Neutraliteit in een verwarde wereld
ER ZIJN ruim veertig jaar verstreken sinds 1 november 1939. Op die datum publiceerde The Watchtower een hoofdartikel onder de titel „Neutraliteit”.a Wat bleken die inlichtingen te rechter tijd te zijn!
Slechts twee maanden daarvóór, op 1 september, had het afschrikwekkende nazi-oorlogsmonster een niet uitgelokte aanval op Polen uitgevoerd. In een tijdsbestek van vijf weken, en geholpen door een sovjet-invasie vanuit het oosten, had Duitsland die natie onder de voet gelopen. Intussen hadden Groot-Brittannië, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, India, Zuid-Afrika en Frankrijk de oorlog aan Duitsland verklaard. Maar zeven maanden lang was het rustig aan het westelijke front en werd er weinig militaire actie ondernomen. Dit werd later de „schemeroorlog” genoemd.
In deze periode besteedden vele jonge mannen nauwlettende aandacht aan de bijbel en de inlichtingen die in dat Watchtower-artikel over „Neutraliteit” werden verschaft. Welk standpunt diende een christen met het oog op de zich samenpakkende wolken van de Tweede Wereldoorlog in te nemen? Was het juist dat christelijke jonge mannen aan beide zijden van de gevechtslinies oprukten om elkaar af te slachten, zelfs al verklaarden zowel katholieke als protestantse geestelijken aan beide zijden dat dit iemands plicht tegenover God was? Indien de wereld in oorlog zou geraken, waren deze jonge mannen dan verplicht deel te nemen aan het bloedvergieten aan welke zijde zij toevallig ook maar woonden? Velen van hen herinnerden zich Jezus’ woorden: ’Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Gij zijt geen deel van de wereld, maar ik heb u uit de wereld uitgekozen.’ — Joh. 15:17-19; 17:14, 16; 18:36.
Als gevolg van een ijverige studie van Gods Woord waren deze jonge christenen in staat een beslissing te nemen. Niemand anders nam deze beslissing voor hen. Zij waren in staat deze beslissing persoonlijk, op grond van hun eigen door de bijbel geoefende geweten, te nemen. Zij namen het besluit zich te weerhouden van gewelddaden en andere daden waardoor blijk werd gegeven van haat jegens hun medemensen in andere natiën. Ja, zij geloofden in en wilden een aandeel hebben aan de vervulling van Jesaja’s bekende profetie: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren” (Jes. 2:4). Dàt deden die jonge mannen uit alle natiën.
VRUCHTEN VAN NEUTRALITEIT
Zo kwam het dat geen van Jehovah’s Getuigen in welke natie maar ook, gedurende de zes woelige jaren die daarop volgden, ooit zijn christelijke broeder van een andere natie heeft gedood. Vele protestanten werden door protestanten afgeslacht, en vele katholieken door katholieken, maar nooit zou een weduwe of een moeder een van Jehovah’s Getuigen de schuld kunnen geven van de dood van haar man of haar zoon. Stelt u zich eens voor wat het resultaat zou zijn geweest wanneer alle katholieken, protestanten, ja, alle joden over de gehele wereld eenzelfde standpunt hadden ingenomen! Er zou eenvoudig geen oorlog zijn geweest. En indien paus Pius XII de katholieke Hitler had geëxcommuniceerd, waartoe men hem aanspoorde, wat zou de wereld dan wellicht een bloedvergieten en een verdriet zijn bespaard! Dat wil zeggen, indien dit Hitler en zijn militaire handlangers had tegengehouden.
De Tweede Wereldoorlog had echter zijn beloop. En wat was de uiteindelijke tol? The World Book Encyclopedia vertelt ons: „De Tweede Wereldoorlog doodde meer mensen, kostte meer geld, bracht meer schade aan eigendommen toe, trof meer mensen en veroorzaakte waarschijnlijk meer verstrekkende veranderingen dan enige andere oorlog in de geschiedenis. Hij luidde het Atoomtijdperk in en bracht ingrijpende veranderingen in de oorlogvoering met zich.” Zo’n zestien miljoen soldaten en twee en een half maal zoveel burgers stierven als gevolg van de oorlog. Hij „kostte meer dan $1.150.000.000.000. Meer dan vijftig landen namen aan de oorlog deel, en de gehele wereld ondervond de gevolgen ervan”.
