Waardeert u Gods geduld jegens u?
„Jehovah . . . is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9.
1. (a) Waarom hebben wij waardering voor personen die geduldig met ons zijn? (Spr. 25:15) (b) Waartoe kan het leiden als wij ongeduldig worden met anderen?
ZIJN wij niet blij als mensen geduldig met ons omgaan en ons niet nors bejegenen? Wij waarderen het als zij onze problemen en omstandigheden in aanmerking nemen en ons voor zover dit in hun vermogen is, vriendelijk helpen. Het leven biedt thans al genoeg problemen zonder dat men nog eens aan onnodige druk van de zijde van ongeduldige personen wordt onderworpen. Indien wij bovendien zelf ongeduldig zouden worden, zou dit ons leven niet veraangenamen. In plaats daarvan zouden wij anderen irriteren en het voor hen moeilijker maken ons vriendelijk te bejegenen. Ons ongeduld zou zelfs kwetsend kunnen zijn voor mensen naar wie wij voor hulp en aanmoediging opkijken.
2, 3. (a) Welke overtuiging is voor ons van het grootste belang om geduldig te kunnen blijven als wij zien dat goddeloze mensen voorspoed hebben? (Ps. 37:1-6; Hebr. 11:6) (b) Hoe toont Prediker 8:12, 13 aan dat het altijd het beste is om iemand te zijn die Jehovah vreest?
2 Maar hoe kan men geduldig blijven als men onrecht en onderdrukking ziet en als het goddeloze mensen goed schijnt te gaan? Hier is geloof voor nodig. Ja, wij moeten ervan overtuigd zijn dat Jehovah God alle dingen in orde zal brengen. Dit is in overeenstemming met wat koning Salomo waarnam en onder inspiratie optekende: „Hoewel een zondaar misschien honderd maal kwaad doet en lange tijd blijft zoals hij verkiest, ben ik mij er toch ook van bewust dat het goed zal aflopen met hen die de ware God vrezen, omdat zij hem vreesden. Maar het zal volstrekt niet goed aflopen met de goddeloze, noch zal hij zijn dagen verlengen, die als een schaduw zijn, omdat hij God niet vreest.” — Pred. 8:12, 13.
3 Het menselijke recht kan traag zijn en misdadigers zullen misschien via het een of andere wettelijke achterdeurtje aan straf weten te ontkomen. Wetteloze mensen zullen misschien denken dat het hun lukt iets ongestraft te doen. Maar zoals Salomo uiteenzette, schenkt hun slechtheid hun geen beloning. Hun leven gaat snel voorbij, „als een schaduw”, en met al hun listigheid en gekuip zullen zij het niet kunnen verlengen. Aan de andere kant zijn degenen die God vrezen, in werkelijkheid niet slecht af. Zij bewaren een rein geweten, vinden voldoening in het doen van datgene waarvan zij weten dat het juist is en hebben, zelfs al zouden zij sterven, de hoop weer tot leven opgewekt te worden. Uiteindelijk ’loopt het inderdaad goed af met hen die de ware God vrezen’.
4. Wat moeten wij, zoals in Genesis 6:5, 6 en Habakuk 1:13 wordt beklemtoond, altijd in gedachten houden wanneer wij verontrust zijn door wat wij in de wereld zien gebeuren?
4 Verder doen ware christenen er goed aan in gedachten te houden dat de wetteloosheid die hen verontrust, ook Jehovah God verdriet doet. Wij weten dit door wat de bijbel zegt over de wijze waarop hij over de gewelddadige wereld in Noachs tijd dacht. Wij lezen: „Jehovah [zag] dat de slechtheid van de mens overvloedig was op de aarde en dat elke neiging van de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht was. En Jehovah gevoelde spijt dat hij mensen op de aarde had gemaakt, en het krenkte hem in zijn hart” (Gen. 6:5, 6). Ja, Jehovah betreurde het dat de mensen zo slecht waren geworden dat hij hen moest vernietigen. Hij was diep gekwetst door het feit dat zij hun leven en zijn overvloedige voorzieningen voor hun bestaan, misbruikten. Eeuwen later schreef de profeet Habakuk: „Gij zijt te zuiver van ogen om het kwaad [met genoegen] te zien; en moeite [goedkeurend] aanzien kunt gij niet.” — Hab. 1:13.
