woorden werden gebracht: „Acht elkander hoger dan uzelf”; „Door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven” (Spr. 15:1; Rom. 12:10, Petr. Can. Vert.; Fil. 2:3). Het was niet de tijd voor onderlinge strijd en hij stilde hun toorn door hun attent te maken op het rijke aandeel dat zij hadden gehad in het bevestigen van de overwinning, en hij voegde er zelfs grootmoedig aan toe: „Wat heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden?” Hij vroeg: „Zijn niet de nalezingen van Efraïm beter dan de wijnoogst van Abi-ezer?”
23. Waarom is het logisch te zeggen dat in de vervulling het gezalfde overblijfsel in de „wijngaard” van de vijand oogstte en de „andere schapen” slechts nalezingen deden, terwijl die nalezingen toch zeer veel tot de overwinning bijdragen?
23 „Abi-ezer” vertegenwoordigde Gideons huis en duidde in dit drama op het gezalfde overblijfsel van Christus’ lichaamsleden. Satans aardse organisatie staat bekend als de „wijngaard der aarde” en voor zover het de zichtbare krijg betrof tussen deze organisatie en Jehova’s getuigen, verkondigde het gezalfde overblijfsel het eerst de waarheid waardoor de strijd ontbrandde (Openb. 14:18-20). Door de onbevreesde prediking van het overblijfsel wordt de vijand geheel van zijn stuk gebracht en op de vlucht gejaagd naar de volledige vernietiging. Tegen de tijd dat de „andere schapen” zich in de strijd mengen, zijn de meeste vruchten op leerstellig gebied uit de „wijngaard” van de vijand reeds als leugens geoogst en er zijn slechts nalezingen overgebleven. Toch mengen de „ander schapen” zich op het beslissende moment in de strijd om een dienst te verrichten die van levensbelang is, zoals ook Efraïms nalezingen in de strijd die in de oudheid werd gevoerd, namelijk, het in de val laten lopen en het doden van de op de vlucht gejaagde Midianieten en het afrekenen met hen die waren afgedwaald, zeer veel bijdroegen tot de definitieve overwinning.
24. Waarom hebben de „andere schapen” thans geen reden tegen iemand uit te varen wegens het feit dat zij zo laat zijn begonnen in de Theocratische strijd doch zijn in plaats daarvan tevreden en verheugen zich over het nalezingswerk dat hun ten deel valt?
24 Gideon erkende dit, en evenzo constateert het gezalfde overblijfsel in deze tijd vol vreugde dat de „andere schapen” thans een zeer groot aandeel hebben in het achtervolgen, het in het nauw drijven en het vernietigen van de dogmatische en leerstellige vruchten van Satans zichtbare organisatie. De klasse der „andere schapen” heeft thans geen reden tegen iemand uit te varen wegens het feit dat zij zo laat zijn begonnen. De Efraïmieten moeten hebben geweten dat de Midianieten in het land waren, dat Gideon strijdkrachten bijeenbracht om de Midianieten te bestrijden en dat zij op zijn minst genomen hun dienst hadden kunnen aanbieden zonder dat zij uitdrukkelijk waren uitgenodigd. Dienovereenkomstig waren velen van hen die thans tot de „andere schapen” behoren, reeds vroeger bekend met het werk dat het overblijfsel verrichtte, en zij hadden zich met hen kunnen verbinden. Weliswaar werden zij gedurende de periode van 1920 tot 1930 nu niet bepaald uitgenodigd een aandeel aan de dienst te hebben, daar de uitnodiging later tot hen werd gericht, evenals in het voorbeeld de Efraïmieten ook later werden uitgenodigd. Nadat de „andere schapen” worden onderricht dat het Jehova’s voornemen was eerst de „kleine kudde” volledig bijeen te vergaderen, zien zij in waarom met de bijeenvergadering van hen moest worden gewacht, en zoals de Efraïmieten tevreden waren gesteld nadat zij door Gideon waren onderricht, zijn ook zij tevreden met de wijze waarop Jehova de zaken regelt en zij vloeien over van vreugde wegens de dienstvoorrechten die zij thans bezitten. Aldus geschiedt het dat thans, aan het einde van het evangeliepredikingswerk, nadat dit werk reeds negentien eeuwen voortgang heeft gevonden en nadat de tegenbeeldige eerstgeborene is gestorven, de andere schapen gaan meedoen, en zij verheugen zich er over dat het laatste nalezingswerk dat zij doen, zo verbazend vruchtbaar is en zoveel bijdraagt tot de bijeenvergadering van hen die de grote schare zullen vormen die in Openbaring 7:9 staat beschreven.
