Wat is de kwaliteit van uw gebeden?
HOE vaak bidt u? Gelooft u dat God uw gebeden hoort? Of weet u niet hoe u moet bidden of waar u om moet bidden?
Het gebed is een bijzonder waardevolle voorziening van de Schepper, een werkelijke gave waarvoor wij heel veel waardering moeten hebben. Wij dienen er derhalve zorgvuldig op toe te zien dat wij deze gave benutten en dat onze gebeden van dien aard zijn dat God ze zal verhoren.
Het belangrijkste vereiste voor gebeden die God behagen en zijn aandacht ontvangen, is heel eenvoudig — een eerlijk hart. De apostel Paulus schrijft: „Laten wij met een waarachtig hart naderen, in de volle verzekerdheid des geloofs” (Hebr. 10:22). De taal die men gebruikt, kan beschaafd of ongepolijst zijn, de gedachte goed geformuleerd of onduidelijk onder woorden gebracht. Maar Jehovah ziet al deze uiterlijkheden over het hoofd en ziet het hart aan. „Hij is op de hoogte van de geheimen van het hart.” Het uiterlijk of de gedachtenformulering telt niet bij hem, want „wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is”. — Ps. 44:21; 1 Sam. 16:7.
Het gebed hoeft zelfs helemaal niet hoorbaar uitgesproken te worden; het kan louter een krachtige smeekbede tot Jehovah uit het hart zijn, zoals in het geval van de getrouwe Hanna. „Zij sprak in haar hart; slechts haar lippen trilden, en haar stem werd niet gehoord.” Maar Jehovah verhoorde haar gebed. — 1 Sam. 1:13, 20.
GELOOF EN KENNIS ONONTBEERLIJK
Behalve een eerlijk hart zijn er nog meer belangrijke vereisten. Degene die bidt, moet geloof in God bezitten. Dit geloof behelst meer dan te geloven dat God bestaat, dat hij de Schepper en Almachtig is. God zegt in zijn geïnspireerde Woord: „Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.” — Hebr. 11:6.
Om dit geloof te kunnen hebben, moet men kennis bezitten van God — kennis van zijn hoedanigheden, zijn handelingen, zijn voornemen. De apostel schrijft: „Hoe zullen zij . . . hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? . . . Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt?” Iemand die Gods Woord niet heeft bestudeerd, heeft hulp nodig van degenen die de bijbel begrijpen, opdat zij hem kennis van God kunnen bijbrengen. — Rom. 10:14.
Wanneer wij enige kennis over Gods voornemen bezitten, zullen onze gebeden in overeenstemming zijn met dat voornemen. Wij zullen dan ook niet verwachten dat God een gebed zal verhoren waarin om dingen wordt gevraagd die tegen zijn wil indruisen. Wij zouden God in dat geval vragen zichzelf tegen te spreken. Alles wat in strijd is met Gods wil, zou bovendien niet goed zijn voor ons. Jezus zei dan ook tot de mensen: „Als gij . . ., ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader, die in de hemelen is, goede dingen geven aan wie hem erom vragen?” — Matth. 7:9-11.
Wanneer wij bidden, moeten wij beseffen dat Jehovah een persoon is. Jehovah heeft gevoelens — zelfs nog sterker dan wij — van genegenheid, bezorgdheid, barmhartigheid en bereidheid om naar ons te luisteren en ons te helpen. Hij heeft heel veel waardering voor een juiste geesteshouding van onze zijde. Daarom dienen wij werkelijk met hem te praten — weliswaar met respect maar toch zo dat wij ons hart voor hem uitstorten.
CHRISTUS’ VOORBEELD MET BETREKKING TOT BIDDEN
Jezus Christus was een man van gebed. Hij heeft een modelgebed verschaft, dat in Matthéüs 6:9-13 staat opgetekend, waarin de belangrijkste dingen worden genoemd waar wij om kunnen vragen, en het gebed dat hij kort na de instelling van het Avondmaal des Heren uitsprak, helpt ons te weten waar hij persoonlijk om bad (Johannes hoofdstuk 17). Voordat hij zijn twaalf apostelen aanstelde, bad hij de gehele nacht (Luk. 6:12, 13). Hoe kwam het dat hij, als volmaakt mens, zonder zondige neigingen of tekortkomingen, zoveel had waar hij om moest bidden?
