Het einde van de „tijden der heidenen”
1. Wat toont Paulus in Hebreeën 10:12, 13 over het wachten van Christus aan?
DAT de beloofde tegenwoordigheid of parousía van Jezus Christus niet aan het einde van het Joodse samenstel in 70 n. Chr. begon, wordt door de apostel Paulus aangetoond. Veertig dagen nadat Jezus naar de hemel was gevaren om daar aan Gods rechterhand te zitten, begon hij te wachten totdat de „tijden der heidenen” voorbij zouden zijn. Hierover zegt de apostel: „Hij [heeft] daarentegen, eens en voor al, één enkel Offer gebracht voor de zonden, ’en is . . . gezeten aan Gods rechterhand’, in afwachting ’tot zijn vijanden neergelegd zijn als voetbank voor zijn voeten’.” — Hebr. 10:12, 13, Petr. Can. Vert.
2. Waarom eindigde zijn wachttijd niet in 70 (n. Chr.)? Hoe wordt dit aangetoond?
2 Merk nu op waarom Jezus’ wachttijd aan Gods rechterhand niet met het einde van het Joodse samenstel van dingen in 70 n. Chr. eindigde. Dit geschiedde niet, omdat de „tijden der heidenen” toen nog niet ten einde liepen maar voortduurden. Dit valt nog duidelijker op doordat in het jaar 70 Jeruzalem voor de tweede maal door heidenen werd verwoest. Dat de vernietiging van deze stad betekende dat de tijden der heidenen nog een lange tijd na 70 n. Chr. zouden voortduren, verklaarde Jezus in zijn profetie, toen hij zeide: „Er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn” (Luk. 21:23, 24). Toen de heidenen destijds de volledige heerschappij over de aarde overnamen, werden Jezus’ vijanden op dat moment stellig niet tot zijn voetbank gemaakt. Het is duidelijk dat hij daartoe toen geen poging deed, maar dat hij toeliet dat zij Jeruzalem vernietigden, op welke stad Jehova God eens in zijn tempel zijn naam had gelegd. Aangezien Jezus Christus vóór het einde van de „tijden der heidenen” niet zijn koninkrijk kon ingaan, als koning tegenwoordig kon zijn en in het midden van zijn vijanden kon heersen, begon zijn tegenwoordigheid en het einde van de wereld dat hij had voorzegd, niet in 70 n. Chr. Zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht begon in 1914 n. Chr. Dat was Jehova’s jaar om zijn koninkrijk voort te brengen.
3. Waarom zeggen wij zo positief dat 1914 de geboorte van het Koninkrijk kenmerkt?
3 Jehova’s koninkrijk onder zijn Christus is een hemelse regering, en de installatie van zijn Christus moet in de onzichtbare hemelen geschieden. Waarom zeggen wij dan zo positief, dat 1914 het begin van het Koninkrijk en derhalve het begin van Christus’ tweede tegenwoordigheid of parousía kenmerkt? Omdat in 1914 de „tijden der heidenen” eindigden. Alles goed en wel, maar waarom wordt hierdoor dan de datum vastgesteld waarop ’het koninkrijk van deze wereld het rijk van onze Here God en van zijn Christus wordt’? Waarom moet dat het jaar zijn waarin Jehova God Almachtig zijn grote macht aanvaardt en ten aanzien van onze aarde begint te regeren? (Openb. 11:15-17, Een Rooms-Kath. Vert. van 1717) Omdat Jehova God, toen de „tijden der heidenen” begonnen, zijn voorbeeldige koninkrijk op aarde door de wereldse heidense machten liet omverwerpen. Deze tijden der heidenen begonnen niet met de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legioenen onder generaal Titus in 70 n. Chr. Indien de „tijden der heidenen” na 70 n. Chr. voortduurden omdat Jeruzalem toen voor de tweede maal werd verwoest, is het logisch dat deze tijden in werkelijkheid in 607 v. Chr. begonnen moeten zijn. In dat jaar werd Jeruzalem voor de eerste maal door de heidenen verwoest, namelijk door de Babylonische legerscharen van keizer Nebukadnezar. De stad werd door heidense voeten vertreden en heeft daarna nooit weer volledige onafhankelijkheid van heidense heerschappij onder een heerser uit het geslacht van koning David verkregen, zelfs niet nadat de stad met de tempel zeventig jaren later, in 537 v. Chr., werd herbouwd.
4. Waarom moeten de tijden der HEIDENEN in 607 v. Chr. zijn begonnen?
4 Toen Jeruzalem voor de eerste maal werd verwoest, in 607 v. Chr., werd Gods bevel betreffende de symbolen van actieve koninklijke macht, de kroon en de hoed of mijter, ten uitvoer gebracht: „En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël [Zedekia], wiens dag komen zal, ten tijde der uiterste ongerechtigheid; alzo zegt de Here HERE [Jehova]: Doe dien hoed weg, en hef dien kroon af, deze zal dezelfde niet wezen; Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is. Ik zal die kroon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat hij kome, die daartoe recht heeft, en dien Ik geven zal” (Ezech. 21:25-27). De koning tot wie hier wordt gesproken, was uit het koninklijke geslacht van David via koning Salomo, en over Salomo’s regering lezen wij: „Alzo zat Salomo op den troon des HEREN [Jehova’s], als koning in zijns vaders Davids plaats” (1 Kron. 29:23). De troon van Israëls koningen uit het geslacht van David vertegenwoordigde dus Jehova’s troon, en Jehova was de waarachtige en rechtmatige Koning van het oude Israël. Dit verklaart Jezus’ gebod met betrekking tot het oude Jeruzalem: „Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings” (Matth. 5:34, 35). In 607 v. Chr. werden Israëls koning de mijter en de kroon, die de actieve koninklijke macht symboliseerden, afgenomen en de „troon Jehova’s” werd omvergeworpen en weggenomen, en zou nooit meer als zetel voor een Joodse man op aarde worden hersteld. De heidenen mochten de voorbeeldige „stad des groten Konings” verwoesten en aldus de gehele aarde beheersen. Met het oog op dit alles moeten de „tijden der heidenen” in dat rampzalige jaar zijn begonnen.
