Racers van de schepping
SNELHEID fascineert de mens; snelle dieren zijn dan ook vaak een onderwerp van gesprek. En de dierenwereld kent inderdaad heel wat snelheidsmaniakken. Als we ze tenminste zo mogen noemen, aangezien snelheid voor dieren vaak geen kwestie is van genoegen, maar van louter ernstige noodzaak — een kwestie van wel of niet bestaan.
Neem de haas bijvoorbeeld die het alleen van zijn snelheid moet hebben om uit de klauwen van de vos te blijven. De snelste haas is de zgn. witgestaarte prairiehaas van de Noordamerikaanse vlakten, die bij het voorblijven van een vos, gemakkelijk 55 kilometer per uur loopt. Z’n topsnelheid ligt rond de 73 kilometer per uur, sneller dan een hazewindhond en even snel als een racepaard met een jockey!
Over korte afstand moet elk landdier het echter afleggen tegen de cheetah of het jachtluipaard. Gaat het om de bemachtiging van een maaltijd, dan kan deze gestroomlijnde racer in twee seconden een snelheid van 72 kilometer per uur bereiken. „Cheetahs”, aldus natuuronderzoeker Ivan Sanderson, „zijn geklokt op meer dan 97 km/uur.” Een topsnelheid van 112 km/uur ligt waarschijnlijk wel binnen hun bereik.
Op de lange afstand daarentegen evenaren maar weinig zoogdieren de gazelle. Zo snel is de Mongoolse gazelle dat men exemplaren van deze soort wel bijna een kilometer achtereen 92 kilometer per uur heeft zien lopen. De bijbel zinspeelt op de opmerkelijke vlugheid van de gazelle, door bijvoorbeeld over bepaalde sterke mannen in dienst van koning David, te spreken als mannen die snel waren „als de gazellen op de bergen”. — 1 Kron. 12:8; 2 Sam. 2:18.
Het snelste zoogdier van Noord-Amerika is hoogstwaarschijnlijk de gaffelantiloop. Deze antiloopachtige renner kan verscheidene kilometers achtereen een kruissnelheid volhouden van 65 km/uur. Negenentachtig kilometer per uur is de topsnelheid die men tot nu toe bijna een kilometer lang bij een van deze dieren heeft gemeten. Opvallend bij deze racers van de schepping zijn de grote witte haren op het achtervlak rond de staart, die de zgn. „spiegel” vormen. Tijdens het rennen kan de gaffelantiloop deze haren razendsnel op en neer bewegen, waardoor een helder signaal opflitst, dat bij zonlicht over een afstand van wel zes kilometer is te zien. Kennelijk dient dit signaal ter waarschuwing van andere gaffelantilopen voor wolven- of coyotegevaar en als oproepteken voor de kalfjes om zo snel ze kunnen moeder te volgen.
Soms voelen gaffelantilopen sterk de drang tot racen, vooral wanneer er een auto of trein passeert. In de begindagen van het „Wilde Westen” gingen deze snelheidsduivels graag een race aan met de houtgestookte locomotieven uit die tijd. Hele kuddes van deze snelvoeters renden dan mee met de trein. Tot ze er genoeg van kregen en met een laatste snelheidsexplosie de trein passeerden, vóór de aanrammelende locomotief de rails overstaken en met hun „witte vlaggen” de machinist een triomfantelijk afscheid toewuifden!
Racers van de zee
Snelheden zijn in water moeilijker te halen dan in lucht. De weerstand is in dit medium veel groter, met een dichtheid die 800-maal en een viscositeit („taaiheid”) die vijftigmaal zo groot is als die van lucht. Desondanks zijn veel zeedieren dankzij hun lichaamsbouw snelle zwemmers.
De gestroomlijnde vorm en gladde huid van dolfijnen vermindert hun weerstand in het water. Snel en gracieus kunnen deze walvisachtige zoogdieren scherpe bochten en plotselinge „stoppen” maken. Zij zwemmen door hun staart en achterdelen op en neer te bewegen en daarmee grote hoeveelheden water te verplaatsen, waardoor ze zo’n 40 km/uur bereiken, wat echter nog lang niet hun topsnelheid is, blijkens de 60 km/uur waarmee men eens een dolfijn zigzagsgewijs voor een schip uit door het water zag snijden.