OPERATIES WAARDOOR GEBIED WORDT SCHOONGEVEEGD
25. Welke ervaring deed Gideon met de mannen van Sukkoth en Pnuël op?
25 Het bericht van de laatste fasen van de strijd in het voorbeeld luidt verder: „Als nu Gideon gekomen was aan de Jordaan, ging hij over, met de drie honderd mannen, die bij hem waren, zijnde moede, nochtans vervolgende. En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt, want zij zijn moede; en ik jaag Zebah en Tsalmûna, de koningen der Midianieten, achterna. Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmûna alrede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven?” Gideon trok verder en richtte zich met hetzelfde verzoek tot de mannen van Pnuël en kreeg hetzelfde antwoord. Gideon sprak zowel tegen Sukkoth als Pnuël een oordeel uit en zette de achtervolging van de vijand voort. — Richt. 8:4-9.
26. Wie behandelen het „moede, nochtans vervolgende” overblijfsel op soortgelijke wijze?
26 Het gezalfde overblijfsel heeft de strijd van waarheid tegen leugen thans reeds vele jaren voortgezet, maar ofschoon het een hoge leeftijd heeft bereikt en bijna uitgeput is, geven zij niet toe aan vermoeidheid des vleses maar blijven de vijand achtervolgen, „moede, nochtans vervolgende”. Dikwijls konden zij de hulp die door „brood” of „een beker koud water” wordt gesymboliseerd, gebruiken. Over hen die weigeren Christus’ broeders te helpen, wordt door de Koning een ongunstig oordeel uitgesproken en hij zegt tot hen: „Ik was hongerig, en gij hebt mij niet te eten gegeven; ik was dorstig, en gij hebt mij geen drinken gegeven, . . . Ga weg in de eeuwige straf” (Matth. 25:42, 46, Am. Stand. Vert.; 10:42). Zulke mensen werden door de mannen van Sukkoth en Pnuël voorschaduwd, en zullen een overeenkomstig lot onder gaan.
27. Welk standpunt namen de mannen van Sukkoth en Pnuël in? en hoe waren zij zodoende een juiste voorschaduwing van de klassen van de „bokken” en de „kwade dienstknecht” van tegenwoordig?
27 De mannen van Sukkoth en Pnuël dachten nog steeds dat de Midianieten zouden kunnen winnen en zij vreesden represaille-maatregelen wanneer zij Gideons groep hielpen. De vluchtende vijand, die zich thans te Karkor verschool, telde 15.000 man en zij waren dus met 50 tegen 1 in de meerderheid, en de kleingelovige mensen die naar het uiterlijke keken, en blind waren voor de macht van Jehova die zijn volk ondersteunt, scheen het vooruitzicht op een overwinning van Gideon nog steeds erg vaag toe. De mannen van Sukkoth en Pnuël beschouwden hun onderdrukkers nog steeds als degenen die over hen heerschappij bezaten, als hogere machten waaraan zij onderworpen moesten zijn. Hoe gelijken zij op de klassen van de „bokken” en de „kwade dienstknecht” van tegenwoordig, die weigeren het gezalfde overblijfsel te helpen, niet in staat in te zien dat Christus en Jehova achter deze broeders des Heren staan, en die nog steeds bevreesd zijn voor de wereldleiders, zich met hen inlaten en hen als de „hogere machten” beschouwen! Zulke op bokken gelijkende personen denken dat deze wereldorganisatie onder Satan het bij het rechte eind heeft, zij denken dat die organisatie als de overheersende macht zal blijven bestaan, en zij scharen zich aan haar zijde. Zowel in het voor- als in het tegenbeeld blijkt dus, dat de volkeren door het uiteenjagen van de vijand en de achtervolgingsstrijd worden gescheiden; sommige mensen treden te voorschijn en nemen aan de strijd tegen de satanische onderdrukkers deel, terwijl anderen de zijde kiezen van de ten ondergang gedoemde personen die Jehova’s gebied van aanbidding binnendringen. — Matth. 25:31, 32.
