Bouw nu een goede naam op!
„Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.” — Pred. 9:10.
1. Wanneer moeten wij een goede naam bij God opbouwen?
EN ALS sommigen nu eens zeggen: ’Maar als het einde nu niet tijdens mijn leven komt? Door alle eeuwen heen hebben mensen immers gedacht dat het einde gedurende hun leven zou komen terwijl dit niet gebeurde’? Ook al zijn hun verwachtingen niet verwezenlijkt, toch was voor velen van hen de tijd dat zij in leven waren nog altijd de tijd waarin zij een goede naam bij God konden opbouwen en geloof konden oefenen in de Zoon van God, opdat zij „op de laatste dag” tot eeuwig leven opgewekt zouden kunnen worden (Joh. 6:40; 11:24). Lang vóór deze huidige „laatste dagen” kon de apostel Paulus zeggen: „Van nu af is voor mij weggelegd de kroon van rechtvaardigheid.” Ongeacht in welke tijd iemand leeft, dat is zijn tijd waarin hij een goede naam moet opbouwen, of het einde van de wereld nu nabij is of nog ver in de toekomst ligt. — 2 Tim. 4:8; Hebr. 11:4-38.
2. (a) Kunnen wij in materieel opzicht of anderszins ook maar iets meenemen wanneer wij sterven? (b) Welke vermaning is daarom passend?
2 „Juist zoals men uit zijn moeders buik is voortgekomen, zal men naakt weer heengaan, juist zoals men gekomen is; en men kan volstrekt niets wegdragen voor zijn harde werk, dat hij met zijn hand kan meenemen” (Pred. 5:15). In materieel opzicht kan een dode niets ’met zijn hand meenemen’. Hij kan echter wel het enige werkelijk waardevolle waar dit leven goed voor is, meenemen — een goede naam bij God. Elk van ons kan alleen gedurende de tijd dat hij leeft een goede naam bij God opbouwen. Gebruik die tijd! Koop hem uit! „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.” Vooral thans, aan het einde van dit samenstel van dingen, nu velen van degenen die in leven zijn, wellicht nooit de dood zullen zien, is het voor ons de tijd om datgene wat onze handen in christelijke activiteiten te doen vinden, met onze macht te doen. — Pred. 9:10.
3. Welke nauwkeurige kennis is onontbeerlijk, en wat kan ze tot stand brengen?
3 Als wij een goede naam bij God willen opbouwen, moeten wij ons om de volgende twee terreinen bekommeren: dat wat slecht en dat wat goed is. Wij moeten ermee ophouden het slechte of verkeerde te doen en er een begin mee maken het goede te doen. Hoe gaan wij hierbij te werk? De geest moet erbij betrokken zijn. „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd”, zei Paulus, „maar wordt veranderd door uw geest te hervormen” (Rom. 12:2). Hij herhaalt dit fundamentele beginsel in Efeziërs 4:23: „Gij [dient] nieuw gemaakt . . . te worden in de kracht die uw denken aandrijft.” En die kracht wordt in Kolossenzen 3:9, 10 geïdentificeerd: „Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep.” De kracht die uw denken aandrijft, uw geest verandert en u op de weg voert van Gods gunst, is de nauwkeurige kennis van zijn Woord de bijbel.
4. Waarom is het niet voldoende om met het kwade op te houden, en wat moet er nog meer worden gedaan?
4 Op uw tanden bijten en u grimmig voornemen met verboden dingen op te houden, heeft niet altijd succes. Hoe staat het ermee als u er inderdaad in slaagt er een tijdlang mee op te houden? Dan bent u nog altijd niet veilig. Jezus toonde dit aan door middel van een illustratie. Een onreine geest verliet een man, zijn „huis”, en kwam later terug. Toen hij het huis onbewoond aantrof, trok hij er met zeven andere geesten in, „en de laatste omstandigheden van die mens [werden] erger dan de eerste” (Matth. 12:43-45). Het was niet voldoende dat de goddeloze geest uit het huis werd verwijderd; het huis moest met goede dingen worden gevuld, zodat de goddeloze geesten er niet opnieuw konden binnenkomen. Het is niet voldoende om met het kwade op te houden en een vacuüm over te laten — wij moeten ermee beginnen het goede te doen. Dring het verkeerde weg door u bezig te houden met het doen van goede dingen. „Weerstaat de Duivel”, zei Jakobus, „en hij zal van u wegvluchten. Nadert tot God en hij zal tot u naderen” (Jak. 4:7, 8). Ledigheid is een uitnodiging voor Satan; de geest met waarheden vullen, vormt een bescherming. — Fil. 4:8, 9.