5. Waarom heeft Jehovah, volgens 2 Petrus 3:9, geduld geoefend?
5 Toch heeft de Almachtige God de opstandige mensheid geduldig verdragen. Waarom? „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Merk op dat Gods geduld met het oog op christenen is uitgeoefend, want de apostel Petrus adresseert medegelovigen met de woorden: „Hij is geduldig met u.” Wat houdt dit precies in?
6. Waarom kan er gezegd worden dat Jehovah’s geduld ware christenen tot voordeel heeft gestrekt?
6 De apostel toonde aan dat wat sommige mensen als traagheid van Gods zijde uitlegden, in een geheel ander licht bezien moest worden. Dat Jehovah’s dag van wraak nog niet is gekomen, toont aan dat hij de mensheid liefheeft, dat hij wil dat mensen leven, niet dat zij sterven. Er is een tijd geweest dat christenen ongelovigen waren en derhalve geen goedgekeurde positie voor zijn aangezicht innamen. Indien de Allerhoogste zijn oordeel toen over de goddeloze wereld had voltrokken, zouden ook zij zijn omgekomen. Gods geduld heeft dus de redding van christenen tot gevolg gehad, evenals allen hierdoor de gelegenheid ontvangen gered te worden. Moeten wij er niet dankbaar voor zijn dat dit het geval is geweest?
7. (a) Zal Jehovah tot onbepaalde tijd geduldig zijn jegens de ongehoorzame mensheid? (Jes. 55:6, 7; Zef. 2:2, 3) (b) Waardoor wordt aangetoond dat wij in de „laatste dagen” leven? (c) Speciaal waarom moeten wij geduld oefenen?
7 Natuurlijk nadert voor Jehovah God nu snel de tijd dat hij een eind zal maken aan de huidige ’dag van gelegenheid’ waarin degenen die thans leven in een goedgekeurde verhouding tot hem kunnen komen (2 Kor. 6:2). De bijbelse profetieën en de bijbelse chronologie wijzen op de tijd sinds 1914 G.T., met zijn toenemende misdaad en gewelddaad, oorlogen, voedseltekorten, aardbevingen, vrees en onrust, als de „laatste dagen” voor deze goddeloze wereld (Mark. 13:3-37; Luk. 21:7-36; 2 Tim. 3:1-5). Zolang dit samenstel tijdens de „laatste dagen” ervan blijft voortbestaan, moeten christenen geduld blijven oefenen en vol vertrouwen naar Jehovah God opzien als degene die door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus verlichting zal schenken (2 Thess. 1:6-9). Dit komt doordat deze „laatste dagen” tot het einde toe „kritieke tijden zullen [zijn] die moeilijk zijn door te komen”. — 2 Tim. 3:1.
PROFETEN ALS VOORBEELDEN VAN GEDULD
8. Op wier voorbeeld van geduld wees de discipel Jakobus, en welke vraag zou hierdoor kunnen rijzen?
8 Vooral thans moeten wij derhalve aanmoediging putten uit het voorbeeld van geduld dat de vroegere dienstknechten van God hebben gesteld. „Broeders”, schreef de discipel Jakobus, „neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken” (Jak. 5:10). Wat hebben deze profeten eigenlijk allemaal moeten doorstaan, en waarom?
9. (a) Wat voor reactie ontvingen de profeten van de zijde van hun landgenoten? (b) Waardoor bleven zij de Israëlieten jaren achtereen met geduld bejegenen?
9 De profeten ondervonden vaak dat hun mede-Israëlieten weigerden naar hen te luisteren en hardnekkig hun eigen wetteloze weg wilden blijven bewandelen. De bijbel verschaft de volgende samenvatting van de situatie in Israël en Juda: „Jehovah bleef Israël en Juda waarschuwen door bemiddeling van al zijn profeten en iedere visionair, zeggende: ’Keert van uw slechte wegen terug en onderhoudt mijn geboden, mijn inzettingen, overeenkomstig heel de wet die ik uw voorvaders heb geboden en die ik tot u heb gezonden door bemiddeling van mijn knechten, de profeten’; en zij luisterden niet” (2 Kon. 17:13, 14). Maar ondanks zulk een negatieve reactie hebben profeten als Jesaja, Jeremia en Micha tientallen jaren achtereen getrouw dienst verricht. Zij bekommerden zich om het welzijn van hun landgenoten, waarbij zij beseften dat in harmonie met de profetische waarschuwingen handelen, leven betekende.