Haaien kunnen een langzame indruk wekken, vooral wanneer ze rondkijken naar een hapje eten. Maar als het moet, zitten ze binnen de kortste tijd op topsnelheden van 56 km/uur. Uit experimenten met de grote blauwe haai is gebleken dat deze bij korte „sprintjes” 69 kilometer per uur kan zwemmen.
„Een van de volmaaktste stroomlijnvormen die men kent” — zo heeft men wel de romp van de tonijn beschreven. Ontworpen voor snelle reizen, schiet het glanzend gladde lichaam van de tonijn met een minimum aan inspanning door het water. Het is wel bijna zeker dat tonijnen met kruissnelheden reizen van rond de 65 kilometer per uur. En reizen schijnt inderdaad hun lievelingsbezigheid te zijn, waaraan ze niet na een paar kilometer de brui geven! Een gewone tonijn werd ter hoogte van Cat Cay, een van de Bahama-eilanden, gemerktekend. Voor de kust van Bergen (Noorwegen) werd hij 122 dagen later en 8500 kilometer verder gevangen!
De op de zeebodem met zijn tentakels tastende octopus, houdt men niet direct voor de vlugste. Maar uiterlijk kan misleidend zijn; wanneer zijn dikke gespierde mantelholte, gevuld met water, zich plotseling samenknijpt, kan hij als een raket in elke gewenste richting wegschieten. Gevaar? Wèg is de octopus. Een parelduiker in de Stille Oceaan wist het volgende te vertellen over de reuzenoctopus: „Met een krachtige beweging kan hij zich als een raket tot 15 à 30 meter achteruitschieten, bijna sneller dan met het oog is waar te nemen. Het is een tijgersprong, de snelste beweging die ik ooit onder water heb gezien.”
Gelijk de octopus, zijn ook de pijlinktvissen snelheidsduivels. Moeten ze ergens snel zijn, dan doen ze hetzelfde als de mens — dan verlaten ze zich op straalaandrijving. Het halen van snelheden is zelfs een specialiteit van deze tienarmige schepselen, die soms een lengte van achttien meter bereiken, en er ondanks hun armen zeer gestroomlijnd uitzien. Als raket bij uitstek kan de tienarm van het ene op het andere moment van richting veranderen — omhoog, omlaag, vooruit, achteruit. Achteruit is zijn gewone „reisstand”.
Wordt een pijlinktvis aangevallen door een dolfijn, dan scheidt hij een op een inktvis gelijkende inktwolk af, hult zichzelf in een neutrale kleur en zorgt dat hij met sneltreinvaart uit het gezicht, en het gevaar, verdwijnt. Hoe snel? Dr. G. L. Voss, een inktvis-deskundige moet ons antwoorden: „Niemand weet werkelijk hoe snel pijlinktvissen kunnen zwemmen, omdat hun bewegingen zo onvoorspelbaar zijn, maar ze behoren stellig tot de snelste dieren van de oceaan. Sommige schieten zonder bezwaar tien tot twaalf meter uit het water, en glijden meer dan dertig meter uit over de golven. Niet zelden gebeurt het dat er een op een scheepsdek belandt.” Dus geen energiecrisis voor de met straalaandrijving uitgeruste pijlinktvissen!
Veel andere zeeschepsels zijn ook spectaculaire racers. De barracuda bijvoorbeeld zou 48 km/uur kunnen zwemmen, terwijl de „blue marlin” tot spurts van 80 kilometer in staat schijnt te zijn. Maar het snelst is denkelijk wel de Istiophurus, een familielid van de zwaardvis. Volgens C. W. Coates en J. W. Atz, respectievelijk curator en assistent-curator van het Aquarium van het Newyorks Zoölogisch Genootschap, lijkt de Atlantische Istiophurus „op niets minder dan een torpedo wanneer hij met alle vinnen tegen de romp geklemd door het water flitst. . . . De vis lijkt het summum van stroomlijnvorm. . . . Zij zouden onder water de fenomenale snelheid van 97 kilometer per uur kunnen halen.” Guinness Book of World Records meldt een snelheid van 110 kilometer per uur, die zou zijn bereikt door een Istiophurus voor de kust van Florida. Het wereldsnelheidsrecord voor vissen!