DE NOODZAAK VAN LEIDING
5. Waarom is het voor velen moeilijk de bijbel te lezen, en hoe werd het probleem negentien eeuwen geleden voor iemand opgelost?
5 In de wereld van religie en filosofie is er thans een doolhof van tegenstrijdige meningen over dingen die goed en kwaad zijn. Sommigen proberen in hun speurtocht de bijbel te lezen, maar vinden dit boek moeilijk te begrijpen. Zij zijn niet de eersten die dit ervaren. Negentien eeuwen geleden las een Ethiopische man toen hij in zijn wagen reed, in het boek Jesaja. De evangelist „Filippus liep hard naast de wagen en hoorde hem hardop de profeet Jesaja lezen, en hij zei: ,Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?’ Hij zei: ’Hoe zou ik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?’” Filippus stapte in de wagen en gaf hem onder het meerijden leiding. — Hand. 8:26-35; 21:8.
6. Waar kunnen wij verwachten hedendaagse ’Filippussen’ aan te treffen, en waar niet?
6 Waar zijn de ’Filippussen’ van thans die de bekwaamheid bezitten om anderen te leiden zodat zij op grond van de bijbel kunnen vaststellen welke handelwijze hun een goede naam bij God bezorgt? Niet in de gevestigde, gerespecteerde, orthodoxe religies van de christenheid, zoals men misschien zou verwachten. Filippus was niet een voorname schriftgeleerde of Farizeeër, maar hij was een van de verachte, belasterde, vervolgde christenen. De lessen van de geschiedenis leren ons dat de gevestigde, geaccepteerde religieuze stelsels vaak ten prooi vallen aan menselijke filosofieën en zich schuldig maken aan vervalsing van de woorden van God.
7. (a) Op welke wijze vervalste het Israël uit de oudheid Gods Woord? (b) In welke mate volgen tegenwoordig sommige kerken en kerklidmaten in de christenheid Israël na, en welke schriftplaatsen worden daardoor overtreden?
7 De natie Israël bezat Jehovah’s wet, maar de Israëlieten vervalsten hun aanbidding door er de ontuchtige afgoderijen van Baäl-seksaanbidding, die in de bosjes en op de hoge plaatsen werd beoefend, aan toe te voegen. Twee Kronieken 33:17 zinspeelt op deze vermenging met de woorden: „Het volk [bleef] nog slachtoffers brengen op de hoge plaatsen; alleen was het voor Jehovah, hun God.” Over deze vermenging van het ware met het valse slingerde Elia Israël de volgende uitdaging in het gezicht: „Hoe lang zult gij nog op twee verschillende gedachten hinken? Indien Jehovah de ware God is, gaat hem volgen; maar is het Baäl, gaat hem volgen” (1 Kon. 18:21). Veel kerken en kerklidmaten zijn thans toegeeflijk met betrekking tot pornografie, films waarin ongeoorloofde seks wordt vertoond, voorechtelijke seks, overspel en homoseksualiteit — zelfs in die mate dat zij deze door God verboden praktijken door de vingers zien en zelf beoefenen. — Rom. 1:26, 27, 32; 1 Kor. 6:9, 10; Openb. 21:8.
8. Hoe vervalste de natie Juda na haar terugkeer uit Babylonische gevangenschap opnieuw — zij het in een ander opzicht — Gods Woord en maakte ze het van nul en gener waarde?
8 Wegens zulke ontuchtigheden ging Juda in gevangenschap naar Babylon. Toen de natie terugkeerde, vervalste ze opnieuw Gods Woord — deze keer niet door afgodische seksaanbidding, maar door er menselijke tradities en filosofieën aan toe te voegen. Om deze reden veroordeelde Jezus hun religieuze leiders, de schriftgeleerden en Farizeeën, met de woorden: „Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods ter wille van uw overlevering? Huichelaars, hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.’” — Matth. 15:3, 7-9.
