Jehovah schenkt „een volmaakt loon”
„Moge Jehovah uw handelwijze belonen, en moogt gij een volmaakt loon krijgen van Jehovah, de God van Israël, onder wiens vleugels gij toevlucht zijt komen zoeken.” — Ruth 2:12.
1-3. (a) Wat geeft het gesprek tussen Naomi en Ruth te kennen met betrekking tot de communicatie in een liefdevol gezin? (b) Tot welke verrassende ontdekking leidde het toen Ruth Naomi over het arenlezen van die dag vertelde, en wiens leiding treedt aldus duidelijk aan het licht?
„MOOGT gij een volmaakt loon krijgen van Jehovah.” De bejaarde Boaz had dit tegen de Moabitische Ruth gezegd. Hij wenste dit van harte voor deze voortreffelijke jonge vrouw, die onder de vleugels van Israëls God bescherming had gezocht (Ruth 2:12). Maar zou die wens verwezenlijkt worden? En zo ja, hoe dan wel? Laten wij eens zien.
2 In een liefdevol gezin hebben oudere personen belangstelling voor de activiteiten van jongere personen. Zij zien allen uit naar gelegenheden om gedachten uit te wisselen en elkaar over de activiteiten van de dag te vertellen. Dit was ook het geval in het nederige huis in Bethlehem, waar Naomi en Ruth in de avonduren in een aangenaam gesprek met elkaar gewikkeld waren. Luister!
3 „Waar hebt gij vandaag aren gelezen, en waar hebt gij gewerkt?” Naomi stelt deze vraag omdat Ruth zo’n flinke hoeveelheid koren en voedsel mee naar huis heeft gebracht. Iemand heeft klaarblijkelijk speciale aandacht aan de Moabitische geschonken. „Moge degene die notitie van u heeft genomen, gezegend worden”, zegt de oudere vrouw. Beiden wacht echter een bemoedigende verrassing. „De naam van de man bij wie ik vandaag heb gewerkt, is Boaz”, antwoordt Ruth. Wat geweldig! Gods leiding treedt beslist duidelijk aan het licht. „Gezegend zij hij door Jehovah, die zijn liefderijke goedheid jegens de levenden en de doden niet achterwege heeft gelaten”, roept Naomi uit. „De man is aan ons verwant. Hij is een van onze lossers.” — Ruth 2:19, 20.
4. Hoe zou u een „losser” in het Israël uit de oudheid beschrijven?
4 Wat worden zij hierdoor opgebeurd! Deze vrouwen weten dat een losser (Hebreeuws goël) een bloedverwant (een broer of een andere mannelijke bloedverwant) is met het recht de persoon, het eigendom of het erfdeel van het naaste familielid te lossen, los te kopen of terug te kopen. Hij kan bijvoorbeeld een erfelijk grondbezit kopen voordat het op de openbare markt wordt gebracht en het aldus in de familie houden. Sta hier eens bij stil! Door toeval is Ruth op het veld van Boaz terechtgekomen, en hij is een losser, een man uit Elimelechs familie.
5. Welk voorbeeld geeft Ruth — in tegenstelling tot Jakobs dochter Dina — met betrekking tot omgang met anderen?
5 Bovendien wil Boaz dat Ruth dicht bij zijn jonge arbeidsters blijft totdat de gehele oogst binnen is. Naomi keurt dit vanzelfsprekend goed met de woorden: „Het is beter, mijn dochter, dat gij met zijn jonge vrouwen naar buiten gaat, opdat men u niet op een ander veld hindert”. De Moabitische blijft dus ongeveer twee tot drie maanden lang op het veld van Boaz aren lezen totdat zowel de gerst- als de tarweoogst is geëindigd. In tegenstelling tot Jakobs dochter Dina, die met Kanaänitische meisjes bleef omgaan en rampspoed over zichzelf en verdriet over haar familie bracht, blijft Ruth bij haar schoonmoeder wonen, terwijl zij ook op haar eigen omgang let. Een schitterend voorbeeld! — Ruth 2:22, 23; Gen. 34:1-31; 1 Kor. 15:33.