28. Met de vermelding van welke gebeurtenissen eindigt het profetische drama?
28 Het bericht van de voorbeeldige strijd zegt vervolgens: „Zebah nu en Tsalmûna waren te Karkor, en hun legers met hen, omtrent vijftien duizend, al de overgeblevenen van het ganse leger der kinderen van het oosten; en de gevallenen waren honderd en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken. En Gideon toog opwaarts, den weg dergenen, die in tenten wonen, tegen het oosten van Nobah en Jogbeha; en hij sloeg dat leger, want het leger was zorgeloos. En Zebah en Tsalmûna vloden; doch hij jaagde hen na; en hij ving de beide koningen der Midianieten, Zebah en Tsalmûna, en verschrikte het ganse leger” (Richt. 8:10-12). Toen Gideon zegevierend terugkeerde langs de weg die hij tijdens de achtervolging was gegaan, diende hij de mannen van Sukkoth en Pnuël een passende straf toe, onthulde het feit dat de Midianietische koningen Zebah en Tsalmûna zijn broeders hadden vermoord en bracht ze rechtmatig ter dood. — Richt. 8:13-21.
29. Wat dienen de „andere schapen” in gedachten te houden, en waarom?
29 Gideon en zijn driehonderd mannen zetten onder Jehova’s leiding de strijd in en zij maakten ook door zijn genade daaraan een einde. Het gezalfde overblijfsel neemt dus in de zichtbare Christelijke strijd tegen Satans handlangers de belangrijkste plaats in, daar het wordt gebruikt om de strijd, voor zover hij op deze „laatste dagen” betrekking heeft, in te zetten en er een einde aan te maken. De Efraïmieten kon het voorrecht ten deel zijn gevallen de Midianietische vorsten Oreb en Zeëb gevangen te nemen en te doden, maar Gideon was het lot beschoren de twee koningen van Midian te vangen en te verdelgen. De „andere schapen” moeten deze dingen in gedachten houden, opdat zij altijd zullen inzien in welke verhouding zij staan tot het overblijfsel, tot de organisatie en tot Christus Jezus en Jehova God. De omstandigheid dat zij door een numerieke meerderheid thans het grootste gedeelte van het getuigeniswerk verrichten, dient hen slechts ootmoedig te maken wegens het kostbare voorrecht dat zij bezitten; nimmer dient het hen er toe te brengen zich tegen het gezalfde overblijfsel te verheffen, onder wiens rechtstreekse leiding zij werken. Wanneer zij aldus de juiste geestestoestand bewaren, zullen zij nooit tezamen met de tegenbeeldige op bokken gelijkende mannen van Sukkoth en Pnuël worden vernederd en vernietigd. — Matth. 23:12.
30, 31. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen de vleselijke en de Christelijke strijd, voor zover het het bezitten van macht, en het gemobiliseerd en georganiseerd worden betreft?
30 Aldus werd Gods volk in de dagen van Gideon van dienstbaarheid aan de Midianieten bevrijd door een strijd die van een eerste aanval snel overging in een operatie waardoor het land werd schoongeveegd. Gideon bleef tot aan het einde van de achtervolging in het offensief. Ten einde bedienaren van het evangelie te doordringen van de belangrijkheid in het offensief te blijven nadat zij van deur tot deur hebben gepredikt, beschouwe men de overeenkomst in de stappen die worden gedaan, maar het verschil in de resultaten die door de huidige vleselijke en Christelijke strijd worden voortgebracht.