5. Wat zou dienovereenkomstig het einde van de tijden der heidenen betekenen?
5 Het begin van de tijden der heidenen betekende dus, dat Jehova’s koninkrijk en heerschappij zelfs met betrekking tot dat gedeelte der aarde hetwelk door de Joden werd bewoond, een eind had genomen of was onderbroken. Doch Jehova had bepaald, dat zijn koninkrijksregelinq met een Joodse heerser die op de „troon Jehova’s” zat, er niet meer zou zijn totdat de Messias zou komen die er recht op had, op welk moment God het hem zou geven. Dit betekent dat Jehova’s koninkrijk onder zijn Christus zou worden opgericht zodra de tijden der heidenen zouden eindigen. Met andere woorden: het einde van de tijden der heidenen betekende de tijd voor de oprichting van Gods koninkrijk. Dit betekende eveneens, dat de Messias, die het door God gegeven recht bezit om te heersen, dan de Koninkrijksmacht zou aanvaarden.
6. Hoeveel van die tijden zijn er? Hoe staat het gedurende die tijden met het Koninkrijk?
6 Jezus zeide dat de „tijden der heidenen” na 70 n. Chr. toen Jeruzalem door de keizerlijke legers van Rome met de grond werd gelijkgemaakt, zouden voortduren. Wanneer moeten deze „tijden” dus eindigen? Dit te weten komen, betekent, precies de datum te weten komen van de oprichting van Gods koninkrijk, het aan de macht komen van de Messias en het begin van zijn tegenwoordigheid. Daniëls profetie, hoofdstuk vier, toont aan hoelang de tijden der heidenen zouden duren, namelijk, zeven symbolische tijden. Nebukadnezar, koning van Babylon, was de heidense vorst die door God werd gebruikt om het vonnis over het ontrouwe Israël te voltrekken en Jeruzalem te verwoesten. God zond Nebukadnezar een droom en gebruikte Daniël om die droom voor hem uit te leggen. Hierdoor openbaarde Jehova God, dat de goddelijke regering „zeven tijden” niet zichtbaar zou bestaan of tijdelijk niet actief zou zijn. Gedurende die symbolische „tijden” zouden de heidense heersende machten, voorgesteld door Nebukadnezar, zich gelijk redeloze dieren gedragen. Aan het einde van de „zeven tijden” zou Gods koninkrijk met betrekking tot de aarde worden hersteld en zou hij de macht om te heersen aan Degene geven die hij ze wilde geven en die, toen hij op aarde was, als de „laagste onder de mensen” werd beschouwd en op onterende wijze op Golgotha ter dood werd gebracht, namelijk Christus Jezus, de nakomeling van koning David.
7. Naar welk herstel verwees Petrus? Wat bewijst dit?
7 De heidense machten dwongen Jehova niet, hun „zeven tijden” toe te staan. Het was iets wat hij zelf volgens zijn oppermachtige wil en wijze voornemen had beschikt. Doch de vraag wanneer het door Christus geregeerde koninkrijk van God zal worden hersteld, wordt er definitief door opgelost, daar dit aan het einde van de tijden der heidenen geschiedt en aan deze tijden een einde maakt. Dit herstel van het Koninkrijk bedoelde de apostel Petrus toen hij enige weken nadat Jezus tot de tegenwoordigheid van de Here God was opgevaren, tot de Joden zeide: „Dan zullen er van de kant van den Heer tijden van verkwikking komen en zal Hij Christus Jesus, die u is voorbestemd [gepredikt], terugzenden. Wel moet de hemel Hem opnemen tot aan de tijd van het herstel van alles, waarover God bij monde van zijn heilige profeten sprak van oudsher” (Hand. 3:20, 21, De Kath. Bijbel). Petrus’ woorden hier bewijzen, dat het Koninkrijk niet werd hersteld toen Jezus naar de hemel voer en aan de rechterhand van God ging zitten. Dit kon niet zo zijn, want Jeruzalem werd zeven en dertig jaren nadat Jezus ten hemel was gevaren, verwoest, waardoor deze stad nog langer werd vertreden, totdat de tijden der heidenen vervuld zouden zijn.
8. Hoelang duurde de krankzinnigheid van Nebukadnezar? Wat stelt dit zinnebeeldig voor?
8 Nadat koning Nebukadnezar plotseling een krankzinnige was geworden die zich inbeeldde dat hij een gras-etend dier was en die naar het open veld werd gedreven om als zulk een dier te leven, gingen er zeven letterlijke tijden over hem heen. De „zeven tijden” die Nebukadnezar zo doorbracht, waren zeven jaren van twaalf maanmaanden, of van 360 dagen. Dat was voor de zeven letterlijke tijden 2520 dagen (7 x 360 dagen). Deze 2520 dagen van de „zeven tijden” gedurende welke hij krankzinnig was, waren een profetie van de „tijden der heidenen” gedurende welke Jeruzalem door geestelijk onevenwichtige, op dieren gelijkende heidense machten zou worden vertreden. In het geval van de heidense machten zijn de „zeven tijden” niet letterlijk, maar moeten symbolisch zijn. God zelf geeft ons de regel voor het verklaren van de symboliek, doordat hij over de bestraffing van Israël zegt: „Elke dag voor elk jaar” (Num. 14:34). „Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar” (Ezech. 4:6). De 2520 dagen van Nebukadnezars krankzinnigheid waren dus een zinnebeeld van 2520 jaren die de lengte van de „tijden der heidenen” bepaalden. Wanneer begon deze lange periode van jaren?