Het was inderdaad een wereldoorlog, en de wereld haalde een bedroevende oogst binnen. Maar wat valt er te zeggen over degenen die Jezus’ vermaning opvolgden om „geen deel van de wereld” te zijn? In werkelijkheid was het voor deze personen in sommige opzichten moeilijker dan voor degenen die met de wereld meegingen. Iemand kan zich dapper betonen in een eenmansgat, in de hitte van de strijd, maar het is heel iets anders om moedig zijn standpunt in te nemen op grond van zijn door de bijbel geoefende geweten als men smaad en spot te verduren krijgt en de tijd moet doorbrengen in vaak van ongedierte vergeven gevangeniscellen, en soms onder de dreiging van een vuurpeloton of de guillotine. Deze neutrale personen in de Tweede Wereldoorlog waren geen pacifisten. Zij waren strijders in geestelijke zin, goed geoefend in het gebruik van „het zwaard van de geest, dat is, Gods woord” (Ef. 6:17). Zij waren personen die hun rechtschapenheid handhaafden. En vaak bezegelden zij hun rechtschapenheid met hun levensbloed. Zij waren niet bevreesd voor een rechtvaardige zaak te sterven.
Dit werd bevestigd in het geval van vele jonge christenen die door Hitler en zijn trawanten van het leven werden beroofd. Het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1975 bericht het volgende: „De talrijke terechtstellingen die [in Duitsland] tijdens het Derde Rijk werden voltrokken, nemen een speciale plaats in de geschiedenis van de vervolging in. Volgens onvolledige berichten werden minstens 203 broeders en zusters onthoofd of doodgeschoten. Bij dit aantal zijn niet degenen inbegrepen die ten gevolge van honger, ziekte of wrede mishandeling gestorven zijn.” Dit alles kwam overeen met Jezus’ woorden: „Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u. . . . Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen.” — Joh. 15:18-20.
Hier volgen enkele berichten over personen die hun rechtschapenheid handhaafden:
Kort voor zijn terechtstelling op 9 november 1940 schreef een jonge man aan zijn vader: „Nu heb ook ik de gelegenheid gekregen mijn getrouwheid jegens de Heer tot de dood toe te bewijzen, ja, de getrouwheid niet slechts tot aan de dood, maar tot in de dood. Het doodvonnis is reeds over mij uitgesproken en ik ben dag en nacht geketend — de afdrukken (op het papier) zijn van de handboeien — maar ik heb nog niet volledig overwonnen. Het wordt een getuige van Jehovah niet zo gemakkelijk gemaakt getrouw te blijven. . . . Mijn geliefde vader, in de geest roep ik u toe, blijf getrouw, zoals ik getracht heb getrouw te blijven, en dan zullen wij elkaar weerzien. Ik zal tot het laatst aan u blijven denken. — Uw zoon Johannes. Auf Wiedersehen!”
Een christelijke echtgenote beschreef de climax van maandenlange bittere beproeving met de volgende woorden: „Op 11 oktober 1941 werd mijn man onthoofd. In zijn laatste brief, die hij slechts enkele uren voor zijn terechtstelling mocht schrijven, zei hij: ’Als jullie deze brief krijgen, mijn lieve Maria, en mijn vier kinderen, Christa, Walter, Waltraud en Wolfgang, zal alles al voorbij zijn en zal ik door Jezus Christus de zegepraal hebben behaald en hoop ik een overwinnaar te zijn. Ik wens jullie van harte een gezegende ingang in Jehovah’s koninkrijk. Blijf getrouw! Naast mij zitten drie jonge broeders, die morgenochtend dezelfde weg zullen gaan als ik. Hun ogen stralen!’”
En er zijn nog veel meer van zulke voorbeelden.