31 Mensen van deze verdwijnende oude wereld hebben de macht in handen om, bij de gratie van de Duivel, millioenen te doden. Zij hebben hun bacterie- en atoombommen en zij vertrouwen op machtige waterstofbommen. Mensen van de toekomende nieuwe wereld hebben de macht in handen om, bij de gratie Gods, millioenen de weg ten leven te tonen. Zij bezitten en begrijpen Gods Woord, dat tot overvloeiens toe met de wateren des levens is gevuld. De oude wereld wordt gemobiliseerd om vernietiging voort te brengen, doordat ze grondstoffen aanvoert naar grote fabrieken ten einde er aan de lopende band granaten, bommen en gifgassen te laten produceren. Dienaren der nieuwe wereld worden gemobiliseerd om de levengevende boodschap voort te brengen, door drukkerijen in stand te houden die er voor zorgen dat er steeds meer Bijbels en Bijbelse hulpmiddelen komen. De oude wereld is georganiseerd om haar moordenaars alle richtingen uit te zenden door legers op de been te roepen ten einde tanks, schepen en vliegtuigen te bemannen, die op de slagvelden vernietiging zaaien. De werkers van de nieuwe wereld zijn in groepen georganiseerd ten einde de boodschap des levens alle richtingen uit te zenden door deur aan deur de mensen te bezoeken en in de predikingsgebieden overal in de wereld, op straat getuigenis te geven. Zowel de strijdkrachten van de oude als van de nieuwe wereld blijven in het offensief door operaties waardoor het gebied wordt schoongeveegd, maar welk een verschil in resultaat!
32. (a) Toon de verschillen aan tussen operaties van de strijdkrachten der oude en der nieuwe wereld, wanneer zij gebied schoonvegen. (b) Licht de noodzakelijkheid toe nabezoeken en huis-Bijbelstudiën te leiden.
32 Wanneer de oude wereld achter overwinningslegers aan gebied schoonveegt, worden er door haar bezettingstroepen het land ingezonden, ze plundert en onderdrukt, eist schadeloosstellingen, en richt werkkampen voor slaven en gevangenkampen in. Wanneer Koninkrijksverkondigers Bijbelse lectuur hebben verspreid, blijven zij in het offensief door nabezoeken te brengen bij hen die lectuur hebben genomen, door vragen te beantwoorden, huis-Bijbelstudiën te leiden, belangstellenden te tonen hoe zij moeten prediken, door hen te bevrijden van de dienstbaarheid aan deze oude wereld en plotseling de vrijheid in een nieuwe wereld van gerechtigheid in het vooruitzicht te stellen. Theocratische bedienaren van het evangelie weten dat de waarheid van de Bijbel wordt vergeleken met water en er kan worden gezegd dat zich binnen de band van een Bijbels hulpmiddel een reservoir van dit water bevindt. Wanneer water echter wordt ingedamd en zonder beweging blijft, wordt het dood en gaat slecht ruiken; om schoon en kristalhelder te zijn, moet het gelijk een beek stromen. Bedienaars van het evangelie brengen dus nabezoeken, moedigen hen die in het bezit zijn van de publicaties, aan ze te openen, zodat de boodschap die op de bladzijden staat, onbelemmerd door middel van het oog in de geest kan stromen en het hart kan vullen. Indien de wateren der waarheid door leugenachtige Midianieten uit deze tijd zijn verontreinigd en bezoedeld, kan de bedienaar van het evangelie die nabezoeken brengt, het slijk dat door moddergooiers is opgeworpen, laten bezinken, het water weer zuiver maken, en het voor de toehoorder gelijk een kristalheldere rivier laten stromen (Ezech. 34:18, 19; Openb. 22:1, 17). Bedienaars van het evangelie moeten dus nabezoeken brengen, niet alleen om onderricht te geven in de zuivere waarheid maar ook om alle vieze moddervlekken weg te wissen of leugens te niet te doen welke zijn achtergelaten door hen die nog steeds een houding aannemen alsof zij vertegenwoordigers van Christus of de ’door God geordineerde’ „hogere machten” zijn. Deze Theocratische operaties waardoor het gebied wordt schoongeveegd, zijn noodzakelijk om de onderdrukten volledig te bevrijden en zich van alle afgedwaalde tegenstanders te ontdoen.
VRUCHTEN VAN OVERWINNING AAN GOD GEWIJD
33, 34. Waardoor wordt de opvatting bevestigd dat met de nederlaag van Midian de profetische betekenis van het drama eindigt? doch welke gebeurtenissen die algemene onderwijzingen bevatten, volgden daarop?