10. Wat voor lijden ondervonden de profeten gedurende de regering van koning Achab?
10 Dat de mensen in het algemeen in gebreke bleven te luisteren, was niet de enige belemmering waaraan de profeten geduldig het hoofd moesten bieden. Velen werden beschimpt, mishandeld en zelfs gedood. In de tijd van de Israëlitische koning Achab werden bijvoorbeeld alle profeten van Jehovah die in handen vielen van zijn Baäl-aanbiddende koningin Izébel, ter dood gebracht. Honderd anderen, die door de godvrezende Obadja werden geholpen, ontkwamen aan de dood door zich in grotten te verbergen (1 Kon. 18:4, 13). In dezelfde tijd beschermde Jehovah zijn profeet Elia, wegens hetgeen hij voor hem in gedachten had, zodat hij Achab niet in handen viel (1 Kon. 18:10-12). Later vluchtte zelfs Elía voor Izébel, die hem wilde doden (1 Kon. 19:2, 3). Jehovah zond hem echter regelrecht naar het land terug opdat hij zijn profetische werkzaamheden aldaar kon voortzetten (1 Kon. 19:9, 15-18). Bij een andere gelegenheid gaf koning Achab bevel Jehovah’s profeet Micha met een verlaagd voedsel- en waterrantsoen in de gevangenis te zetten. Waarom? Omdat Micha het woord van Jehovah op waarheidsgetrouwe wijze had bekendgemaakt. — 1 Kon. 22:26, 27.
11. Wat voor lijden moest Jeremia gedurende de vele jaren dat hij profeteerde, ondergaan?
11 Nog een profeet die veel heeft moeten verduren, was Jeremia. De mannen van zijn eigen woonplaats Anathoth dreigden hem te doden (Jer. 11:21). Het is eens voorgekomen dat gepeupel met inbegrip van priesters en valse profeten, de profeet in het tempelgebied vastgreep en hem met de dood bedreigde (Jer. 26:8-11). De bijbel bericht dat hij door de tempelgemachtigde, de priester Pashur, werd ’geslagen’. Dit kan betekenen dat Pashur opdracht gaf de profeet te slaan. Wanneer zulk een hoge functionaris de leiding nam in het beschimpen van Jeremia, moet de rest van het volk ertoe zijn aangemoedigd de profeet met gejouw, spot en beschimpingen te overladen. Vervolgens werd Jeremia als een misdadiger ’s nachts in het blok geslagen (Jer. 20:2, 3, 7, 8). Nadat Jeremia onder de valse beschuldiging dat hij tot de Chaldeeën was overgelopen, was gearresteerd, werd hij onder zulke slechte toestanden in het „huis van boeien” gevangengezet, dat zijn leven in gevaar verkeerde. Hij ging bij koning Zedekía in beroep, die hem vervolgens in het Voorhof van de Wacht in verzekerde bewaring liet stellen (Jer. 37:11-16, 20, 21). Later willigde Zedekía de eisen van de vorsten in om Jeremia aan hen over te leveren. Deze vorsten trachtten de profeet te doden door hem in een modderige put te werpen. — Jer. 38:5, 6.
