Wees een man — draag de verantwoordelijkheid
„EEN slechte schrijver geeft zijn pen de schuld”. Uit deze zegswijze blijkt dat wanneer mensen de consequenties van hun daden moeten dragen, zij hun verantwoordelijkheid niet willen erkennen. In dit opzicht dienen wij allen, of wij nu een man, vrouw of kind zijn, ernaar te streven „manlijk” te zijn, om als een man onze last te dragen. Terwijl in moeilijke tijden vrienden ons kunnen helpen onze lasten te dragen, moet „ieder”, wanneer er sprake is van het dragen van verantwoordelijkheid of het ontvangen van een berisping, „zijn eigen last dragen”. — 1 Kor. 16:13; Gal. 6:2, 5.
Dikwijls zijn onze pogingen om onder een berisping uit te komen, bijna even doorzichtig als die van Aäron, die bij een zekere gelegenheid liet zien hoe belachelijk zijn denkwijze was. Terwijl Mozes veertig dagen lang op de berg was, werd het volk ongeduldig en keerde tot haar afgodische Egyptische wegen terug. Zij brachten hun kostbaarheden naar Aäron en vroegen hem een afgod voor hen te maken. Het bericht vermeldt vervolgens uitdrukkelijk dat Aäron het goud van hen aannam, ’er met een stift vorm aan gaf en er een gegoten kalf van maakte’. — Ex. 32:4.
Droeg Aäron toen Mozes van de berg terugkwam, zag wat er gebeurd was en hem met een rechtvaardige verontwaardiging ter verantwoording riep, zijn verantwoordelijkheid in deze aangelegenheid? Neen. Hij probeerde zich te rechtvaardigen door tot Mozes te zeggen: „Ik wierp het [goud dat men mij gaf] in het vuur, en dit kalf kwam er uit”. Klaarblijkelijk wilde hij Mozes laten geloven dat het kalf er uit zichzelf was uitgekomen. Zou er iets belachelijker kunnen zijn? Ja, meestal zijn onze pogingen ons te verontschuldigen of te rechtvaardigen, even doorzichtig! — Ex. 32:22, 24.
Hoewel onze pogingen om niet terechtgewezen te worden, aan onze verduisterde denkwijze kunnen worden toegeschreven, is het toch nog het waarschijnlijkst dat, wanneer wij de schuld op anderen willen schuiven, er met ons hart iets niet in orde is, omdat er blijkt dat wij trots, oneerlijk of zelfzuchtig zijn. Wanneer wij zo handelen, volgen wij slechts de van onze eerste ouders overgeërfde neigingen na. In plaats van ruiterlijk te bekennen dat hij door het eten van de verboden vrucht ongehoorzaam was geweest en de consequenties van deze daad moest aanvaarden, ging Adam zichzelf rechtvaardigen door anderen de schuld te geven: „De vrouw die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van den boom gegeven en toen heb ik gegeten”. Ja, ’waarom krijg ik de schuld? Als u mij die vrouw niet had gegeven, en als zij mij die vrucht niet had overhandigd, wel, dan zou ik daar nooit van hebben gegeten!’ Eva volgde het voorbeeld van Adam na. In plaats van haar verantwoordelijkheid te dragen, schoof zij deze van zich af: „De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten”. Doordat zij de schuld van zich afschoven, toonden Adam en Eva dat zij geen berouw hadden en het dus ook niet verdienden dat Jehovah zijn barmhartigheid tot hen zou uitstrekken. — Gen. 3:12, 13.
Bij ten minste twee gelegenheden toonde koning Saul dat hij dezelfde slechte hartetoestand bezat. Toen Samuël Saul berispte omdat deze zich had aangematigd zelf een bepaald offer op te dragen, excuseerde Saul zich: „Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op den afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Michmas verzameld waren, . . . heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd”. Hij had drie verontschuldigingen, maar deze legden bij Jehovah geen gewicht in de schaal. — 1 Sam. 13:11-13.
Toen koning Saul de opdracht ontving alle Amalekieten uit te roeien en niemand, mens noch dier, te sparen, gaf hij van een zelfde hartetoestand blijk. Toen Samuël Saul duidelijk maakte dat hij erin tekort was geschoten Gods bevel ten uitvoer te brengen, antwoordde Saul: „Het volk heeft het beste van het kleinvee . . . gespaard”, „het volk nam van den buit”. Hij beweerde zelfs nog, „Ik heb wel naar den HERE geluisterd”. Toen hij eraan werd herinnerd dat ’gehoorzamen beter is dan slachtoffers’, gaf hij ten slotte toe, „Ik heb het bevel des HEREN . . . overtreden”, maar toch gaf hij nog steeds het volk de schuld door eraan toe te voegen: „maar ik vreesde het volk en ik heb naar hen geluisterd”. Saul had echter ook nagelaten koning Agag te vernietigen en de schuld daarvoor kon hij stellig niet op het volk schuiven! Dat het met Saul slecht afliep, vormt een waarschuwing voor allen die net als hij weigeren de schuld van iets te aanvaarden of deze op anderen willen schuiven. — 1 Sam. 15:13-33.
Hoe geheel anders was daarentegen de levensloop van koning David en de apostel Petrus! Ook zij begingen zo nu en dan ernstige overtredingen, maar zij aanvaardden er ook de verantwoordelijkheid voor. David verontschuldigde zich niet en evenmin schoof hij de schuld op een ander toen Jehovah’s toorn over hem kwam omdat hij ertoe was overgegaan het aantal mensen te tellen dat de wapenen kon hanteren: „Was ik het niet, die bevel gaf het volk te tellen? Ja, ik ben het, die gezondigd en zeer verkeerd gehandeld heb; maar deze schapen — wat hebben zij gedaan? HERE, mijn God, laat uw hand gericht zijn tegen mij en mijn familie, maar niet tegen uw volk, om het te slaan”. — 1 Kron. 21:17.
Ook toen David met betrekking tot Uria’s vrouw in overtreding was geweest, gaf hij noch Bathséba noch de omstandigheden de schuld, maar nederig beleed hij: „Ik heb tegen den HERE gezondigd”. In Psalm 51 wordt de oprechtheid van Davids berouw onthuld, en wat heeft deze Psalm sindsdien de dienstknechten Gods die met zware zonde waren beladen, al niet een troost geschonken! Dat David, in tegenstelling tot Adam, zijn vrouw niet de schuld gaf, blijkt wel hieruit, dat hij uit alle zonen die hij had, haar zoon Salomo koos om hem op de troon van Jehovah op te volgen. — 2 Sam. 11:4; 12:13; 1 Kon. 1:17.
De apostel Petrus gaf van een zelfde goede hartetoestand blijk. Probeerde hij, toen hij zijn Meester had verloochend, zichzelf te rechtvaardigen en anderen de schuld te geven? Neen, nederig en berouwvol „ging hij naar buiten en weende bitter”. — Luk. 22:62.
Indien wij een zelfde soort van zwakheid als Aäron hebben, laten wij dan op onze hoede zijn en pogingen doen deze te overwinnen, opdat wij niet net als Adam, Eva en koning Saul worden. Houdt in gedachten dat het, wanneer wij de schuld op omstandigheden of anderen proberen te schuiven, op de een of andere vorm van zelfzucht, morele zwakheid, trots of oneerlijkheid duidt. Wanneer wij ondanks onze zwakheden ons hart beschermen, kunnen wij God welgevallig zijn: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming”. Wees dus een man! Wees als David en als Petrus en draag uw verantwoordelijkheid! — Spr. 28:13.