9. Op welke krachtige wijze vergeleek Paulus oneerlijke wijnhandelaars en ontrouwe religieaanhangers met elkaar?
9 Paulus veroordeelde de besmetting van Gods Woord met menselijke filosofieën openlijk toen hij zei: „Wij hebben gebroken met de achterbakse dingen waarover men zich dient te schamen, daar wij niet met listigheid wandelen noch het woord van God vervalsen.” In die tijd voegden oneerlijke wijnhandelaars goedkope dranken of zelfs water aan hun wijn toe om de hoeveelheid te vergroten en meer geld te verdienen. Op overeenkomstige wijze hebben heel wat religieaanhangers menselijke tradities en filosofieën aan Gods Woord toegevoegd, opdat het bij wereldse mensen beter in de smaak zou vallen. Paulus deed dit echter niet! „Wij zijn geen venters van het woord van God, zoals velen”, verklaarde hij, „maar als uit oprechtheid, ja, als van God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij.” — 2 Kor. 4:2; 2:17.
10. Welke waarschuwing gaf de apostel Paulus, en hoe is dit geen vals alarm gebleken?
10 Paulus waarschuwde dat het christendom afvallig zou worden, en in de vierde eeuw G.T. werd het door toedoen van de Romeinse keizer Constantijn op flagrante wijze vervalst (Hand. 20:29, 30). Als gevolg hiervan ontstond er een fusie van het christendom met demonische leerstellingen die hun oorsprong hadden gevonden in Egypte en Babylon — Drieëenheid, onsterfelijke ziel, hellevuur, vagevuur, gebeden voor de doden, gebruik van rozenkransen, enzovoort. Deze leerstellingen komen niet in de bijbel voor, maar ze werden in de geloofsbelijdenissen van zogenaamd christelijke kerken opgenomen. Ze zijn daar nog tot op de huidige dag. Bovendien vervalsen de hedendaagse kerken van de christenheid Gods Woord nog verder: ze hebben zowel de hogere kritiek toegevoegd, die de authenticiteit van de bijbel tracht te ondermijnen, als de onwetenschappelijke evolutietheorie, die ontkent dat God de Schepper van hemel en aarde en het leven is!
11. Welke verschillende hoedanigheden en overtuigingen kenmerken de hedendaagse ’Filippussen’ als veilige gidsen?
11 Wie zijn derhalve de hedendaagse ’Filippussen’ die veilige gidsen zijn? Degenen die geloven dat de bijbel het geïnspireerde Woord van God is; die het als een lamp voor hun voet en een licht op hun pad beschouwen; die er noch iets aan toevoegen noch iets van afnemen; die God en zijn Woord waarachtig laten zijn, ook al wordt daardoor ’ieder mens tot een leugenaar’ gemaakt; en die zich volledig geven om ’dit goede nieuws van het koninkrijk [in het openbaar] op de gehele aarde tot een getuigenis te prediken’ (2 Tim. 3:16; Ps. 119:105; Deut. 4:2; Rom. 3:4; Matth. 24:14). Zij gebruiken de bijbel als hun autoriteit en moedigen hun toehoorders ertoe aan te controleren wat zij zeggen en dus niet op hun woord af te gaan, maar alleen Gòds Woord als gezaghebbend te aanvaarden (Hand. 17:11). Wilt u zich een naam bij God maken, dan dient u zich ten doel te stellen zo’n getrouwe gids te zijn, „altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting”. Of, zoals Paulus zei: „Weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven.” — 1 Petr. 3:15; Kol. 4:6.
DE PERSONEN DIE WIJ DIENEN TE ZIJN
12. Wat is belangrijker voor u dan slechts Gods Woord te bestuderen en dit tot anderen te prediken?
12 Willen wij een goede naam bij God opbouwen, dan is het niet voldoende om te studeren en antwoorden te leren. Wij moeten deze kennis allereerst op onszelf van toepassing brengen. Om persoonlijk voordeel van Gods Woord te trekken, moeten wij het, evenals vroeger in het geval van de man in Israël in het huis waar werd gerouwd, persoonlijk ’ter harte nemen’ (Pred. 7:2, PC). „Gij echter die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt: ’Steel niet’, steelt gij? Gij die zegt: ’Pleeg geen overspel’, pleegt gij overspel?” Zelfs de apostel Paulus verklaarde: „Ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden” (Rom. 2:21, 22; 1 Kor. 9:27). Het gaat om iets fundamentelers dan alleen wat wij doen. De vraag is: Wat zijn wij? Hoe staat het met „de verborgen persoon van het hart”? „Wat voor soort van mensen [behoren wij] te zijn?” — 1 Petr. 3:4; 2 Petr. 3:11.