Vogels die lopen
„Renkoekoek” is de passende naam voor een langsnavelig, langpotig en langstaartig lid van de koekoekfamilie, die in het westen van Noord-Amerika zijn domicilie heeft, hoogstens bij het oversteken van een canyon zijn vleugels gebruikt en zich verder liever verlaat op zijn poten. Op de grond zijn voor deze vogel snelheden van 25 tot 31 kilometer per uur, die ogenschijnlijk moeiteloos worden volgehouden, geen uitzondering. Insektehapjes worden onder het lopen met onverwachte sprongetjes van zestig centimeter uit de lucht gehapt. Ook bij gevaar neemt de renkoekoek liever de (snelle) benen dan de vleugels. Een obstakel op het pad? Ook dat is geen probleem, met een draai van zijn staart scheert de vogel eromheen. Van een automobilist wordt bericht dat hij een tijdlang een renkoekoek heeft gevolgd die met een snelheid van 35 kilometer per uur langs de weg raasde.
Een andere snellopende vogel is de emoe. Een van deze grote Australische vogels liep zestien kilometer lang, nagejaagd door een auto, 50 kilometer per uur.
De emoe mag dan snel zijn, de vlugstlopende vogel acht men toch algemeen de struis. De vleugels van deze snelvoetige racer — zo al ongeschikt om te vliegen, dan toch bijzonder geschikt om het zware lichaam van de vogel onder het lopen een „lift” te geven — stellen hem in staat topsnelheden van 65 kilometer per uur te bereiken! De Schepper zelf van de struis en al die andere racers op het land, in de zee en in de lucht, maakte eens terloops melding van de snelheid van deze vogel toen hij tot Job zei dat ’hij zijn vleugels in de hoogte slaat en dan lacht om het paard en zijn berijder’. — Job 39:18.
Vogels in de lucht
De kolibrie is ongeëvenaard als het gaat om hoge snelheden op korte vluchten. Hij zou vliegsnelheden van 97 kilometer per uur kunnen bereiken, en lijkt dan ook vaak meer op een voorbijzoefende pijl dan een vogel. Het ene moment „helikoptert” hij nog boven een bloem, het andere moment zit hij in de top van een hoge boom. De kolibrie kan zowel omhoog, omlaag, vooruit en (als werkelijk enige vogel) achteruit vliegen, waartoe hij in staat wordt gesteld door de — net als bij een helikopter — wijzigbare stand van zijn vleugels of wieken. Werkelijk een wonder, deze levende helikopter onder de gevederde racers van de schepping!
Door maar weinigen zal de snelheid van de adelaar in twijfel worden getrokken. De bijbel zinspeelt diverse malen op de snelle vlucht van deze vogel (2 Sam. 1:23; Jer. 4:13). Zo lezen wij bijvoorbeeld in een profetie over de Babylonische legers en hun paarden die aan komen snellen om het ontrouwe Jeruzalem te straffen: „Ze vliegen als de arend die zich spoedt om iets te eten” (Hab. 1:8). Een steenarend die zich naar een maaltijd „spoedt” doet dit zo snel, dat, zoals een autoriteit opmerkte, „het geluid van de wind die door zijn slagpennen giert, op verre afstand gehoord kan worden”. Hetgeen niet verwonderlijk is als men bedenkt dat de arena zich met 190 km/uur naar zijn diners begeeft!