NEDERIGHEID IN ACTIE
6. Hoe toont Naomi dat zij onzelfzuchtig het goede voor Ruth wenst?
6 De weken gaan voorbij en de oogst loopt ten einde. Naomi vraagt aan Ruth: „Mijn dochter, behoor ik niet een rustplaats voor u te zoeken, opdat het u goed moge gaan?” (Ruth 3:1) De bejaarde weduwe tracht de jonge Moabitische niet zelfzuchtig bij zich te houden, maar wil dat Ruth de vrede, de gerieflijkheid, de gemoedsrust en de zekerheid vindt die haar in het huis van een goede en liefdevolle echtgenoot ten deel zullen vallen. Maar Naomi bekommert zich er ook om de naam van haar man Elimelech in Israël te laten voortbestaan (Deut. 25:7). In dit opzicht onthult zij een speciaal plan, en haar nederige schoondochter is gaarne bereid hierin haar medewerking te verlenen. Ruth baadt zich derhalve, wrijft zich met olie in, doet haar mantels of bovenklederen aan en gaat op pad voor haar edele missie.
7. Welke procedure volgt Boaz bij het wannen van de gerst?
7 Ondertussen heeft Boaz — een bemiddeld man maar tevens een ijverige werker — voordeel getrokken van de avondbries door gerst op de dorsvloer te wannen. Door het dorsen zijn de graankorrels losgeraakt van het kaf en de strohalmen kleine strootjes geworden. Nu, bij het wannen, wordt dit alles met een grote vork of wanschop tegen de wind in omhoog gegooid. Door de bries waait het kaf weg, terwijl het stro opzij valt en de korrels op de dorsvloer terechtkomen. Dit is een vreugdevolle tijd, vandaar dat deze arbeid door een heerlijke maaltijd wordt gevolgd. Boaz eet en drinkt en zijn hart is vrolijk, hoewel er geen aanwijzing is dat hij zich aan voedsel en drank te buiten is gegaan (Ps. 104:15). Daarna legt hij zich „aan het uiteinde van de korenhoop” neer en het duurt niet lang of hij valt onder de sterrenhemel in een diepe slaap. — Ruth 3:1-7.
8. Welk handelwijze volgt Ruth op de dorsvloer ten aanzien van Boaz, en heeft zij immorele bedoelingen?
8 Er heerst stilte, totdat een in schaduw gehulde gedaante langzaam, zachtjes en onopgemerkt nadert. Het is een vrouw, die het dek van de slapende Boaz bij het voeteneind oplicht en daar volledig gekleed gaat liggen. Midden in de nacht begint hij te beven, buigt zich voorover en is heel verbaasd aan zijn voeteneind, klaarblijkelijk kruiselings, een vrouw te zien liggen! Aangezien hij haar in het donker niet kan herkennen, vraagt hij: „Wie zijt gij?” en hoort het antwoord: „Ik ben Ruth, uw slavin.” Maar zij voegt er snel aan toe: „En gij moet de zoom van uw kleed over uw slavin uitspreiden, want gij zijt een losser” (Lev. 25:25). Al is Boaz verbaasd, toch geneert hij zich niet en ook is hij niet verontwaardigd. Ook is de Moabitische er niet met immorele bedoelingen. Door middel van deze symbolische handeling en door haar woorden heeft zij nederig Naomi’s instructies opgevolgd. Ruth heeft de bejaarde Judeeër bewust gemaakt van zijn verplichting als losser, een naaste bloedverwant van haar overleden echtgenoot Machlon en diens gestorven vader Elimelech. Naomi was er zeker van dat deze gewaagde onderneming met succes bekroond zou worden, en de jongere vrouw had ongetwijfeld het vertrouwen dat Boaz haar op een eerbare wijze zou behandelen (Ruth 3:4, 7-9). Hoe zal hij echter reageren?
9. (a) Hoe heeft Ruth haar liefderijke goedheid in het door Boaz zo genoemde „eerste geval” en „laatste geval” ten toon gespreid? (b) Is Ruth wegens rijkdom, haarstijl en dure kleding „een voortreffelijke vrouw”, of waarom dan wel?