Welnu, Jezus besefte dat de apostelen fundamentstenen zouden vormen van de christelijke gemeente, welke op aarde een „pilaar en ondersteuning van de waarheid” zou zijn (1 Tim. 3:15). Zij moesten mensen van het hoogste kaliber zijn. Het is daarom logisch dat Jezus met zijn hemelse Vader zou bespreken welke mannen met hem verbonden zouden zijn — ieders hoedanigheden, zwakheden en behoeften en of zij elk wel op een van de twaalf plaatsen thuishoorden. Jezus trachtte ongetwijfeld wijsheid van Jehovah te ontvangen, want hij wist dat God in werkelijkheid voor de keuze van hen verantwoordelijk was (1 Kor. 12:18). Ook heeft hij misschien de verdere opleiding van de uitgekozenen besproken.
Bovendien zal het werk dat Jezus te doen stond, een onderwerp van zijn gebed geweest zijn. Hij heeft misschien wel gesproken over de latere uitbreiding van zijn evangelisatieveldtocht, de aanstelling van de zeventig, de plaatsen die Jezus zelf zou bezoeken en ten slotte zijn toekomstige berechting en offerandelijke dood. — Luk. 10:1; vergelijk Lukas 9:31.
JUISTE ONDERWERPEN VAN GEBED
Welke onderwerpen kunnen wij in onze persoonlijke gebeden met Jehovah bespreken? Afgezien van de voornaamste dingen — de heiliging van Jehovah’s naam, de komst van zijn Messiaanse koninkrijk en de vernietiging van goddeloosheid — hebben wij heel hard persoonlijk hulp nodig. Wij zouden de problemen waarmee wij overdag te kampen hebben gehad, kunnen bespreken. Wij zouden onze fouten kunnen erkennen — wàt wij precies fout hebben gedaan.
Misschien zijn wij teleurgesteld over de wijze waarop wij ons van een bepaalde taak hebben gekweten, zoals bijvoorbeeld het leiden van een bijbelstudie, het uitspreken van een lezing, het geven van raad of het treffen van de een of andere gemeentelijke regeling. Of misschien betreft onze teleurstelling de uitoefening of het respecteren van het vaderlijk gezag in het gezin. Wàt het ook was, wij zullen een gunstig gehoor krijgen als wij onze fout openlijk toegeven en hulp zoeken opdat wij ons kunnen verbeteren. — Hebr. 4:15, 16.
Verder kunnen wij ons, met het oog op het gebed, ook afvragen: Welke vruchten van de geest ontbreken er in ons leven? Spreiden wij een werkelijke liefde en zorg voor anderen ten toon? Ja, bidden wij voor het geestelijke welzijn en de geestelijke voorspoed van anderen? Hebben wij vreugde in de dienst van God? Oefenen wij zelfbeheersing, of zijn wij geneigd ’onze geest de vrije loop te laten’, waardoor wij zowel onszelf als anderen schade berokkenen? — Spr. 25:28; 29:11; Gal. 5:22, 23; 2 Thess. 1:11; Luk. 6:27, 28.
En wat valt er over onze stoffelijke, fysieke behoeften te zeggen? Het behaagt God wanneer wij hem als de Gever van alle goede dingen erkennen. Is het bovendien juist om herstel van lichamelijke ziekte te bidden als dit Gods wil is? Ja. De apostel Paulus schreef het lichamelijke herstel van zijn getrouwe vriend Epafrodítus aan God toe. Hij schreef: „Ja, [Epafrodítus] is inderdaad ziek geworden, zelfs op de rand van de dood, maar God is hem barmhartig geweest” (Fil. 2:27). Ook wij mogen vragen of wij, als het God goeddunkt, in leven mogen blijven ten einde hem te dienen. Indien hij ons niet geneest, betekent dit niet dat hij ons gebed verworpen heeft. Wij weten dan veeleer dat zowel zijn als onze belangen het beste op een andere wijze worden gediend. Tijdens ziekte kunnen wij, in het volste vertrouwen, bidden of ons de kracht gegeven mag worden ons geestelijke evenwicht te bewaren, want gedurende een tijd van fysieke zwakte zijn wij misschien eerder geneigd aan wanhoop toe te geven en ons geloof te verliezen. Zo kunnen wij ook voor medechristenen bidden die door lichamelijke of geestelijke ziekte getroffen zijn. — 1 Joh. 5:16.