13. Hoe corrigeerde Jehovah Samuëls denkwijze in verband met het beoordelen van mensen?
13 Wat wij zijn, wordt niet bepaald door wat wij uiterlijk lijken te zijn. De profeet Samuël werd naar Isaï gezonden om een van diens zonen tot koning over Israël te zalven. Samuël was onder de indruk gekomen van de stoere eerstgeboren zoon, maar Jehovah zei tot Samuël: „Kijk niet naar zijn uiterlijk en naar zijn rijzige gestalte, want ik heb hem verworpen. Want God ziet niet zoals de mens ziet, want de méns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is.” — 1 Sam. 16:7.
14. Welke bewijzen worden er nog meer gegeven waaruit blijkt dat schijn kan bedriegen, en wat is van het grootste belang?
14 Schijn bedriegt. Jezus zei dat de schriftgeleerden en Farizeeën van buiten rechtvaardig leken maar van binnen verdorven waren (Matth. 23:3, 27, 28). De joden in Paulus’ tijd dachten dat het uiterlijke teken van de besnijdenis hen zou redden, maar Paulus zei: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart” (Rom. 2:28, 29). En Paulus noemde grote dingen op die hij tot stand zou kunnen brengen en voegde er vervolgens aan toe: „Maar heb [ik] geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet.” Wàt wij ook doen om een goede naam bij God op te bouwen, het dient door liefde uit het hart te worden gemotiveerd. „Ik, Jehovah, doorvors het hart.” — 1 Kor. 13:1-3; Jer. 17:10.
15. Wat voor soort van mensen dienen wij te zijn?
15 Wat voor soort van mensen dienen wij dan te zijn? De apostel Paulus verschaft de volgende nogal uitvoerige lijst van geboden en verboden:
„Uw liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan. Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. Doet uw werk niet traag. Zijt vurig van geest. Dient Jehovah als slaven. Verheugt u in de hoop die voor u ligt. Volhardt onder verdrukking. Houdt aan in het gebed. Deelt met de heiligen naar gelang van hun behoeften. Bewandelt de weg der gastvrijheid. Blijft zegenen die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. Verheugt u met mensen die zich verheugen; weent met mensen die wenen. Weest jegens anderen net zo gezind als jegens uzelf; zint niet op hoge dingen, maar laat u leiden door de nederige dingen. Wordt niet beleidvol in uw eigen ogen. Vergeldt niemand kwaad met kwaad. Verschaft voortreffelijke dingen voor het oog van alle mensen. Zijt indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vredelievend jegens alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: ’Aan mij is de wraak; ik zal vergelden, zegt Jehovah.’ Laat u niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen met het goede.” — Rom. 12:9-19, 21.
16. Wat dienen wij te mijden, en wat dienen wij te zoeken?
16 Zulke personen moeten wij zijn! Het zou ontstellend zijn als Gods barmhartigheid niet beschikbaar was wanneer wij in onze zwakheid te kort schieten. Hier volgt een grote bron van hulp: ga om met mensen die dezelfde doeleinden hebben. „Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan.” „Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten.” Mijd het overspelige wereldrijk van valse religie, dat Gods Woord vervalst. „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen.” Haar geweten is toegeschroeid, zodat ze geen schuld meer kan voelen, hoewel haar zonden zich tot de hemel hebben opgehoopt. Ze gedraagt zich net als een letterlijke hoer: „Ziehier de weg van een overspelige vrouw: zij heeft gegeten en heeft haar mond afgeveegd en zij heeft gezegd: ’Ik heb niets verkeerds gedaan.’” Het is dus van het grootste belang kracht te verwerven door om te gaan met degenen die een goede naam bij God willen opbouwen, „het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is”. — Spr. 13:20; 1 Kor. 15:33; Openb. 18:4; Spr. 30:20; Hebr. 10:25.
