-
Een universele rechtszaakDe Wachttoren 1965 | 15 mei
-
-
keuze doen en ware getuigen van Jehovah zijn? Zo ja, dan zal God ons verlossen of terugkopen. Hij is zowel in staat als bereid om ons te helpen en leven te geven. Het Opperste Gerechtshof houdt zitting. Jehovah, de Rechter, roept allen op om hun getuigenis te laten horen. Er is geen tussenweg. Wij zijn óf actief voor Jehovah God, óf spreken ons door openlijke daden of stilzwijgend uit voor de goden van deze wereld. Doe uw keus en wees ervan overtuigd dat uw besluit leven of dood voor u betekent.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1965 | 15 mei
-
-
Vragen van lezers
● Wat zou het koninkrijk geweest zijn dat God stevig bevestigd zou hebben door bemiddeling van Saul, aangezien in Jakobs profetie te kennen werd gegeven dat de heerschappij naar de stam Juda zou gaan? Waarom werd de voorzegde heerschappij (Gen. 49:10) niet direct aan Juda gegeven? — G.S., V.S.
Het verslag in 1 Samuël 13:13 luidt: „Daarop zei Samuël tot Saul: ’Gij hebt dwaas gehandeld. Gij hebt het gebod van Jehovah, uw God, dat hij u geboden heeft, niet onderhouden, want hadt gij dit wel gedaan, dan zou Jehovah uw koninkrijk over Israël tot onbepaalde tijd bevestigd hebben.’” Dit wil zeggen dat het koninkrijk tot een onbepaald tijdstip in de toekomst zou hebben voortgeduurd en niet tot in alle eeuwigheid, zonder ooit te eindigen, want wij weten dat volgens Gods tijdschema eens een dag zou aanbreken waarop het zichtbare aardse koninkrijk plaats zou moeten maken voor het geestelijke koninkrijk van Gods geliefde Zoon. God vertelde Saul bij monde van Samuël niet wanneer de tijdgrens zou zijn bereikt indien hij getrouw was gebleven.
Het is niet ondenkbaar dat Sauls nakomelingen een koninkrijk behouden zouden hebben en dat terzelfder tijd de „schepter” niet geweken zou zijn van de stam Juda. Later bijvoorbeeld, na de dood van Salomo, splitste God het koninkrijk van de Israëlieten en gaf Hij slechts twee stammen, Juda en Benjamin, aan het huis van David, terwijl Hij Jerobeam, die door God als koning was aangesteld, tien stammen van Israël gaf. Hij zei Jerobeam dat zijn koninkrijk zou voortduren, mits hij Jehovah God getrouw bleef dienen: „U zal Ik nemen, opdat gij heerst over alles wat gij begeert, en koning zijt over Israël. En het zal geschieden, indien gij hoort naar alles wat Ik u gebied, in mijn wegen wandelt, en doet wat recht is in mijn ogen door mijn inzettingen en geboden in acht te nemen, zoals mijn knecht David gedaan heeft, dat Ik met u zal zijn, en u een duurzaam huis zal bouwen, zoals Ik voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israël geven” (1 Kon. 11:37, 38). Waren Jerobeam en zijn nakomelingen getrouw gebleven, dan zou derhalve dat afgescheiden koninkrijk Israël naast het koninkrijk Juda zijn blijven bestaan totdat hij zou komen „die het wettelijke recht heeft”, namelijk Jezus Christus (Ezech. 21:27, NW). Dan zou het gehele volk Gods onder hem worden verenigd.
Zo zei God ook bij monde van zijn profeet Samuël tot koning Saul dat indien hij getrouw was gebleven, zijn koninkrijk tot een onbepaald tijdstip in de toekomst zou zijn blijven bestaan. God gaf met die verklaring echter niet te kennen dat hij met de geslachtslijn van koning Saul dezelfde overeenkomst aangegaan zou zijn als later met David, namelijk dat God, ook al zouden de nakomelingen van Saul afwijken van Gods dienst, toch zijn koninkrijk niet van hen zou wegnemen maar slechts de ongehoorzame monarchen uit Sauls geslachtslijn zou kastijden. Saul week echter van God af en zijn zoon Isboseth volgde hem voor slechts twee jaar op de troon op; daarna werd het koningschap over geheel Israël overgedragen aan de stam Juda in de persoon van de herder uit Bethlehem, David.
Op grond van de woorden van dezelfde profeet die voorzei dat Juda ten slotte over Israël zou heersen, namelijk Jakob, werd de uitoefening van het koningschap niet direct aan de stam Juda gegeven. Deze in Genesis 49:27, 9 opgetekende profetie duidde erop dat Benjamin in de morgen van Israëls ervaring als koninklijke natie als eerste in de gelegenheid gesteld zou worden koning te zijn en Israël aan te voeren tegen zijn vijanden, in het bijzonder de Filistijnen, gedurende welke tijd Juda gelijk een „leeuwenwelp” zou zijn. Juda zou dus aanvankelijk niet gelijk een volwassen leeuw, de koning der dieren, zijn maar gelijk een „leeuwenwelp”, waardoor wordt aangeduid dat hij tijdens zijn opleidingsperiode en tot dat hij volwassen zou worden, slechts een ondergeschikte positie zou innemen. Belangwekkend is het dat toen het volk eiste dat er over Israël een koning aangesteld zou worden, David nog niet geboren was. Acht jaar nadat koning Saul ontrouw was geworden, werd David geboren, zodat Jehovah God zelf wachtte met het kiezen van de man die zijn hart aangenaam was. Deze wachtperiode was echter een prachtige trainingstijd voor de stam Juda, en nadat David door de profeet Samuël was gezalfd, onderging hij vervolging, waardoor zijn goddelijke hoedanigheden werden beproefd. Derhalve ontving de stam Juda op Gods bestemde tijd het koninkrijk, zoals door de profeet Jakob was voorzegd.
-