DE TIJD BEREKENEN
9. Waar sluit de Bijbelse chronologie bij de wereldse aan?
9 In het eerste jaar van Kores of Cyrus de Grote, koning van Perzië, sluit de tijdtafel der wereldgeschiedenis bij die van de Bijbel aan. Kores bracht, te zamen met zijn oom Darius, de Medera, het Babylonische rijk ten val. Hierover zegt The Westminster Dictionary of the Bible (uitgave van 1944) in de tabel onder „Chronologie” (bladzijde 108): „539 v. Chr. Cyrus neemt Babylon in.” The Encyclopedia Americana van 1929 zegt ook onder „Cyrus de Grote” (bladzijde 373): „In 546 versloeg hij Croeses, de rijke en machtige koning van Lydië, en in 539 nam hij Babylon in, dat niet zoveel tegenstand bood, daar het door binnenlandse twisten was verscheurd.” The Encyclopædia Britannica (elfde uitgave, van 1910) zegt onder „Cyrus de Grote” (bladzijde 707): „Waarom de oorlog met Babylon, die onvermijdelijk was geworden, tot 539 werd uitgesteld, weten wij niet. Hier vernietigde Cyrus ook in een enkele veldtocht een machtige staat. Het leger van Nabonidus werd verslagen; Babylon zelf probeerde geen tegenstand te bieden, doch gaf zich op de 16de Tishri (10deb october) 539 aan de Perzische generaal Gobryas over.” Zie ook Winkler Prins Encyclopaedie van 1949 onder „Cyrus de Oudere” (bladzijde 601, deel 6).
10. Hoe komen wij aan de datum van Kores’ eerste jaar als koning?
10 Deze Gobryasc wordt herhaaldelijk met Darius de Meder vereenzelvigd. Daniël 9:1 en 11:1 spreken over „het eerste jaar van Darius” als ’koning over het koninkrijk der Chaldeeën’. Babylon werd in october van het jaar 539 v. Chr. ten val gebracht, doch de gebruikelijke Babylonische berekening van de regering van een koning was van de 1ste van de maand Nisan in de lente van het jaar af.d Naar de maanden van october 539 tot 1 Nisan 538 v. Chr. werd derhalve verwezen als het „begin van het koningschap”. Het eerste volledige jaar van Darius zou derhalve lopen van 1 Nisan 538 v. Chr. tot het einde van de maand Adar in 537 v. Chr., of van omstreeks 24 maart 538 tot 11 maart 537 v. Chr., volgens de Juliaanse kalender (of van 18 maart 538 tot 5 maart 537 v. Chr., volgens de Gregoriaanse kalender).e Het eerste jaar van Kores wordt nu gewoonlijk als 538 v. Chr. opgegeven. Wanneer Kores dus te zamen met Darius heerste, had Kores in zijn eerste volledige regeringsjaar meer dan twee maanden in 537 gelegenheid om zijn bevel voor de herbouw van de tempel te Jeruzalem uit te vaardigen.f Doch wanneer Kores Darius gedurende of vlak na diens eerste regeringsjaar opvolgde, dan liep het eerste volledige regeringsjaar van Kores van 1 Nisan 537 v. Chr. tot het einde van Adar 536 v. Chr., of van omstreeks 12 maart 537 tot 29 maart 536 v. Chr., volgens de Juliaanse kalender (of van 6 maart 537 tot 23 maart 536 v. Chr., volgens de Gregoriaanse kalender). Hierdoor zouden er in het jaar 537 v. Chr. nog voldoende maanden zijn geweest om het volgende te laten geschieden: Kores’ bevel kon in zijn gehele koninkrijk bekend worden, bijdragen voor de tempelbouw konden worden gegeven, de Israëlieten konden voorbereidingen treffen en naar Jeruzalem reizen, en zij konden zich vóór de eerste dag van de zevende maand (Tishri) in 537 v. Chr. in hun steden vestigen. — Ezra 1:1; 2:68-70; 3:1, 6. Zie de voetnoot.g
11, 12. Hoe wist Daniël vooruit het aantal jaren van Jeruzalems verwoesting?
11 In 538 v. Chr., of tijdens de regering van Darius, schreef Daniël: „In het eerste jaar van Darius, den zoon van Ahasveros, uit het zaad der Meden, die Koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën; in het eerste jaar zijner regering, merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEREN [Jehova’s] tot den profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was.” — Dan. 9:1, 2.
12 Over deze „verwoestingen van Jeruzalem” had Jeremia 25:11, 12 gezegd: „En dit ganse land [niet alleen Jeruzalem, maar ook geheel Juda] zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HERE [Jehova], hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen.” Met betrekking tot deze zelfde zeventig jaren van verwoesting had Jeremia (29:10) tot de gevangen Joden te Babylon gezegd: „Want zo zegt de HERE [Jehova]: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats.”
13. Waardoor werd, zoals was voorzegd, aan deze jaren van verwoesting een einde gemaakt?
13 Na deze zeventig jaren van verwoesting werden de gevangen Israëlieten, zoals in Jeremia 33:10, 11 was voorzegd, hersteld: „Alzo zegt de HERE [Jehova]: In deze plaats (waarvan gij zegt: Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is), in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, en geen inwoner, en geen beest in is, zal wederom gehoord worden, de stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap.” Het land moest aldus, zonder menselijke inwoner en zonder vee, verwoest liggen, opdat het gedurende zeventig jaren een onafgebroken reeks van sabbatten kon houden (Jer. 32:43; 33:12; 36:29). Deze zeventig jaren waarin het land van Juda verwoest lag, eindigden in 537 v. Chr., nadat Kores, in het eerste jaar van zijn regering over Babylon, zijn bevel had uitgevaardigd. Dit geschiedde, zoals 2 Kronieken 36:21-23 zegt, „opdat het woord des HEREN [Jehova’s] vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren. Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEREN [Jehova’s], door den mond van Jeremia, verwekte de HERE [Jehova] den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HERE [Jehova], de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HERE [Jehova], zijn God, zij met hem, en hij trekke op.” Een getrouw overblijfsel van de Joden of Israëlieten trok dat jaar ook werkelijk op.
14, 15. In welk jaar begonnen de tijden der heidenen? Waarom niet eerder?
14 In 537 v. Chr. eindigde aldus de verwoesting van het land van Juda en Jeruzalem. Aangezien daarmede een einde kwam aan zeventig jaren van verwoesting, moeten deze jaren zeven decenniën eerder zijn begonnen, namelijk in 607 v. Chr., en moet Jeruzalem in dat jaar door Nebukadnezar zijn verwoest.