33 Het schijnt dat met de volslagen nederlaag van de Midianieten de profetische betekenis van het drama eindigt. Merk als een bevestiging van deze opvatting op dat onmiddellijk na de definitieve overwinning het volk Gideon en diens nageslacht tot koning over hen wilde maken (Richt. 8:22, 23). Het is moeilijk aan te nemen dat dit de een of andere tegenbeeldige betekenis heeft, daar de Grotere Gideon, Christus Jezus, in de vervulling als Koning op de troon werd geplaatst voordat het gezalfde overblijfsel voor de strijd tegen de huidige Midianieten werd bijeenvergaderd, en evenmin zal Christus zonen hebben, die hem zullen opvolgen en in zijn plaats op de troon zullen regeren, zoals werd voorgesteld in het geval van Gideon. Nadat Gideon het koningschap voor zich zelf en zijn zonen had geweigerd, deed hij een ander voorstel, dat werd aangenomen en tot zekere gebeurtenissen leidde. Het profetische drama was echter geëindigd en deze gebeurtenissen houden dus ook geen tegenbeeldige betekenis in. Zij onthullen echter wel een algemeen beginsel en een practische les die in brede trekken onderwijzend zijn. Het bericht verhaalt:
34 „Gideon [zeide] tot hen: Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar een iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof; want zij hadden gouden voorhoofdsierselen gehad, dewijl zij Ismaëlieten waren. En zij zeiden: Wij zullen ze gaarne geven; en zij spreidden een kleed uit, en wierpen daarop een iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof. En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, die hij begeerd had, was duizend en zeven honderd sikkelen gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die aan de halzen hunner kemelen geweest waren. En Gideon maakte daarvan een efod en stelde dien in zijn stad, te Ofra; en gans Israël hoereerde aldaar denzelven na; en het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik.” — Richt. 8:24-27.
35. Welke feiten vallen op?
35 De volgende feiten vallen op: Met de buit die door de overwinning was behaald, werd niet de enkeling verrijkt, maar de buit werd bijeengebracht om er een efod van te maken. Dit was geen afgod, maar een priesterlijk gewaad dat in de dienst voor God werd gebruikt (Ex. 28:6-14). Doordat de efod werd gemaakt, werd de buit gebruikt om iets te vervaardigen waarmede Jehova werd geëerd en erkend. Het was een overeenkomstig geval als wat zich had voorgedaan in de tijd toen de Israëlieten vóór de exodus de Egyptenaren plunderden, en toen zij later in de woestijn waren, stond het volk van dit goud en deze kostbare stoffen bijdragen af voor het bouwen van de tabernakel, wat ook het maken van efods inhield (Ex. 11:2; 12:36; 35:5, 21-29; 36:5-7). Israël bedreef geestelijke hoererij met de door Gideon gemaakte efod, door die te aanbidden, en het werd een strik voor Gideon en zijn huis. Gideon had echter de efod stellig niet voor afgodische doeleinden gemaakt; ter wille van Jehova’s eer had hij het koningschap voor zich zelf geweigerd en in plaats daarvan de aandacht op de efod gevestigd als een vertegenwoordiger van God. Maar het volk aanbad ten onrechte de efod in plaats van hetgeen er door werd voorgesteld, zoals ook was gebeurd met een koperen slang, die Mozes terecht had gemaakt maar die later werd verafgood (Num. 21:9; 2 Kon. 18:4). De efod diende niet het doel waarvoor hij was gemaakt en bleek zelfs ’een gevaar te zijn voor Gideon en zijn huis’, maar het bericht vermeldt niet dat Gideon de efod aanbad (Richt. 8:27, Eng. Vert. van Moffatt). Gideon stierf als iemand die door God was goedgekeurd en gedurende zijn leven werd er geen Baälaanbidding meer beoefend in Israël. — Richt. 8:33; Hebr. 11:32.
36. Welk algemeen beginsel wordt door Gideons handelwijze aangetoond? en hoe passen Jehova’s getuigen dat beginsel tegenwoordig toe?