WAARLIJK „GEEN DEEL VAN DE WERELD”
In een beschrijving van het standpunt dat Jehovah’s Getuigen in nazi-concentratiekampen innamen, schreef de Poolse sociologe Anna Pawelczynska het volgende in haar boek Values and Violence in Auschwitz, dat in 1973 voor het eerst werd gepubliceerd:
„Deze kleine groep gevangenen vormde een hechte, ideologische strijdkracht en zij wonnen hun strijd tegen het nazisme. De Duitse groep van deze sekte vormde een eilandje van nimmer aflatende weerstand binnen een geterroriseerde natie, en in diezelfde onverschrokken geest gingen zij in het kamp Auschwitz te werk. Zij slaagden erin het respect van hun medegevangenen te winnen . . . , van gevangenen die een functie bekleedden, en zelfs van de SS-officieren. Iedereen wist dat geen enkele Jehovah’s Getuige een bevel zou opvolgen dat in strijd was met zijn geloof en zijn overtuiging, of ook maar iets zou ondernemen tegen een andere persoon, zelfs al was die persoon een moordenaar en een SS-officier. Daarentegen zou hij iedere andere, zelfs onaangenaamste, taak naar zijn beste vermogen verrichten indien hij daarbij in moreel opzicht neutraal kon blijven. De politieke gevangenen voerden een actieve strijd in het kamp, door verzet te organiseren en te vechten voor het leven van hun medegevangenen. De Jehovah’s Getuigen pleegden een passief verzet ter wille van hun geloof, dat tegen oorlog en iedere vorm van geweld was.” (Wij cursiveren.)
Echter niet alleen in Duitsland, maar ook in alle andere oorlogvoerende natiën over de gehele wereld stelden Jehovah’s Getuigen eensgezind Gods gebod ’uw naaste lief te hebben’ boven het bevel van de wereld dat men zijn medemens moest haten (Matth. 22:39; Hand. 5:29). Afhankelijk van het land waar zij woonden, varieerde hun straf van de doodstraf tot maanden- en zelfs jarenlange opsluiting. In één gevangenis zei een man die een levenslange straf uitzat, tot een van de Getuigen: „Ik zit hier omdat ik een politieman heb gedood, en jij zit hier omdat je weigert te doden. Een beetje vreemd, vind je niet?” Maar of het anderen nu „vreemd” toescheen of niet, Jehovah’s Getuigen volgden de bijbelse handelwijze door „geen deel van de wereld” of van haar orgie van bloedvergieten te zijn.
BLOEDSCHULD VERMIJDEN
In zijn wijd en zijd bekende Bergrede zei Jezus Christus, de Leider van Jehovah’s Getuigen, onder andere het volgende: „Gelukkig zijn de vredelievenden, want zij zullen ’zonen van God’ worden genoemd. . . . Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet moorden; maar wie een moord begaat, zal rekenschap moeten afleggen voor het gerecht.’ Ik zeg u echter dat een ieder die toornig blijft op zijn broeder, rekenschap zal moeten afleggen voor het gerecht; maar wie zijn broeder met een verfoeilijk minachtend woord aanspreekt, zal rekenschap moeten afleggen voor de Hoge Raad; terwijl een ieder die ’Gij verachtelijke dwaas!’ zegt, in aanmerking zal komen voor de vurige Gehenna.” Gehenna beeldde de eeuwige vernietiging af, want Jezus zei later tot zijn discipelen: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matth. 5:9, 21, 22; 10:28). Daarom hebben de getuigen van Jehovah er altijd naar gestreefd vredelievend te zijn te midden van een verwarde wereld en hebben zij moordzuchtige neigingen, zelfs in boosheid en heftige woorden, altijd vermeden.
Zij voerden dus een geestelijke oorlog, een oorlog die geen inbreuk maakt op vredelievendheid, want de apostel Paulus zei tot zijn medechristenen in de eerste eeuw: „Want de wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen. Want wij werpen redeneringen omver en elke hoogte die wordt opgericht tegen de kennis van God, en wij brengen elke gedachte in gevangenschap ten einde ze gehoorzaam te maken aan de Christus” (2 Kor. 10:4, 5). Op deze wijze hebben Jehovah’s Getuigen bloedschuld vermeden.