15 De „tijden der heidenen”, of de symbolische „zeven tijden”, begonnen dus niet toen Farao Necho van Egypte Joahaz, koning van Juda, gevangennam en Jojakim, de broer van Joahaz, in zijn plaats koning van Jeruzalem maakte. Dit geschiedde in 628 v. Chr. De „tijden der heidenen” begonnen evenmin na de dood van koning Jojakim, toen Nebukadnezar naar Jeruzalem kwam en Jojakims zoon Jojachin van de troon verwijderde. Hij voerde Jojachin gevankelijk naar Babylon en maakte Jojakims broer, Zedekia, tot koning van Jeruzalem. Dit geschiedde in 617 v. Chr. (2 Kon. 23:31 tot 24:18). Neen, die „tijden der heidenen” begonnen in het elfde jaar van Zedekia’s regering, in 607 v. Chr., toen hij werd onttroond en het land van Juda werd verwoest, zodat er geen mens en geen beest meer in was. Toen begon de periode waarin Jeruzalem en het gebied van die stad door de heidenen werd vertreden.
HET EINDE VAN DE „ZEVEN TIJDEN”
16. Op welke dag van welke Joodse maand verwoestten zij Jeruzalem?
16 Jeremia overleefde de verwoesting van Jeruzalem in 607 v. Chr. Hij vertelt ons dat de Babyloniërs op 9 Thammuz, dat wil zeggen, op de 9de dag van de 4de Joodse maand van het jaar, de muren van Jeruzalem doorbraken. Hierna vluchtten koning Zedekia en zijn mannen uit Jeruzalem, maar zij werden toch gevangengenomen. Daarna, op de 10de dag van de 5de Joodse maand, dat wil zeggen op 10 Ab, kwamen de Babyloniërs en begonnen de tempel, het paleis van de koning en de andere huizen van de stad af te branden. Zij braken de muren der stad af, namen de overlevende Joden gevangen en voerden de meesten van hen naar Babylon, honderden kilometers ver, weg (Jer. 52:6-16). Wanneer viel de 10de van de maand Ab in 607 v. Chr.?
17. Op welke datum viel die dag in 607 v. Chr. volgens onze kalender?
17 Daar het Joodse jaar een maanjaar was, begon het met de eerste nieuwe maan die het dichtst bij de dag- en nachtevening in de lente, de lente-evening, lag. Een mededeling verstrekt door het Britse Genootschap van de Zeevaartkundige Almanak en gedateerd 11 december 1945, vertelt ons: „De lente-evening van het jaar 607 v. Chr, viel op 28 maart, en de dichtstbijzijnde Nieuwe Maan op de 2de april om 23 uur; elke nauwkeurigere berekening zou geen nut hebben.” Doch de dienstdoende Directeur van de Zeevaartkundige Almanak van de Marinesterrenwacht der Verenigde Staten geeft ons op 1 augustus 1946, 27 maart, 7 uur n.m. (volgens de Juliaanse kalender)h als datum voor de lente-evening van 607 v. Chr., hetgeen dus een dag verschil vormt met de Britse berekening. Volgens deze Amerikaanse berekening is de datum van de nieuwe maan die het dichtstbij de lente-evening komt, 2 april, 10 uur n.m. (volgens de Juliaanse kalender)i, hetgeen dus overeenkomt met de Britse berekening. Eveneens volgens de Amerikaanse berekening viel de 5de nieuwe maan, waarmede de 5de Joodse maand begon, Ab, om 10 uur v.m. van de 30ste juli (volgens de Juliaanse kalender), of van de 23ste juli (volgens de Gregoriaanse kalender).j Deze nieuwe maan zou in Jeruzalem niet eerder dan 30 uren later zichtbaar zijn. 1 Ab, of de 1ste dag van de 5de Joodse maand, begon dus niet voor zonsondergang van 1 augustus (volgens de Juliaanse kalender), of van 25 juli (volgens de Gregoriaanse kalender). 10 Ab, of de 10de dag van de 5de maand, zou dus bij zonsondergang van 10 augustus beginnen en duren tot zonsondergang van 11 augustus, volgens de Juliaanse kalender, of van 3 tot 4 augustus, volgens de Gregoriaanse kalender.k Op die dag van het jaar 607 v. Chr. begon de verwoesting van Jeruzalem, zoals hierboven is beschreven.l
18. Doch welke maand rekenen wij als het begin van de tijden der heidenen? Waarom?
18 Doch de volledige verwoesting van het land van Juda begon niet 11 augustus (Juliaanse) of 4 augustus (Gregoriaanse) 607 v. Chr. De legeroverste van Nebukadnezar liet de armste mensen van het land daar blijven om het te bebouwen en de wijngaarden te verzorgen, en deze mensen werden pas in de laatste helft van de zevende Joodse maand van het jaar 607 v. Chr. bevreesd en vluchtten toen naar Egypte (Jer. 41:1-4, 11-15; 42:7; 43:4-7). De nieuwe maan voor die 7de maand begon 27 september om 3 uur n.m., volgens de Juliaanse kalender,a zodat het land van Juda en Jeruzalem pas in october 607 v. Chr. verwoest, zonder een inwoner, werd achtergelaten. Dat moment rekenen wij als het begin van de tijden der heidenen.
19. In welke maand en welk jaar eindigden ze dus? Met welke gebeurtenis?
19 Aangezien de zeven symbolische tijden in october 607 v. Chr. begonnen en 2520 jaren duurden, moesten de „tijden der heidenen” in october 1914 (n. Chr.) eindigen. Toen liep de tijd ten einde waarin Jehova de heidense machten dezer aarde de wereldheerschappij liet voeren zonder dat Hij er zich in mengde. Toen eindigde de tijd waarin Christus Jezus aan Zijn rechterhand zat te wachten totdat zijn vijanden tot een voetbank zijner voeten zouden zijn gemaakt. Dit betekent dat de tijd was aangebroken waarin Jehova God zijn universele macht aanvaardde en ten aanzien van deze aarde begon te heersen. De tijd was gekomen waarin Zijn koninkrijk moest worden geboren doordat hij zijn Zoon Christus Jezus op de troon zou plaatsen om met volledige macht voor hem als Koning op te treden. Toen moest het visioen dat Daniël had gehad, in vervulling gaan, namelijk dat de Zoon des mensen tot Jehova God, de „Oude van dagen” moest komen, en dat hem gegeven moest worden „heerschappij, en eer, en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden”. De Theocratische Regering moest niet langer op nonactief staan, doch het Koninkrijk moest worden hersteld en Jehova God moest de macht geven aan hem die daartoe recht heeft. Toen moest Jehova de roede van de macht zijns Zoons uit Zion zenden, met het bevel: „Heers in het midden Uwer vijanden” (Dan. 7:13, 14; Ezech. 21:27; Ps. 110:1, 2). Dit alles geschiedde op de datum die door de Allerhoogste God was vastgesteld, namelijk 1914 n. Chr.