36 Het algemene beginsel dat wordt aangetoond, is, dat voor alle vruchten van Theocratische overwinningen Jehova de eer moet worden gegeven en dat zij niet strekken tot verhoging van de een of andere persoon of organisatie. De Israëlieten beroofden de Midianieten van hun prachtige gewaden en juwelen; evenzo worden de wereldleiders, hetzij op religieus, politiek, commercieel of militair gebied, door de waarheid die tegen hen wordt uitgesproken, ontdaan van de bewering dat zij de „hogere machten” zijn, waarmede zij zich als met een gewaad hebben omhuld, zij worden er door verwijderd uit hun verheven positie, er door beroofd van het prestige en de verering die zij eens genoten, en zij raken de strelende titels kwijt, waardoor zij konden schitteren en schijnen. Elke schat des dienstes waarin zij zich zouden hebben kunnen verheugen, is verdwenen, omdat zij hun ambten hebben gebruikt om zich zelf te doen opvallen. Al deze dingen die zo de aandacht trekken, worden niet overgedragen op waarheid-sprekende getuigen, maar alle tezamen overgegeven tot eer van Jehova. Wanneer mensen van goede wil de waarheid leren kennen, ontdoen zij deze voortijds geëerde personen van hun onrechtmatige titels en versieringen, geven alle lof aan Jehova en kennen alle eervolle titels, zoals „Vader” en „Hogere Machten”, aan God en Christus toe. — Job 32:21, 22, Petr. Can. Vert.; Ps. 150:6; Jes. 42:8; Matth. 23:9.
37. Welke practische les bevatten de gebeurtenissen uit de oudheid? en waarvan dient zij Christenen van tegenwoordig bewust te maken?
37 De practische les die is te trekken uit de gebeurtenissen welke zich in de oudheid voordeden nadat het profetische gedeelte van het drama was geëindigd, is, dat de vruchten van de overwinning nimmer dienen te worden verafgood. Geen enkele toename of aanwinst in het aantal verkondigers die het resultaat is van de evangelieprediking, dient ooit aan mensen of aan een zichtbare organisatie te worden toegeschreven, noch dient de omvang van het werk dat wordt volbracht een oorzaak te zijn om in schepselen te roemen; dit alles is aan Jehova God en Christus Jezus toe te schrijven en dient aan hen en aan de rechtvaardiging van Jehova’s naam te worden opgedragen. Ter toelichting diene het volgende: een boer zaait zaad, geeft zijn land water en bebouwt het, maar doet hij het zaad uitspruiten, groeien en ten slotte vrucht dragen? Komt de Schepper de eer voor de groei niet toe? Doordat de apostel Paulus zulk een voorbeeld gebruikte, toonde hij aan dat zij die schepselen beschouwden als degenen die verantwoordelijk waren voor toename van de organisatie, geen grond hadden voor hun opgeblazenheid. Hij zeide: „Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft den wasdom gegeven. Zo is dan noch hij, die plant, iets, noch hij, die nat maakt, maar God, Die den wasdom geeft” (1 Kor. 3:6, 7). Bedienaren van het evangelie kunnen het zaad der waarheid planten en het water geven door nabezoeken te brengen en huis-Bijbelstudiën te leiden, maar God vergadert nieuwelingen bijeen ten einde groei en wasdom aan de zichtbare organisatie van predikers te geven.
38. Waaraan dient te worden gedacht in verband met wereldse organisaties? doch waarom zal Jehova’s tegenwoordige zichtbare organisatie nooit zo worden verstrikt?
38 In het algemeen dient men in verband met organisaties aan het volgende te denken: Wanneer ze nog jong en in opkomst zijn en zich door strijd opwerken, is hun ijver vurig en evangeliserend; maar wanneer zij zich een plaats hebben veroverd, sterk en rijk worden en in aanzien komen, verliezen zij vaak hun manlijke kracht en worden laks, traag en lui, en met trots vestigen zij de aandacht op hun omvang, terwijl zij hun leiders boven Gods geboden stellen. Zo is het gegaan met de organisaties van de grote en welvarende orthodoxe kerken der Christenheid. De organisatie wordt gediend en aanbeden in plaats van degene die zij beweert te vertegenwoordigen, namelijk Jehova God. Doch Jehova’s gereinigde volk van deze tijd zal nimmer in deze strik geraken; de steeds toenemende zichtbare organisatie vervult hen niet met de trots die aan een val voorafgaat, maar doet hen er aan denken dat Jehova het werk leidt en zegent, dat het zijn bestemde tijd is om de vruchten van de evangelieprediking in te zamelen. — Spr. 16:18.