9 Boaz zegent en prijst de nederige en loyale Moabitische met de woorden: „Gezegend moogt gij zijn door Jehovah, mijn dochter. Gij hebt uw liefderijke goedheid in het laatste geval nog beter tot uitdrukking gebracht dan in het eerste geval, door niet de jonge mannen achterna te lopen, hetzij gering of rijk.” In de eerste plaats had Ruth loyale liefde voor Naomi aan de dag gelegd. In plaats dat de Moabitische het gezelschap van huwbare jonge mannen opzocht, was zij nú bereid een veel en veel oudere man te trouwen om voor haar overleden man Machlon en voor haar schoonmoeder, Elimelechs bejaarde weduwe, een naam te verwekken. Maar hoe denkt Boaz hierover? Geruststellend merkt hij op: „Nu dan, mijn dochter, wees niet bevreesd. Alles wat gij zegt, zal ik voor u doen, want iedereen in de poort van mijn volk weet dat gij een voortreffelijke vrouw zijt.” Ruth heeft haar deugden niet uitgebazuind, en stellig heeft zij niet door rijkdom, haarstijl en dure kleding de bewondering van anderen afgedwongen. Dat men haar als „een voortreffelijke vrouw” beschouwde, kwam veeleer door haar vrees voor Jehovah, haar goede werken, haar stille, zachtaardige geest, haar loyale liefde en haar ijver. Welke godvruchtige vrouw die in deze tijd leeft, zou niet zo’n schitterende reputatie willen genieten? — Ruth 3:10, 11; vergelijk Spreuken 31:28-31; 1 Timótheüs 2:9, 10; 1 Petrus 3:3, 4
10. Waarom wordt Ruth niet onmiddellijk de vrouw van Boaz?
10 Zal Boaz Ruth onmiddellijk tot vrouw nemen? Neen, want er is een nauwere mannelijke bloedverwant van Elimelech en Machlon. „Maar indien hij geen lust heeft om u te lossen, dan zal ik u stellig lossen, ikzelf”, verzekert Boaz met een eed, „zo waar Jehovah leeft”. Boaz zal in de ochtend aandacht aan de kwestie schenken. — Ruth 3:13.
11. Wat brengt Boaz ertoe Ruth zes maten gerst te schenken?
11 Aangezien het al laat is, laat Boaz Ruth tot vroeg in de ochtend bij zich blijven. Er vindt echter niets immoreels plaats, en zij staan op terwijl het nog donker is, klaarblijkelijk om geen aanleiding tot eventuele onverkwikkelijke en ongegronde praatjes te geven. Voordat de Moabitische weggaat, vult Boaz haar omslagdoek met zes maten gerst, misschien om te kennen te geven dat evenals zes werkdagen door een rustdag worden gevolgd, de rustdag voor de jonge vrouw aanstaande is, omdat hij erop zal toezien dat zij een „rustplaats”, een tehuis met een echtgenoot, krijgt (Ruth 1:9; 3:1). Natuurlijk wil de edelmoedige Boaz ook niet dat Ruth met lege handen bij haar schoonmoeder terugkomt.
12. Waarom vraagt Naomi: „Wie zijt gij, mijn dochter?”
12 Als de Moabitische ten slotte thuiskomt, roept Naomi uit: „Wie zijt gij, mijn dochter?” Misschien kan zij degene die in het donker binnenkomt, niet herkennen, maar deze vraag zou ook betrekking kunnen hebben op Ruths mogelijke nieuwe identiteit in de verhouding tot haar losser. Wanneer Naomi op de hoogte is gebracht van wat er zich de afgelopen nacht heeft voorgedaan, heeft zij het volste vertrouwen dat Boaz zijn woord zal houden en snel handelend zal optreden. „Blijf stil afwachten, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak zal aflopen”, zegt zij met klem tot de jonge vrouw, terwijl zij hier met haar vrouwelijke wijsheid en inzicht in de menselijke aard aan toevoegt: „Want de man zal geen rust hebben tenzij hij de zaak vandaag tot een einde heeft gebracht.” — Ruth 3:12-18.