In tijden van beproeving of wanneer onze broeders en zusters in moeilijkheden verkeren, hebben wij speciale wijsheid nodig met betrekking tot de handelwijze die wij zullen volgen of hoe wij anderen raad kunnen geven en kunnen helpen. Jezus’ halfbroer Jakobus schreef: „Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer u verscheidene beproevingen overkomen, . . . Schiet iemand van u . . . te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden.” — Jak. 1:2-5.
Misschien denken wij wel dat God ons verzoek zo onbelangrijk acht dat hij het niet de moeite waard vindt er aandacht aan te schenken. Hij is immers zo groot en alwijs en wij zijn vaak zo zwak. U hebt ongetwijfeld iemand wel eens gevraagd iets voor u te doen waarop hij onwillig reageerde, of op een manier waardoor u zich heel klein en onwaardig of dwaas voelde. Maar God zal ons geen verwijt maken wegens „dwaasheid” of zwakheid. Neen, hij geeft edelmoedig, van ganser harte, op een manier waardoor wij ons blij voelen dat wij ons verzoek aan hem kenbaar hebben gemaakt.
De mogelijkheid bestaat dat wijzelf ernstig hebben gezondigd. Dan hebben wij het gebed extra dringend nodig. Als wij berouw hebben en weer in Gods gunst willen komen, dienen wij onmiddellijk onze toevlucht tot het gebed te nemen en onze zonde te belijden, terwijl wij erkennen waarin wij precies hebben gezondigd en terzelfder tijd alles doen wat in ons vermogen ligt om de kwestie te herstellen (Spr. 28:13). Als wij het gevoel hebben dat onze toegang tot hem geblokkeerd is, dienen wij zonder uitstel de hulp van de ouderlingen van de gemeente in te roepen, zoals in Jakobus 5:13-15 wordt uiteengezet. Hun gebed heeft „veel kracht”. — Jak. 5:16.
VOORTREFFELIJKE VOORBEELDEN VAN GEBED
Om de kwaliteit van onze gebeden te verbeteren, is het nuttig enkele van de gebeden in de Psalmen te lezen.a Het zal u opvallen dat er vaak een opschrift boven staat waarin de specifieke gelegenheid wordt genoemd, en ook dat het gebed passend is voor die gelegenheid.
Merk bijvoorbeeld Davids innige gebed op nadat hij door God was terechtgewezen wegens zijn zonde met Bathséba (Psalm 51). Hij deed een oprecht beroep op Gods barmhartigheid. Hij maakte zich in de eerste plaats bezorgd over de smaad die hierdoor op Jehovah’s naam geworpen was (51 Vs. 1-4). Hij smeekte op grond van zijn eigen overgeërfde zondigheid om vergeving (51 Vs. 5). Hij vroeg of hij gereinigd mocht worden en een nieuwe en standvastige geest mocht ontvangen (51 Vs. 7-10). Hij vreesde dat God Zijn heilige geest zou wegnemen (51 Vs. 11). Hij beleed zijn bloedschuld (51 Vs. 14). Hij beloofde Jehovah te zullen blijven dienen (51 Vs. 14, 15). Ten slotte bracht hij zijn zorg tot uitdrukking voor Sion, en voornamelijk voor de zuivere aanbidding die aldaar werd beoefend. — 51 Vs. 18, 19.
In andere bijbelse gebeden vinden wij uitingen van lof of dank, aanhalingen van schriftplaatsen en opsommingen van Gods voortreffelijke eigenschappen en beginselen als een basis op grond waarvan wij kunnen verwachten dat Jehovah het oor tot onze smeekbeden zal neigen. Psalm 86 is hier een in het oog springend voorbeeld van.
Wat kunt u dus doen als u ontmoedigd bent, in moeilijkheden verkeert of geen werkelijke hoop bezit? Zoek Jehovah God. Kom meer over hem te weten van degenen die hem dienen. Verneder uzelf en roep hem door bemiddeling van Jezus Christus aan. Hij zal u belonen door u de weg te wijzen naar een werkelijke hoop op leven onder Christus’ Koninkrijksregering, wanneer „de aarde . . . stellig vervuld [zal] zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken”. — Jes. 11:9.
[Voetnoten]