39. Hoe zijn in vroegere tijden organisaties die God trachtten of beweerden te dienen, verstrikt?
39 Het is echter goed dat allen in gedachten houden welk een strik zichtbare organisaties kunnen zijn. Hadden sommige Israëlieten niet een te hoge dunk van een zichtbaar bouwwerk toen zij klaagden dat de nieuwe tempel, die na de Babylonische gevangenschap werd herbouwd, niets was in vergelijking met de heerlijkheden van Salomo’s tempel? (Hag. 2:4) In Jezus’ dagen en daarna waren zekere Joden buitengewoon trots op de zichtbare tempel en schreven er te veel aan toe; er werd hun krachtig onder de aandacht gebracht dat God niet woont in tempelen die met mensenhanden zijn gemaakt (Matth. 23:18-22; 24:1, 2; Hand. 7:48; 17:24). De vroegere Christelijke organisatie ontstond als een vrucht van de dienst van Christus Jezus, maar zij werd afvallig, werelds, machtig, terwijl slechts een overblijfsel aan God trouw bleef (Hand. 20:29; 2 Petr. 2:1). De Rooms-Katholieke Kerk, die uit die afval is voortgekomen, is stellig verstrikt en zij gaat prat op haar omvang, rijkdom en macht, en in plaats dat zij Jehova God aanbidt, aanbidt zij zich zelf, haar overleveringen, leerstellingen en kerkelijke leiders. Nogmaals, toen Christus in 1918 voor het oordeel tot de tempel kwam, werd een groot aantal van hen die voor het Koninkrijk in aanmerking. kwamen, verwijderd, hoofdzakelijk omdat zij de organisatie van de Elia-periode, haar gebruiken en degenen die er toe behoorden tot aanbiddens toe achtten, en daar er ondanks toenemend licht aan deze achting werd vastgehouden, mishaagde ze God. Zij werden verstrikt; zij werden uit Jehova’s dienst geworpen. — Zach. 13:8, 9; Matth. 24:48-51.
40. Hoeveel nam het gezalfde overblijfsel overeenkomstig de toename van Gideons groep tot de tijd van de aanval op Midian, in aantal toe?
40 Doch de zichtbare organisatie die thans groeit en bloeit, is gereinigd en zulke verstrikkende praktijken als aanbidding van schepselen, zijn er uit verwijderd. De toename wordt aan Jehova God toegeschreven; ze komt niet tot stand door menselijke kracht of geweld, maar door Zijn geest (Zach. 4:6). In het drama dat in de oudheid werd opgevoerd, begon Gideon alleen, werkte daarna met tien metgezellen aan het slopen van Baäls altaar, en toen er zich duizenden aan zijn zijde schaarden, werden zij gezift, totdat er driehonderd overbleven die tegen Midian werden gebruikt; zijn strijdmacht groeide dus aan van één tot elf, tot driehonderd en een (Richt. 6:11, 27; 7:7). Dienovereenkomstig nam het gezalfde overblijfsel van de tijd af dat het oordeel in de tempel een aanvang nam, totdat de eerste bazuinstoot de wereldheersers als de „hogere machten” uit het zadel begon te lichten, in aantal toe. In 1918 waren er gemiddeld 3868 verkondigers per maand en in 1928 23.988.
41. Welke toenamen zijn er gekomen naarmate er meer gang kwam achter de overhaaste vlucht, en wat is de oorzaak van die toename?