WAT EINDIGDE EN WAT BEGON
20, 21. Welk Jeruzalem werd daarna niet vertreden? Waarom?
20 Hier rijzen belangwekkende vragen. Iemand kan vragen: ’Indien Jezus zeide dat Jeruzalem door de heidenen zou worden vertreden totdat de tijden der heidenen vervuld zijn, en indien deze zeven tijden in october 1914 eindigden, waarom hield het vertreden van Jeruzalem door de heidenen in die maand, zes en dertig jaar geleden, dan niet op?’ Ons antwoord is: Jezus zeide niet, dat Jeruzalem aan het einde van de tijden der heidenen door Jehova’s volk op aarde zou worden herbouwd en van heidense overheersing zou worden bevrijd. De tegenwoordige stad Jeruzalem daarginds in Palestina is niet de stad van de grote Koning Jehova God, ook al worden bepaalde plaatsen daar door de Christenheid „heilig” genoemd. Die stad is tot de vernietiging in het einde dezer wereld veroordeeld. Doch het ware Jeruzalem zal eeuwig als de hoofdstad van Jehova’s universele organisatie blijven bestaan. Wij bedoelen het Nieuwe Jeruzalem, waarvan Jezus Christus de apostel Johannes op het eiland Patmos een symbolisch visioen gaf. Het is een hemelse stad, geen aardse; een geestelijke, geen stoffelijke of door mensen gemaakte stad. Dit Jeruzalem daalt uit de hemel neder om de aarde te regeren, niet doordat het letterlijk nederdaalt, maar doordat het de gehele aarde onder zijn heerschappij brengt en zijn wonderbare macht uit de hemel nederzendt om op de gehele aarde Gods wil te volvoeren. — Openb. 21:1-23.
21 Jezus Christus is de „Koning der koningen, en Here der heren” over dat ware Jeruzalem. Aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 werd hij als de handelende Heerser in de „stad des groten Konings”, de stad van Jehova, op de troon geplaatst. Nadat de Theocratische Regering over de aarde dus door heidense machten 2520 jaren onderbroken was geweest, kwam ze weer aan de macht in het Nieuwe Jeruzalem, dat nooit door de heidenen zal worden vertreden. Integendeel, in 1914 was de tijd aangebroken waarin deze heidense vijanden tot de voetbank voor de Koning van het Nieuwe Jeruzalem werden gemaakt, opdat hij te midden van hen kon regeren. — Ps. 110:2.
22. Wordt dit door de vervolging van Jehova’s getuigen sedert 1914 weerlegd?
22 Iemand anders kan echter vragen: ’Indien de tijd waarin de heidenen Jeruzalem konden vertreden in 1914 eindigde, waarom begon in dat jaar dan een grote vervolging van Jehova’s getuigen, die in 1918 een hoogtepunt bereikte, toen de vijanden het Koninkrijksgetuigeniswerk nagenoeg doodden?’ Wij antwoorden: De Christenheid vervolgde het ware Israël Gods, de volgelingen van Jezus Christus, doch dit was niet van invloed op Christus’ koninklijke positie in de hemel, noch werd deze positie hierdoor gewijzigd. Tijdens de eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918, werd de „krijg in de hemel” tussen Jehova’s pas op de troon geplaatste Koning en de demonenorganisatie van de Duivel gestreden. De nieuwe Koning bleef op zijn hemelse troon zitten, doch de Duivel en zijn demonen werden naar beneden, naar deze aarde, geworpen en daar bewaard voor de vernietiging die ter bestemder tijd over hen zal komen. De Duivel en zijn demonen bleken het hemelse Nieuwe Jeruzalem niet te kunnen vertreden, doch werden zelf onder de voeten van de Koning gelegd. — Openb. 12:1-13.
23. Waarom werd de vervolging dan toegelaten? Wat gaat desondanks verder?
23 De getuigen van Jehova op aarde maakten bekend, dat in 1914 de tijden der heidenen waren geëindigd en Zijn koninkrijk onder Christus werd opgericht. Er werd toegelaten dat deze getuigen zelfs zozeer werden vervolgd, dat hun werk, hetwelk in het openbaar bekendmaken van het Koninkrijk bestond, in 1918 werd gedood; dit geschiedde om een bepaalde reden. Niet om te tonen dat Jeruzalem nog langer werd vertreden, maar om het gehele universum te bewijzen dat alle aardse natiën, met inbegrip van de Christenheid, Jezus Christus als de rechtmatige Koning der aarde verwierpen. Hoe konden zij dat feit nadat hij de handelend optredende hemelse Heerser was geworden, anders bewijzen dan door zijn Koninkrijksboodschap en zijn afgezanten, zijn getrouwe volgelingen, te verwerpen? Wanneer het einde van de vervolging van Jehova’s getuigen beslissend zou zijn, dan zou het ’vertreden van Jeruzalem door de heidenen’ pas in de strijd van Armageddon eindigen, in welke krijg al die heidense vijanden van het Nieuwe Jeruzalem in het stof der vernietiging zullen bijten. Doch om aan te tonen dat de Koning van het Nieuwe Jeruzalem nog steeds onafhankelijk bleef en boven alle heidense macht en heerschappij en boven hun god, Satan de Duivel, stond, deed Jezus de openbare werkzaamheden van het overblijfsel van zijn getrouwe volgelingen in 1919 weder opleven. Gedurende de dertig jaren die sedertdien zijn verlopen, heeft niets hun wereldomvattende prediking van het Koninkrijk kunnen stopzetten of doen afnemen.