Bloedschuld droeg tot de val van het Israël uit de oudheid bij, en in dit verband is het interessant de handelwijze van koning Manasse op te merken. Over hem staat geschreven: „En hij bouwde vervolgens altaren voor heel het heerleger van de hemel in twee voorhoven van het huis van Jehovah. En hijzelf liet zijn eigen zonen door het vuur gaan [als mensenoffers] in het dal van de zoon van Hinnom en beoefende magie en bediende zich van waarzeggerij en beoefende toverij en stelde spiritistische mediums en beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen aan. Hij deed op grote schaal wat kwaad was in de ogen van Jehovah, om hem te krenken” (2 Kron. 33:5, 6). Later tijdens zijn 55-jarige regering had Manasse berouw van zijn slechte handelwijze en deed hij stappen om afgodische aanbidding uit Jeruzalem te verwijderen. Maar er bleef bloedschuld bestaan, want „ook heeft Manasse zeer veel onschuldig bloed vergoten, totdat hij Jeruzalem ermee gevuld had van het ene einde tot het andere” (2 Kon. 21:16). Dit bloedvergieten was uit eigenzinnigheid geschied. Het bloed was niet vergoten in een rechtvaardige oorlog waartoe Jehovah de opdracht had gegeven.
De bloedschuld die Manasse op zichzelf en op de natie had geladen, werd door de dood van die koning niet uitgewist. Ze bleef als een smet op Israël rusten. Er was niet aan de gerechtigheid voldaan, zodat de bloedschuld bleef. Daarom zond Jehovah Nebukadnezar, de koning van Babylon, als Zijn oordeelsvoltrekker tegen Jeruzalem. „Het was slechts op bevel van Jehovah dat dit tegen Juda geschiedde, om het uit zijn ogen weg te doen wegens de zonden van Manasse, naar alles wat hij gedaan had; en ook wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld had, en Jehovah wilde geen vergeving schenken.” — 2 Kon. 24:1-4.
Het hedendaagse tegenbeeld van het trouweloze Jeruzalem is de christenheid. Binnen haar rijk zijn de twee bloedige wereldoorlogen van onze eeuw uitgebroken. Aldus heeft ook de christenheid talloze ’zonen en dochters’ aan de oorlogsgod geofferd (Jer. 7:31). Wat een bloedschuld rust er op de christenheid, een bloedschuld van wel tientallen miljoenen levens! Als er voor Manasses bloedschuld al geen vergeving was, hoeveel minder dan voor die van de christenheid! Religieuze organisaties die hun steun hebben gegeven aan het geweld van de twee wereldoorlogen, en van andere oorlogen in deze eeuw, moeten in die bloedschuld delen. De christenheid vormt het belangrijkste deel van „Babylon de Grote”, het wereldrijk van valse religie, dat door de apostel Johannes wordt beschreven als „dronken . . . van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus”. Geen wonder dat de „stem uit de hemel” tot rechtvaardig gezinde personen uitroept: „Gaat uit van [Babylon], mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnert.” — Openb. 17:5, 6; 18:4, 5.
Hoewel de christenheid vanwege haar afgoderij en haar bloedschuld ten ondergang is gedoemd, zijn er honderdduizenden oprechte personen uit dat stelsel gekomen. Zij hebben berouw over de banden die zij er in het verleden mee hadden en zijn in een reine positie voor God en het Lam, Christus Jezus, komen te staan (Openb. 7:9, 10). Onder hen zijn er vele duizenden die als soldaat in de wereldoorlogen en andere conflicten van deze eeuw hebben gestreden. Deze berouwvolle personen kunnen erop vertrouwen dat God hun vroegere handelwijze heeft vergeven (1 Joh. 1:9, 10; Jes. 1:18). Zijn zegen zal op hen rusten, daar zij zich nu discipelen betonen van de „Vredevorst”, die toen hij zelf werd gearresteerd en verhoord, zei: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden” (Joh. 18:36; Jes. 9:6, 7). Ook zij mogen voortaan „geen deel” van deze met bloedschuld beladen wereld meer zijn. Zij moeten onder Christus’ bescherming blijven. — Vergelijk Numeri 35:11, 32.