NU IS DE TIJD AANGEBROKEN DAT U IETS KUNT DOEN!
17, 18. Waarop dienen wij ons nu te concentreren, en waarom moet dit niet uitgesteld worden?
17 Laten wij, naarmate het einde van Satans goddeloze samenstel naderbij komt, ons erop concentreren wat voor ’soort van mensen wij behoren te zijn’, hoe wij onze geest moeten hervormen, hoe wij de oude persoonlijkheid moeten afleggen en de nieuwe moeten aandoen en hoe wij een goede naam bij God moeten opbouwen, ’opdat onze sterfdag beter zal zijn dan de dag van onze geboorte’ (Pred. 7:1, PC). Of opdat de sterfdag helemaal nooit zal aanbreken, zoals in het geval van degenen die een aards paradijs hopen te beërven.
18 Maar misschien denkt u dat het einde er tegen deze tijd reeds had moeten zijn. Gelooft u dat de Heer zijn komst heeft uitgesteld? Begint u uw handen te laten verslappen, zodat u niet meer deelneemt aan de uiterst belangrijke bekendmaking van Gods koninkrijk, of zelfs afdrijft door u schuldig te maken aan wangedrag? Ongeacht wanneer het einde komt, nù is het de tijd waarin uw hand moet doen wat ze te doen vindt om een goede naam op te bouwen. In het geval van een ieder van ons bestaat de mogelijkheid dat hij er morgen niet meer is. Wij zijn als een bloem die verwelkt, een nevel die verdwijnt, een schaduw die heenvliedt (Job 14:1, 2; Jak. 4:14). Prediker 9:12 waarschuwt: „De mens weet ook zijn tijd niet. Net als vissen die worden gevangen in een boos net, en als vogels die worden gevangen in een klapnet, zo worden ook de mensenzonen verstrikt op een rampspoedige tijd, wanneer die hen plotseling overvalt.”
19, 20. (a) Wat wordt er, behalve dat wij thans een moreel rein leven leiden, nog meer vereist? (b) Waarom is het dringend noodzakelijk om thans te handelen?
19 Wij moeten meer doen dan de jongeman die naar Jezus kwam en vroeg hoe hij eeuwig leven kon krijgen. Hij leidde klaarblijkelijk een moreel rein leven, maar dat was niet voldoende. Jezus zei bovendien tot hem: „Kom, wees mijn volgeling.” Jezus is het voorbeeld (Matth. 19:16-22; 1 Petr. 2:21). Zijn persoonlijke leven was niet alleen in overeenstemming met Gods voorschriften op het gebied van gedrag, maar hij maakte ook „het goede nieuws van het koninkrijk” aan anderen bekend. „Hebt berouw”, verklaarde hij, „want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Hij „begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte” (Matth. 4:17; 9:35). Toen scharen hem wat langer wilden laten blijven en hem probeerden vast te houden, zei hij: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden.” Toen hij de scharen zag die in geestelijk opzicht „gestroopt en heen en weer gedreven” waren, „werd [hij] met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren” (Luk. 4:43; Matth. 9:36; Mark. 6:34). Hij zond zijn apostelen uit om te prediken en gelastte hun: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” — Matth. 10:7, 8.
20 Wij leven thans in de kritieke laatste dagen van dit satanische stelsel. „De overgebleven tijd is kort geworden.” Het is dringend noodzakelijk dat wij het „goede nieuws” bekendmaken (1 Kor. 7:29; 9:16). Thans is het de voorzegde tijd waarin ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde wordt gepredikt voordat het einde komt’ (Matth. 24:14). Op welk tijdstip Jehovah’s tijd voor het einde van dit goddeloze samenstel ook mag aanbreken, vergeet het volgende nooit: NU, terwijl u leeft, NU, voordat de dood u misschien onverhoeds overvalt, NU is het voor u de tijd om een aandeel te hebben aan de prediking van het „goede nieuws” en een goede naam bij God op te bouwen!
[Illustratie op blz. 28]
Ongeacht in welke tijd iemand leeft, in díe tijd moet hij een goede naam opbouwen