Maar welke vogel is nu het snelst? Daarover lopen de deskundige meningen uiteen. Sommigen houden het bij de slechtvalk, een vogel met een krachtig gebouwd, compact lichaam, en lange puntige vleugels, die kennelijk zijn grootste snelheidsexplosies bewaart voor de maaltijden. Een bioloog berichtte tal van malen hongerige slechtvalken te hebben waargenomen; „hoog boven me”, zo vertelt hij, „zag ik ze dan met de kop naar beneden draaien, een machtige aanzet met de vleugels geven, deze vervolgens invouwen en dan als een steen uit een katapult op de aarde komen afschieten” — duikvluchten tijdens welke de valk, naar men gelooft, snelheden van 290 kilometer of meer bereikt. Eén valk passeerde eens tijdens zo’n snoekduik een vliegtuig met minstens 275 kilometer per uur, zodat de piloot dacht dat zijn toestel „stil stond”.
Naar veler mening komt echter de fregatvogel de hoogste vliegonderscheiding toe. Deze prachtige vlieger heeft de reusachtige vleugelspanwijdte van één meter tachtig. „Een vliegmachine . . . die zijn weerga in de natuur niet heeft”, zo is hij wel beschreven. Hoewel van deze vogel „slechts” vliegsnelheden van een honderdzestig kilometer per uur zijn geregistreerd, oordeelt men hem tot veel hogere snelheden in staat. J. E. Capstickdale observeerde fregatvogels boven zijn schoener, die op weg waren naar een eiland. Hij „timede” ze met de stopwatch, en stelde hun snelheid op 423 kilometer per uur. De meeste autoriteiten houden dit echter voor onwaarschijnlijk. In elk geval merkte Capstickdale op:
„Ik mag er misschien aan toevoegen dat vluchtsnelheden van vogels altijd mijn bijzondere belangstelling hebben gehad, en ik Amerikaanse slechtvalken enorme snelheden heb zien ontwikkelen, waarbij ik echter zonder de geringste aarzeling wil aantekenen dat het plekje aan de lucht nog altijd als een vogel was te onderscheiden in tegenstelling tot de fregatvogel die, wanneer hij op zijn prooi duikt — vissen of jonge schildpadden — ophoudt een silhouet te zijn en niets meer wordt dan een lichte waas die slechts met scherpe, getrainde ogen is waar te nemen.” — Nature Parade, Frank W. Lane.
Nochtans zijn er natuuronderzoekers die dit alles terzijde schuiven en wijzen op de zogenaamde „gierzwaluwen”. Dàt zouden de werkelijk snelste vogels zijn. Deze racers met sabelvormige vleugels vliegen zonder ophouden de gehele dag — insekten en nog eens insekten etend. Tot de avond valt en de laatste zonnestralen nagloren aan de kim, dan maakt de schoorsteengierzwaluw een laatste rondje boven een ongebruikte schoorsteen, wentelt naar beneden en zoekt tegen de wand een verticaal hangplaatsje voor de nacht. Bepaalde gierzwaluwen blijven zelfs de hele nacht in de lucht!
Ja, dit zijn echt vogels die praktisch hun hele leven „op de vleugel” blijven. Zelfs stormen en winden die andere bewoners van de lucht naar hun schuilplaats jagen, deren hen niet. In India werden gierzwaluwen drie kilometer lang gevolgd. Hun snelheid varieerde van 280 tot 350 kilometer per uur! „Deze vogel”, bericht ons Guinness Book of World Records (uitgave van 1973), „is het snelste schepsel dat bestaat”.
Zo magnifiek gebouwd zijn al deze racers te land, ter zee en in de lucht dat de mens sommige van hun ingenieuze systemen om hoge snelheden te bereiken, heeft nagebootst. De lichaamsbouw van vogels heeft model gestaan voor het vliegtuig. Zelfs in de watersport heeft de mens kikkers, zeehonden en andere efficiënt zwemmende dieren nageaapt door zich rubber zwemvliezen te maken. Moge de eer en lof voor hun miraculeuze bouw echter niet gaan naar de dieren zelf, maar naar Degene die deze racers van de schepping heeft gemaakt. — Openb. 4:11.