13. Hoe kunnen wij voordeel trekken van een beschouwing van het geloof van Naomi en Ruth?
13 Terwijl de twee behoeftige weduwen in die nederige woning hun tijd afwachten, doen wij er goed aan hun geloof te beschouwen. Hebben wij persoonlijk, net als Naomi, vertrouwen in onze getrouwe medegelovigen? En verlaten wij ons, net als Ruth, in een tijd van crisis bereidwillig op Jehovah, in de zekerheid dat zijn regelingen en voorzieningen het allerbeste zijn? (Ps. 37:3-5; 138:8) Denk eens aan Ruth. Zij kent die mannelijke bloedverwant die het eerste recht in deze kwestie heeft, niet eens; zij weet niets over zijn temperament, en toch is zij bereid aan Jehovah’s wet met betrekking tot het leviraatshuwelijk te voldoen. Zij moet er beslist wel zeker van zijn dat God ervoor zal zorgen dat alles goed zal aflopen. Hebben wij, in vergelijking hiermee, persoonlijk het vertrouwen dat Jehovah „al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben”? — Rom. 8:28; 1 Petr. 5:6, 7.
BOAZ HANDELT MET BESLISTHEID
14, 15. (a) Wie is de losser die nauwer aan Elimelech verwant is dan Boaz? (b) Wat moet Naomi, klaarblijkelijk wegens haar verarmde toestand doen, en wat moet hetzij de nauwere bloedverwant of Boaz derhalve doen?
14 Het licht van een nieuwe dag gaat over Bethlehem op. Er komen mensen op Bethlehems straten, kooplieden stallen hun waren uit, kleine groepjes mensen praten op de open ruimte voor de stadspoort met elkaar en boeren verlaten de stad om op de omliggende velden te gaan werken. En hier bij de stadspoort zit Boaz. Zijn ogen kijken onderzoekend naar de gezichten van allen die hem passeren. Plotseling roept hij uit: „Wijk toch ter zijde, ga toch hier zitten, Zo-en-zo” (Ruth 4:1). Welnu, deze verder niet bij name genoemde man is niemand anders dan de losser die nauwer aan Elimelech verwant is dan Boaz. Misschien was hij zelfs wel een natuurlijke broer van de overleden Elimelech.
15 De stadspoort is de plaats waar zakelijke transacties op schrift worden gesteld en oudere mannen rechtspreken. En aangezien Boaz op het punt staat de niet ter plaatse aanwezige Naomi en Ruth in de kwestie van lossing en het leviraatshuwelijk te vertegenwoordigen, brengt hij daar bij de poort 10 van Bethlehems oudere mannen bijeen (Deut. 16:18; 22:15; 25:7, 8). Vervolgens zegt Boaz tegen de nauwer verwante losser: „Het stuk veld dat aan onze broeder [of bloedverwant] Elimelech behoorde, moet Naomi . . . verkopen”, klaarblijkelijk wegens haar verarmde toestand (Ruth 4:3). Indien een door armoede getroffen Israëliet het land dat de familie toebehoort, moet verkopen, heeft de losser het recht het los te kopen door een prijs te betalen die gebaseerd is op het aantal jaren die er nog resten tot het Jubeljaar, waarin zulk een erfelijk bezit weer aan de oorspronkelijke bezitter zal worden teruggegeven (Lev. 25:23-25). In plaats van te trachten de nauwere bloedverwant te passeren en het land in het geheim te kopen, maakt de eerbare Boaz de feiten eerlijk en openlijk bekend. Indien de nauwere bloedverwant het stuk land wil lossen, prachtig; anders zal Boaz het doen.
16, 17. Indien de niet met name genoemde bloedverwant het veld van Naomi wil kopen, wat moet hij dan tevens doen? Hoe reageerde hij hierop?
16 „Ik zal het wel lossen”, zegt de nauwere bloedverwant. Hij is klaarblijkelijk blij het land te krijgen en aldus zijn bezit te vergroten. Maar hem wacht een verrassing, want Boaz zegt vervolgens: „Op de dag dat gij het veld uit Naomi’s hand koopt, moet gij het ook van Ruth, de Moabitische, de vrouw van de gestorven man [Elimelechs zoon Machlon], kopen, om de naam van de gestorven man over zijn erfdeel te doen verrijzen” (Ruth 4:4, 5). Indien deze bloedverwant dat veld wil hebben, is hij verplicht met Ruth te trouwen en een nakomeling voor zijn bloedverwant te verwekken — een zoon die dat stuk land zal erven.