NEUTRALITEIT EEN BESCHERMING
Vele christelijke getuigen van Jehovah in nazi-Duitsland en elders hebben wegens het handhaven van hun neutraliteit hun leven verloren. Toen zij met de dood werden geconfronteerd, putten zij troost uit Jezus’ woorden: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna [de eeuwige dood]” (Matth. 10:28). Hun opstanding uit de doden is verzekerd (1 Kor. 15:22, 23; Hebr. 11:35). De neutraliteit van anderen heeft eveneens als een bescherming gediend, dikwijls onder ongewone omstandigheden.
Neem bijvoorbeeld Jehovah’s Getuigen in Afrika. In de dorpen zijn dit gastvrije mensen, die in hun huis altijd voor iedere vreemdeling die hen bezoekt, een maaltijd bereiden. Zij gaan echter niet zo ver dat zij in of ten behoeve van een politieke partij dienst doen. Bij een bepaalde gelegenheid, toen guerrillasoldaten een vergadering belegden om dorpsbewoners te indoctrineren, weigerden de neutrale Getuigen deze vergadering bij te wonen. Toen strijdkrachten van de oppositiepartij die vergadering binnenvielen en 105 aanwezigen met machinegeweren neerschoten, werden de Getuigen door hun afwezigheid dus gespaard. Naarmate de vijandelijkheden zich toespitsten, werd de positie van de Getuigen moeilijker, maar zij toonden altijd dat zij „geen deel van de wereld” waren.
Gedurende de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, zal de neutraliteit van Jehovah’s volk opnieuw tot hun redding zijn (Openb. 16:14, 16). Daar zij „geen deel van de wereld” zijn, zullen zij vrij zijn van haar bloedschuld. God zal daarentegen aan de met bloedschuld beladen christenheid (ja, en aan de gehele wereld) hetzelfde oordeel voltrekken dat het Jeruzalem uit de oudheid onderging en waarover Ezechiël profeteerde: „Dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’O stad die in haar midden bloed vergiet totdat haar tijd komt, en die in zich drekgoden heeft gemaakt ten einde onrein te worden, door uw bloed, dat gij hebt vergoten, zijt gij schuldig geworden, en door uw drekgoden, die gij hebt gemaakt, zijt gij onrein geworden. . . . Zie! ik heb in mijn hand geslagen . . . om uw daden van bloedvergieting die in uw midden bleken te zijn . . ., en ik wil uw onreinheid uit u wegdoen. En . . . gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben.’” — Ezech. 22:3, 4, 13-16.
„De grote dag van Jehovah is nabij”! (Zef. 1:14) Heel binnenkort zal een gehele, met bloedschuld beladen wereld ten onder gaan. Maar tot degenen die onbevreesd ’geen deel van de wereld zijn’, zal Jehovah de uitnodiging richten: „Ga, mijn volk, begeef u in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u. Verberg u voor slechts een ogenblik, totdat de openlijke veroordeling voorbijgaat. Want zie! Jehovah komt uit zijn plaats te voorschijn om de bewoner van het land rekenschap te vragen van diens dwaling, en het land zal stellig zijn bloedvergieten aan het licht brengen en zal zijn gedoden niet langer bedekken” (Jes. 26:20, 21). Nadat Jehovah heeft afgerekend met de wereld die zwaar met bloedschuld beladen is, zal zijn reine volk te voorschijn komen uit hun op wonderbaarlijke wijze verschafte schuilplaats om zich in eeuwige vrede te verheugen op een aarde die nooit meer met het bloed van oorlogen en geweld bevlekt zal worden (Ps. 46:8, 9). Dan zullen degenen die ’geen deel waren van de wereld’ die is vergaan, in Gods nieuwe ordening blijven, waar zij voor eeuwig zijn wil zullen doen (1 Joh. 2:17). Aldus zullen zij persoonlijk hebben bijgedragen tot een niet door bloedschuld bezoedelde geschiedenis van christelijke neutraliteit in een verwarde wereld.
[Voetnoten]
a Dit artikel verscheen in de Nederlandse uitgave van 1 januari 1940.