12. Wat onthult Jeremia 38:20 en 8:21–9:1 met betrekking tot Jeremia’s geduldige houding?
12 Jeremia heeft beslist veel kwaad van de zijde van zijn landgenoten ondergaan. Hij bleef echter geduld oefenen en werd niet verbitterd jegens hen. Nadat koning Zedekía hem aan de vorsten had overgeleverd die hem ter dood wilden brengen, toonde de profeet zich bijvoorbeeld bezorgd voor het welzijn van die zwakke koning. Jeremia drong er bij hem op aan: „Gehoorzaam alstublieft de stem van Jehovah in hetgeen ik tot u spreek en het zal u goed gaan en uw ziel zal blijven leven” (Jer. 38:20). Toen Jeremia voordien over het verschrikkelijke oordeel nadacht dat over Juda en Jeruzalem zou worden voltrokken, had hij geen wraakgierige gevoelens, maar verdriet tot uitdrukking gebracht. Hij zei: „Om de breuk van de dochter van mijn volk ben ik verbrijzeld geworden. Ik ben bedroefd geworden. Volslagen ontzetting heeft mij aangegrepen. Is er geen balsem in Gilead? Of is er geen heelmeester daar? Waarom is dan het herstel van de dochter van mijn volk niet tot stand gekomen? O dat mijn hoofd water ware, en dat mijn ogen een bron van tranen waren! Dan kon ik dag en nacht wenen om de verslagenen van de dochter van mijn volk” (Jer. 8:21–9:1). Wat een geduld, wat een liefde, spreidde Jeremia jegens zijn volk, de Israëlieten, ten toon!
13. Waardoor wordt aangetoond dat de profeten diep bedroefd waren door de toestanden die zij zagen? (Jer. 5:3, 4)
13 Wij dienen echter nooit te vergeten dat Jeremia en de andere getrouwe profeten zich sterk bewust waren van het verschrikkelijke onrecht en de afschuwelijke onderdrukking waarmee het land gevuld was. Zij verlangden vurig naar verlichting. De profeet Habakuk werd er bijvoorbeeld toe bewogen uit te roepen: „Waarom toch doet gij mij het schadelijke zien, en blijft gij niets dan moeite aanzien? En waarom zijn gewelddadige plundering en geweld voor mijn ogen, en waarom vindt er ruzie plaats, en waarom wordt er twist gevoerd? Daarom verliest de wet haar kracht en komt de gerechtigheid nimmer te voorschijn. Omdat de goddeloze de rechtvaardige omringt, daarom komt de gerechtigheid verdraaid te voorschijn.” — Hab. 1:3, 4.
14. Wat deden getrouwe profeten niet met betrekking tot Jehovah en zijn boodschap, ook al verlangden zij naar verlichting van slechte toestanden? (Jer. 20:9; Micha 3:8)
14 Niettemin lieten de getrouwe profeten niet toe dat hun persoonlijke verlangens naar verlichting hen ertoe brachten ongeduldig ten aanzien van Jehovah te worden of ermee op te houden zijn boodschap bekend te maken. Zolang Jehovah met een bepaalde bedoeling geduld oefende, waren zij bereid smaad te dragen als zij zijn boodschap bekendmaakten: „Keert u af, keert u af van uw slechte wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël?” — Ezech. 33:11.
VOORTREFFELIJKE VOORBEELDEN VAN GEDULD DIENEN ONS TOT HANDELEN AAN TE SPOREN
15. Waarom bezitten wij zelfs nog meer reden om geduldig te zijn dan de Hebreeuwse profeten?
15 Indien de Hebreeuwse profeten uit de oudheid zo geduldig konden zijn als zij voor grote moeilijkheden kwamen te staan, hebben wij beslist nog meer reden om geduldig te zijn. Waarom? Omdat wij zoveel meer hebben dan de profeten destijds. De profeten zagen in geloof uit naar de komst van de Messías, maar zij wisten dat zij die grootse gebeurtenis niet zouden beleven. Jezus Christus zei tot de joden: „Voorwaar, ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd de dingen te zien die gij aanschouwt en hebben ze niet gezien, en de dingen te horen die gij hoort, en hebben ze niet gehoord” (Matth. 13:17). Vele van de dingen die de profeten in geloof verwachtten, werden eeuwen geleden vervuld. Bovendien zijn velen die thans leven, persoonlijk getuige geweest van de vervulling van weer andere profetieën (Openb. 6:1-8; 17:8). Door zijn leven als een slachtoffer te offeren, verschafte Jezus Christus een onveranderlijke waarborg dat al Gods beloften vervuld zullen worden (2 Kor. 1:20, 21). Dagelijks zien wij de bewijzen dat wij in de „tijd van het einde” leven (Dan. 11:40-43; 12:1, 4; Matth. 24:7-14). Vandaar dat Jezus Christus’ aanmoediging op ons van toepassing is: „Richt u . . . rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt” (Luk. 21:28). Ja, binnenkort zal de Zoon van God als „Koning der koningen en Heer der heren” handelend tegen de goddelozen optreden en aldus een welkome verlichting van alle lijden en onderdrukking brengen. — Openb. 19:11-21.