17 Maar dit is een geheel andere kwestie. „Ik kan het voor mij niet lossen”, zegt de niet met name genoemde nauwe bloedverwant, „uit vrees dat ik mijn eigen erfdeel ruïneer. Lost gij het voor u met mijn lossingsrecht, want ik kan niet lossen” (Ruth 4:6). Hoe dit familielid ’zijn eigen erfdeel ruïneren’ zou, laat hij in het midden. Hij zou echter geld voor het land uitgeven en in die mate de waarde van zijn landbezit verminderen. En vervolgens zou Rúths zoon, in plaats van de zonen die de nauwe bloedverwant misschien reeds had, het veld krijgen. Dat was niets voor die zelfzuchtige Zo-en-zo! Vandaar zijn opmerking: ’Koop het zelf, Boaz.’
18, 19. Door welke handelwijze doet deze nauwere bloedverwant afstand van zijn recht van lossing in dit geval, en wat doet Boaz derhalve?
18 Bovendien volgt de niet met name genoemde bloedverwant de heersende gewoonte betreffende het recht van lossing en de ruil. Hij doet een van zijn sandalen uit en geeft die aan Boaz. Door dit ten aanschouwen van getuigen te doen, doet hij afstand van zijn recht van lossing in dit geval. Dat hij niet met name wordt genoemd, is ongetwijfeld aan zijn zelfzuchtige handelwijze te wijten. Nu is Boaz gemachtigd te lossen. — Ruth 4:7, 8; Deut. 25:7-10.
19 Zonder uitstel koopt Boaz alles van Naomi los wat aan Elimelech en zijn zonen Chiljon en Machlon toebehoorde. Ook koopt hij Ruth „tot vrouw om de naam van de gestorven man [Machlon] over zijn erfdeel te doen verrijzen”, opdat diens naam „niet uit het midden van zijn broeders en uit de poort van zijn plaats wordt afgesneden”. Ja, Machlons naam, en derhalve die van zijn vader Elimelech, zal in de herinnering van het volk en de ouderlingen die in de toekomst bij Bethlehems poort zullen bijeenkomen, blijven voortleven. „Gij zijt heden getuigen”, verklaart Boaz. Ter bekrachtiging roepen het gehele volk en alle oudere mannen: „Getuigen!” — Ruth 4:9-11.
JEHOVAH SCHENKT RUTH „EEN VOLMAAKT LOON”
20. Wat wensen de getuigen dat Jehovah zal doen met betrekking tot de vrouw die in het huis van Boaz komt, en aan wie geven zij de eer voor de toekomstige zoon die via Ruth geboren zal worden?
20 Het is ontroerend die getuigen hieraan te horen toevoegen: „Jehovah geve dat de vrouw die in uw huis komt, als Rachel en als Lea is, die beiden het huis van Israël hebben gebouwd [want hun nakomelingen zijn talrijk geworden]; en gij, bewijs uw waarde in Efratha en maak u een aanzienlijke naam in Bethlehem. En moge uw huis worden als het [zeer volkrijke] huis van Perez, die Tamar aan Juda gebaard heeft, door het nageslacht dat Jehovah u uit deze jonge vrouw zal geven” (Ruth 4:11, 12). Ja, die getuigen geven Jehovah reeds de eer voor de toekomstige zoon die via Ruth, de loyale Moabitische, geboren zal worden.
21, 22. Waarom zeggen de buurvrouwen: „Aan Naomi is een zoon geboren”?
21 En zo neemt Boaz Ruth tot vrouw en heeft hij betrekkingen met haar. Jehovah laat haar zwanger worden en zij baart een zoon. Wat heerst er een geluk! Bethlehems vrouwen zeggen tot de vreugdevolle grootmoeder Naomi: „Gezegend zij Jehovah, die het u heden niet aan een losser heeft laten ontbreken; moge zijn naam in Israël verkondigd worden. En hij is een hersteller van uw ziel geworden en iemand die uw ouderdom schraagt, omdat uw schoondochter, die u waarlijk liefheeft, die u beter is dan zeven [eigen] zonen, hem heeft gebaard.” De verrukte Naomi drukt het kind tegen zich aan en wordt zijn verzorgster. — Ruth 4:13-16.