41 Daarna kwam er meer gang achter de overhaaste vlucht van de huidige Midianieten en gedurende 1930 en daarna wierpen de „andere schapen” zich in de strijd, waardoor het aantal verkondigers in 1938 47.143 beliep. In steeds toenemende aantallen verschenen zij gedurende de volgende tien jaren ten tonele, totdat er in 1948 230.532 verkondigers waren die geregeld een dienstbericht inleverden. In 1949 steeg het getal tot 279.421, terwijl er in een bepaalde maand een hoogtepunt werd bereikt van 317.877. Jehova’s getuigen danken God voor al deze voorspoed en geven daarvoor geen eer aan zichtbare vertegenwoordigers. Jehova God heeft voorzegd dat deze overvloedige aanwas, gelijk zwermen, gelijk wolken duiven die wegens hun menigte de lucht verduisteren, uit alle natiën zou komen. Zij treden Jehova’s organisatie binnen en de poorten die noch overdag noch ’s nachts gesloten zijn, staan open om hen binnen te laten. En wat is er de oorzaak van dat thans het tempo van inzameling steeds toeneemt? Is het toe te schrijven aan de een of andere mens met een talentvolle geest in de zichtbare organisatie? of aan doeltreffende methoden of werkwijzen die worden toegepast? Neen; de „andere schapen” des Heren stromen thans in zulke grote drommen samen, omdat het Gods tijd is om hen snel te doen komen: „De kleinste zal tot duizend worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HERE [Jehova], zal zulks te zijner tijd snellijk doen komen.” — Jes. 60:1-22.
42. Waaraan is de toename gewijd? en hoe worden nieuwelingen daarvoor geschikt gemaakt?
42 Naarmate de zichtbare organisatie groeit, wordt de pas verworven toename in aantal aan Jehova’s eer gewijd. Zij worden niet onder de duim gehouden als een klasse leken die een klasse geestelijken moet ondersteunen en in hun onderhoud moet voorzien. In de zichtbare organisatie zal men geen klasse-onderscheid of aanzien des persoons waarnemen en ook bestaat er geen uitscheiding van personen; allen staan onder God en Christus (Matth. 23:8; Hand. 10:34). Evenals het gezalfde overblijfsel vóór hen Gods Woord bestudeert, bestuderen de binnenkomende „andere schapen” Gods Woord voor zich zelf en tezamen met anderen, ten einde hun geest van bedrieglijke religieuze smetten te zuiveren. Zij volgen de raad in de Bijbel op en begroeten met vreugde de voorschriften van de zichtbare organisatie. Wanneer zij dan hun plaatsen in de gelederen van de verkondigers in het veld innemen en schouder aan schouder met het gezalfde overblijfsel oprukken, putten zij troost uit de volgende woorden: „Geprezen zij de HERE [Jehova], mijn rots, die mijn handen oefent ten strijde, mijn vingers tot den krijg. Mijn goedertierenheid en mijn vesting, mijn burcht en mijn bevrijder, mijn schild en bij wien ik schuil.” — Ps. 144:1, 2, Nw. Vert.
43. Wat zullen alle dienaren van Jehova op aarde thans zeggen en doen? en wat zal hun strijdkreet bekendmaken?
43 Daar alle dienaren van Jehova op aarde aldus van boven worden onderwezen, kunnen zij zeggen: „Wijsheid is beter dan kracht”; „Wijsheid is beter dan de krijgswapenen.” Zonder vleselijke wapenen zullen zij deze met religie doortrokken oude wereld, die in duisternis ligt en deze duisternis liefheeft, omsingelen (Joh. 3:19-21). Zij zullen de fakkel van de waarheid laten schijnen, hun stem verheffen gelijk een bazuin, luidkeels de lof van God uitroepen en moedig het „zwaard des geestes” hanteren, „hetwelk is Gods Woord” (Ef. 6:17). Zij scharen zich niet aan de zijde van de 22.000 bevreesden, die naar huis gingen, zij behoren niet thuis bij de 9700 gulzigen en luien die onverschillig waren voor de strijd, maar hun plaats is bij de driehonderd getrouwe strijders en de versterkingstroepen die zich aan hun zijde schaarden bij de achtervolging van de op de vlucht gejaagde vijand. En terwijl zij in de strijd voorwaarts gaan, maakt hun strijdkreet bekend aan wie de overwinning is gewijd: „Voor Jehova en voor de Grotere Gideon, Christus Jezus!”