24. Waarom wordt het bovenstaande niet weerlegd door het feit dat de wereldoorlog voor october 1914 is uitgebroken?
24 Indien de tijden der heidenen echter in october 1914 eindigden, waarom begonnen de natiën dan op 28 juli in een wereldoorlog te woeden? Op die dag trok Oostenrijk-Hongarije ten oorlog tegen Servië, en op 1 augustus verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland, waarop spoedig nog meer oorlogsverklaringen van vele landen der Christenheid volgden. Wij antwoorden: De meeste oorlogsverklaringen werden in 1914 gedurende de maand augustus gedaan, hoewel ze elkaar tot 19 juli 1918, toen Honduras Duitsland de oorlog verklaarde, al die jaren door bleven opvolgen. De maand augustus 1914 komt overeen met de maand augustus 2520 jaren voordien, toen het oude Jeruzalem door de Babyloniërs werd ingenomen en de tempel met het koninklijke paleis op 3-4 augustus 607 v. Chr., volgens de Gregoriaanse kalender,b werd verwoest. Doch dat betekende niet, dat de tijden der heidenen toen waren begonnen. In werkelijkheid werd Jeruzalem een jaar en zeven maanden door de Babyloniërs belegerd voordat de stad viel. Evenzo hoorde men in de Christenheid zulk een lange tijd voordat de oorlog aan het eind van juli 1914 werkelijk uitbrak, reeds oorlogsgerommel. Dit betekent dus niet, dat de tijden der heidenen bij het begin van de belegering van Jeruzalem of bij de val van Jeruzalem begonnen. De tijden der heidenen begonnen bij de volledige verwoesting van zowel Jeruzalem als het land van Juda in october 607 v. Chr. Zij moesten dienovereenkomstig in dezelfde maand 2520 jaren later, in october 1914 n. Chr. eindigen. Tegen het einde van die maand waren tien natiën van Europa en het Verre Oosten in de oorlog verwikkeld.
25. Is de wereld in 1914 geëindigd? Wat is voor de oude wereld begonnen?
25 Nu vragen wij zonder omwegen: Is de oude wereld in 1914 n. Chr. geëindigd? Wij antwoorden: Neen! Het oude samenstel van dingen en zijn heidense natiën zijn nog steeds zeer levendig en ogenschijnlijk sterker dan ooit te voren, daar ze met de atoombom en andere oorlogswapenen zijn toegerust, om de toestand meester te blijven. Het antwoord op de vraag moet dus duidelijk „neen” zijn! Jezus heeft in zijn profetie ook niet gezegd, dat de wereld in dat jaar zou eindigen. Toen eindigden de „tijden der heidenen” van de wereld, doch dit maakte geen einde aan de wereld zelf. Maar er begon toen iets voor de verdoemde oude wereld. Wat? Haar „tijd van het einde”, haar voleinding (syntéleia), waarin bepaalde factoren tot een gemeenschappelijk einde samenwerken. Daarom was 1914 voor deze wereld het begin van het einde. Haar „tijd van het einde” heeft een begin en een einde. Hij begon in 1914 n. Chr., met de „krijg in de hemel”. Hij zal ook een einde hebben, namelijk in, de krijg van Armageddon, waarin deze wereld, zowel het onzichtbare als het zichtbare gedeelte, zal worden uitgewist. De apostelen vroegen Jezus om een teken van zijn tegenwoordigheid en zijn tegenwoordigheid duurt een bepaalde tijd. Zijn tegenwoordigheid komt overeen met de voleinding (syntéleia), of „tijd van het einde” dezer wereld (Matth. 24:3, Syn. Vert., kanttek.). Dat de wereld in 1914 haar „tijd van het einde” is ingegaan, weten wij, omdat het teken hetwelk Jezus heeft voorzegd, precies op tijd, aan het einde van de tijden der heidenen, is verschenen. Dit was geen toeval dat in het geheel geen betekenis had.
26. Hoe toonde Jezus dat het „telos”-einde der wereld niet in 1914 zou vallen?
26 Jezus’ profetie toont aan, dat de eerste Wereldoorlog van 1914 het begin betekende van de „tijd van het einde”. Hoe dat zo? Jezus spreekt over het einde of slot van de „tijd van het einde” en gebruikt dan een ander woord, telos, dat betekent „een volledig einde; en daarom, de vervulling, voltooiing, volvoering van iets” (Liddell and Scott Grieks-Engels Lexicon, 1856). Toen Jezus derhalve sprak over dingen die voor de aanvang van de „tijd van het einde” zouden geschieden, vertelde hij zijn apostelen: „Gij zult horen van oorlogen, en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar NOG IS HET EINDE [telos, of volledige einde] NIET.” Of, zoals Lukas zijn woorden bericht: „Maar nog is terstond het einde niet.” Maar waarom is het einde er in 1914 ’nog niet’? Waarom komt het niet direct wanneer wij het einde van de tijden der heidenen in 1914 bereiken? Jezus vertelt waarom, zeggende: „Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentiën, en aardbevingen in verscheidene plaatsen. Doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten” (Matth. 24:6-8; Luk. 21:9-11). Deze dingen, die een teken zijn van zijn onzichtbare tegenwoordigheid, moeten geschieden voordat het telos-einde komt.
27. Hoe toont ook Daniël aan dat de „tijd van het einde” in 1914 is begonnen?
27 Precies aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 zien wij dat het ene totale volk tegen het andere totale volk opstaat, en het ene totale koninkrijk tegen het andere totale koninkrijk, in een wereldoorlog, die zijns gelijke nog nooit te voren had gehad. Dit ging vergezeld van en werd ook gevolgd door aardbevingen, hongersnoden, pestilentiën, met schrikkelijke dingen en grote tekenen van de hemel (Luk. 21:10, 11). Maar deze dingen, zeide Jezus, waren maar een „beginsel der smarten”. Zij kenmerkten slechts het begin van de „tijd van het einde” der wereld, maar niet het volledige einde (telos) der wereld. Dat deze eerste Wereldoorlog het begin was van de „tijd van het einde”, wordt door Daniëls profetie aangetoond. Hij vergelijkt de democratische machten in dat conflict met de „koning van het Zuiden”, doch de autoritaire of autocratische machten met de „koning van het Noorden”, die door het kerkelijke Rome of het Vaticaan wordt ondersteund. Daarna zegt Daniël 11:40: „En op den tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen, en met ruiteren, en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken.” Merk op dat Daniël zegt dat deze militaire acties tussen deze beide koningen of wereldmachten in de „tijd van het einde” geschieden. Daar ze in 1914 zijn begonnen, wordt hierdoor bewezen dat de „tijd van het einde” der wereld in dat opmerkelijke jaar is begonnen.