16. Hoe kunnen wij er blijk van geven dat wij Jehovah’s geduld jegens ons waarderen?
16 Dienen wij niet geduldig op die grote dag te wachten, vooral nu deze zo nabij is? Dienen wij niet zoveel mogelijk mensen te helpen Gods weg van redding te leren kennen? En als het op de tekortkomingen van anderen aankomt, dienen wij dan niet bereid te zijn deze geduldig te verdragen? Als wij oprecht waarderen dat Gods geduld redding voor ons betekent, zullen wij er van harte toe bewogen worden dit doen.
DE KOSTBARE VRUCHTEN VAN GEDULD
17. Welke illustratie in Jakobus 5:7, 8 toont aan dat het oefenen van geduld noodzakelijk is om voortreffelijke vruchten te kunnen zien?
17 Wanneer wij er in navolging van de getrouwe profeten mee voortgaan geduld te oefenen, kan dit ertoe leiden dat wij voortreffelijke vruchten zien. Dit blijkt uit wat de discipel Jakobus schreef: „Oefent . . . geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid van de Heer. Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af, er geduld mee oefenend totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt. Oefent ook gij geduld; maakt uw hart standvastig.” — Jak. 5:7, 8.
18. Wat kan een boer in afwachting van de oogst doen, ook al kan hij de regen of de groei van de gewassen niet verhaasten?
18 De boer kan niets doen om de regen of de groei van zijn gewas te verhaasten. Hij kan als een ijverige landbouwer zijn taak doen door de grond te bewerken, het zaad te zaaien en voor het bebouwde veld te zorgen. Maar hij heeft geen zeggenschap over de regen en ook kan hij de vastgestelde wetten van de Schepper met betrekking tot de groei van zijn gewassen niet veranderen. Naar zijn wachtende houding in omstandigheden die hij niet kan veranderen, waarbij hij in harmonie met Jehovah’s wetten blijft wachten, wordt als het ’oefenen van geduld’ verwezen. Wanneer de boer ermee voortgaat datgene te doen wat hij kan, zullen de planten uiteindelijk groeien en vruchten voortbrengen.
19. Hoe verschijnt geduld in het beeld als het erop aankomt vruchten in de vorm van ware discipelen voort te brengen?
19 Zo is het ook met ware christenen in deze tijd. Het is onze verantwoordelijkheid het „goede nieuws” aan anderen bekend te maken en Gods Woord aan geïnteresseerde personen te onderwijzen (1 Kor. 9:16; Matth. 28:19, 20). Maar wij kunnen door onze vindingrijkheid of door methoden die wij misschien uitwerken, geen geestelijke groei voortbrengen of bespoedigen. Hiervoor moeten wij op Jehovah wachten, terwijl wij geduldig ons deel doen, en hierbij volledig in harmonie met zijn Woord handelen. De apostel maakte dit duidelijk toen hij schreef: „Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven; zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft. Hij nu die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen beloning ontvangen naar zijn eigen arbeid. Want wij zijn Gods medewerkers” (1 Kor. 3:6-9). Jehovah God zal niet in gebreke blijven zijn deel te doen. Mogen wij derhalve getrouwe medewerkers van hem blijken te zijn, waardoor wij tonen dat wij Jehovah’s geduld jegens ons waarderen. Hoe gelukkig zal het ons dan stemmen te zien dat een gedeelte van wat wij hebben geplant en begoten, volledige christelijke wasdom bereikt! Ja, er zullen vruchten worden voortgebracht in de vorm van ware discipelen van Jezus Christus.
[Illustraties op blz. 297]
Hoewel de profeet Jeremia veel lijden onderging van de zijde van zijn mede-Israëlieten, bleef hij geduld oefenen