22 „Aan Naomi is een zoon geboren”, zeggen de buurvrouwen. Zij beschouwen het kind als de zoon van Elimelech en zijn weduwe. En waarom ook niet? In overeenstemming met de wet van het leviraatshuwelijk was Ruth ten behoeve van de bejaarde Naomi de vrouw van Boaz geworden. Boaz en Ruth hebben Jehovah een dienst bewezen, en het is opmerkenswaardig dat de vrouwen uit de omgeving het kind Obed noemen, wat „dienstknecht” of „een dienende” betekent. Het jongetje is de wettige erfgenaam van het Judese huis van Elimelech. — Ruth 4:17.
23. Hoe heeft Boaz bijgedragen tot de zegen die hij Ruth had toegewenst?
23 Er zijn verscheidene maanden verstreken sinds Boaz tot Ruth zei: „Moge Jehovah uw handelwijze belonen, en moogt gij een volmaakt loon krijgen van Jehovah” (Ruth 2:12). Door nu de vader te zijn geworden van Obed heeft Boaz bijgedragen tot de zegen die hij de jonge Moabitische had toegewenst. Op zekere dag zal Obed — een nakomeling van Juda via Perez, Hezron, Ram, Amminádab, Nahésson, Salmon en Boaz — een zoon met de naam Isaï hebben, die de vader van David, Israëls tweede koning, zal worden. — Ruth 4:18-22.
24. (a) In welk opzicht is Gods leiding kenbaar in het zo juist beschouwde drama? (b) Wat was derhalve het ’volmaakte loon’ dat Jehovah aan Ruth schonk?
24 Dit werkelijk gebeurde drama verschaft bewijzen van Gods leiding bij het uitkiezen van personen voor het in stand houden van de belangrijkste menselijke afstammingslijn, die welke tot de Messías, Jezus Christus, leidt. Israëlitische vrouwen die met mannen van de stam Juda trouwden, hadden weliswaar het mogelijke vooruitzicht tot de aardse afstammingslijn van de Messías bij te dragen (Gen. 49:10). Maar dat een Moabitische zo bevoorrecht was, illustreert het beginsel dat het „niet [afhangt] van degene die wenst, noch van degene die hard loopt, maar van God, die barmhartig is” (Rom. 9:16). Ruth had Jehovah als haar God gekozen, en in zijn grote barmhartigheid schonk hij haar „een volmaakt loon” door die nederige vrouw toe te staan een schakel in de afstammingslijn van de Messías te worden. — Matth. 1:3-6, 16; Luk. 3:23, 31-33.
25. Welke uitwerking dient het op ons te hebben wanneer wij het ’volmaakte loon’ dat God aan Ruth schonk, beschouwen?
25 Het ’volmaakte loon, dat God aan de loyale Ruth gaf, dient nadenkende mensen er beslist toe te brengen hem in onvoorwaardelijk geloof te naderen, in het vertrouwen dat Jehovah bestaat en dat „hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). Ja, het boek Ruth beeldt Jehovah af als een God van liefde, die handelend optreedt ten behoeve van degenen die hem zijn toegewijd. Bovendien wordt erdoor aangetoond dat Gods voornemen nimmer faalt. Wij kunnen en moeten derhalve dezelfde geest bezitten als die welke door David tot uitdrukking werd gebracht toen hij verklaarde: „Wij willen een vreugdegeroep aanheffen wegens uw redding, en in de naam van onze God zullen wij onze banieren opheffen. Moge Jehovah al uw beden vervullen. Nu weet ik werkelijk dat Jehovah zijn gezalfde stellig redt. Hij antwoordt hem vanuit zijn heilige hemel met de reddende machtige daden van zijn rechterhand.” — Ps. 20:5, 6.
[Illustratie op blz. 19]
„Wie zijt gij?” vraagt Boaz. „Ik ben Ruth, uw slavin”