28. Te midden van wie moet Christus in deze „tijd van het einde” heersen? Waarom?
28 Wanneer de tijden waarin de heidenen de wereld konden beheersen datzelfde jaar eindigden en Gods koninkrijk werd geboren, was het zeer begrijpelijk dat de natiën tegen Jehova’s op de troon geplaatste Koning zouden woeden als een teken hetwelk bewees dat zij hem verwierpen. Daarom moet hij gedurende deze laatste periode der wereld ’te midden van zijn vijanden heersen’. Gedurende deze periode moet hij in koninklijke macht tegenwoordig zijn. Zijn tegenwoordigheid gedurende de tijd van het einde zijner vijanden komt dus overeen met het feit dat de voleinding (syntéleia) der oude wereld een aantal jaren duurt.
29. Wat bewijst de gelijkenis van de tarwe en het onkruid ten aanzien van „syntéleia”?
29 Ook Jezus’ gelijkenissen bewijzen, dat de voleinding een periode is. Nadat hij de gelijkenis van de tarwe en het onkruid had verteld en had beschreven hoe het onkruid er in de oogsttijd wordt uitgehaald en wordt vergaderd en hoe daarna de tarwe in de schuur wordt bijeengebracht, zeide hij: „De oogst is de voleinding [syntéleia] der wereld; en de maaiers zijn de engelen. Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; en zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders” (Matth. 13:39-43). Opdat deze oogstwerkzaamheden kunnen worden verricht en een hoogtepunt kunnen bereiken, moet de voleinding (syntéleia) der wereld een aantal jaren sedert 1914 duren.
30. Hoe bewijst de gelijkenis van het sleepnet dit ook?
30 Op dit feit wordt verder de nadruk gelegd door Jezus’ gelijkenis van het sleepnet. „Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; hetwelk, wanneer het vol geworden is, de vissers aan den oever optrekken, en nederzittende, lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen zij weg. Alzo zal het in de voleinding [syntéleia] der eeuwen wezen: de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden; en zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal zijn wening en knersing der tanden” (Matth. 13:47-50). Wanneer de engelen van Christus Jezus gedurende zijn tegenwoordigheid als Koning zulk een werk moeten verrichten, moet de voleinding (syntéleia) van dit oude samenstel van dingen zich over een groot tijdperk na en sedert 1914 n. Chr., nadat de tijden der heidenen zijn geëindigd, uitstrekken.
[Voetnoten]
a Flavius Josephus zegt in zijn Joodse Oudheden (geschreven omstreeks 93 n. Chr.), Boek 10, Hoofdstuk 11, paragraaf 4 (Engelse uitgave): „Toen Babylon door Darius was ingenomen, en toen hij, met zijn bloedverwant Cyrus, een einde had gemaakt aan de heerschappij der Babyloniërs, was hij twee en zestig jaar oud. Hij was de zoon van Astyages [in Daniël 9:1 ook Ahasveros genoemd], en hij had onder de Grieken een andere naam.” De naam die Darius onder de Grieken had en in welke verwantschap hij precies tot Kores of Cyrus stond, wordt door de Griekse schrijver Xenophon vermeld, die in 355 v. Chr. stierf. In zijn Cyropaedie i. 5. 2, zegt Xenophon: „Cyaxares, de zoon van Astyages en broeder van Cyrus’ moeder, was de opvolger op de troon der Meden.”
b Blijkbaar een typografische vergissing voor „13de”, volgens de Juliaanse kalender. Dit zou volgens de Gregoriaanse kalender, die wij thans gebruiken, 7 october 539 v. Chr. zijn. Zie Babylonische chronologie (Engels), 626 v. Chr.-45 n. Chr., door R.A. Parker en W.H. Dubberstein, van 1942. Volgens deze autoriteiten had het latere jaar, 537 v. Chr., in Babylon een ingelaste zesde maand (Elul), die volgens de Juliaanse kalender op 5 september begon, en volgens de Gregoriaanse kalender op 30 augustus. Hierdoor zou de maand Tishri (gewoonlijk de zevende maand) op 5 october, volgens de Juliaanse kalender, of op 29 september, volgens de Gregoriaanse kalender, van het jaar 537 v. Chr. zijn begonnen.
c Deze Gobryas was vijf jaren later, in 534 v. Chr., echter nog steeds in leven. — A.T. Olmstead, Geschiedenis van het Perzische Rijk, 1948, bladzijde 73 (Engels).
d In de Babylonische en Medo-Perzische rijken was het de gewoonte de maanden of dagen tussen de dood van een koning en de daaropvolgende 1ste Nisan als het jaar der troonsbestijging van de nieuwe koning te rekenen. Het eerste jaar van de nieuwe koning begon op die 1ste Nisan (Encyclopaedia Britannica, Deel 5, bladzijde 655, van 1942). Daar 1 Nisan van 538 v. Chr. op 24 maart, volgens de Juliaanse kalender (of op 18 maart, volgens de Gregoriaanse kalender) viel, kenmerkte die datum het einde van het jaar van Darius’ troonsbestijging en het begin van zijn eerste regeringsjaar. — Babylonische Chronologie, 626 v. Chr.-45 n. Chr., uitgegeven in 1942 (Engels).
e In Een Dictionnaire van de Bijbel (Engels), uitgegeven door James Hasting (1898), zegt A.H. Sayce in zijn artikel over „Cyrus”, Deel 1, bladzijde 542: „Xenophon laat [Cyrus] in vrede sterven en te Pasargadae, zeven jaren na de dood van ’Cyaxares’ begraven worden.” Daar Cyrus of Kores in 530 v. Chr. stierf, zou 537 het jaar van Darius’ (Cyaxares’) dood zijn.
f Het eerste jaar van de heerschappij van Kores eindigde op 11 maart 537 v. Chr., volgens de Juliaanse kalender (of op 5 maart 537 v. Chr., volgens de Gregoriaanse kalender).
g Wij houden ons aan het jaar 537 v. Chr. als het jaar waarin het overblijfsel der getrouwe Joden zich weer in Jeruzalem en Judea vestigde. Op grond van deze nieuwe vestiging wordt gerekend dat het begin van de 70 jaren der verwoesting van hun land in 607 v. Chr. viel. Of men nu rekent dat de tijd van hun aankomst en vestiging aldaar in het eerste of het tweede volledige regeringsjaar van Kores viel, maakt geen verschil. In beide gevallen kon, zoals hierboven is aangetoond, zowel het bevel van Kores als de vestiging der Joden in 537 v. Chr. zijn geschied.
Terloops merken wij op dat het voormalige Engelse leerboek voor de hogeschool, „Op de weg naar de beschaving — een wereldgeschiedenis”, door Heckel en Sigman, uitgegeven in 1937, op bladzijde 61, onder „De Babylonische gevangenschap” het volgende zegt: „Cyrus, de Pers, veroverde Babylon (538 v. Chr.). Hij stond de Hebreeërs toe naar hun geboorteland Juda terug te keren en behield het als een provincie van het Perzische Rijk.” Volgens dit zou het eerste volledige regeringsjaar van Cyrus of Kores in 537 v. Chr., van de 1ste Nisan af, zijn gevallen.
h 20 maart, 7 uur n.m., volgens de Gregoriaanse kalender
i 26 maart, 10 uur n.m., volgens de Gregoriaanse kalender.
j Om onze lezers bij hun berekeningen behulpzaam te zijn, geven wij de tabel die ons is verstrekt door de Marinesterrenwacht der Verenigde Staten en die is gebaseerd op de Astronomische Chronologie van P.V. Neugebauer (Engels), waarvan een afschrift in de openbare bibliotheek van de stad New York ligt:
Juliaanse Kalender 607 v. Chr.
Greenwichtijd
Lente-evening: 27 maart 7 uur n.m.
Nieuwe Maan [1ste] . . . 2 april 10 uur n.m.
Nieuwe Maan [2de] . . . 2 mei 12 uur in de middag
Nieuwe Maan [3de] . . . 1 juni 3 uur v.m.
Nieuwe Maan [4de] . . . 30 juni 7 uur n.m.
Nieuwe Maan [5de] . . . 30 juli 10 uur v.m.
Nieuwe Maan [6de] . . . 29 aug. 1 uur v.m.
Nieuwe Maan [7de] . . . 27 sept. 3 uur n.m.
„Voor datums die zover in het verleden liggen, kunnen de bewegingen van de zon en de maan niet nauwkeuriger worden berekend, zodat de tijden van deze natuurverschijnselen niet dichter dan tot op enkele uren kunnen worden benaderd.”
k Dit komt overeen met de Babylonische Chronologie, van 626 v. Chr.-45 n. Chr. (Engels).
Volgens Lukas 21:20-24 voorzeide Jezus de tweede verwoesting van Jeruzalem in 70 n. Chr. Hierover zegt de Joodse geschiedschrijver Josephus in Oorlogen der Joden, Boek 6, Hoofdstuk 8 (Engelse uitgave), dat, nadat Jeruzalem in brand was gestoken, „toen alles brandde, kwam die achtste dag van de maand Gorpieus, of Elul over Jeruzalem.”
The Encyclopaedia Britannica, deel 26, elfde uitgave van 1910, zegt onder „Titus” (bladzijde 1032): „Nadat Vespasianus tot keizer was uitgeroepen, keerde hij naar Italië terug en liet Titus achter om de belegering van Jeruzalem voort te zetten, welke stad op de 8ste september van het jaar 70 werd ingenomen.”
De datum 8 september moet slechts zijn benaderd. De maand Elul, waarin Jeruzalem volgens Josephus werd verwoest, is de 6de Joodse maand. Volgens de tabel die ons op 5 augustus 1947 is verstrekt door de Directeur van de Zeevaartkundige Almanak van de Marinesterrenwacht der Verenigde Staten, begon de nieuwe maan voor de eerste Joodse maand om 8 uur n.m. op 30 maart van het jaar 70 n. Chr., en de nieuwe maan voor de 6de maand op 24 augustus om 1 uur n.m. Daarom moet de 8ste dag van de maand Elul, waarop Jeruzalem werd verwoest, bij zonsondergang van 2 september (volgens de Juliaanse kalender), of van 31 augustus (volgens de Gregoriaanse kalender), van het jaar 70 n. Chr. zijn begonnen.
Doch hoewel Jeruzalem als stad die dag werd verwoest, vertelt Josephus ons dat de tempel op de 10de (dag) van de maand Ab, of 10-11 augustus (volgens de Juliaanse kalender), of 3-4 augustus (volgens de Gregoriaanse kalender), van het jaar 70 n. Chr. door de Romeinen werd verwoest, welke dag, volgens zijn zeggen, dezelfde dag van het jaar was waarop de tempel in 607 v. Chr. door de Babyloniërs werd verwoest (Oorlogen der Joden, Boek 6, Hoofdstuk 4, paragraaf 8, Engelse uitgave). Zie ons artikel, bladzijde 65, 66, §16 en 17.
l Wm. Kennon zegt in zijn werk Astronomie, Een leerboek voor de hogere scholen (Engels), 1948, bladzijde 98, met betrekking tot de verhouding tussen de Juliaanse en de Gregoriaanse kalender het volgende: „In 1800 verkreeg de Juliaanse kalender er weer een dag bij, waardoor de Gregoriaanse kalender 12 dagen voorkwam. Sedert 1900 is de Gregoriaanse kalender 13 dagen op de Juliaanse voor.” Wanneer de Gregoriaanse kalender op de tijd voor Christus wordt toegepast, zal men bemerken dat de Gregoriaanse datums achter zijn bij de Juliaanse datums wanneer ze dezelfde gebeurtenissen betreffen. Voor de zevende eeuw v. Chr. vallen de Gregoriaanse datums 7 dagen achter de Juliaanse datums. 10 augustus 607 v. Chr., volgens de Juliaanse kalender, is dus 3 augustus 607 v. Chr., volgens de Gregoriaanse kalender.
a Of 20 september, 3 uur n.m., volgens de Gregoriaanse kalender.
b Of 10-11 augustus 607 v. Chr., volgens de Juliaanse kalender.