-
Waar was de hof van Eden?De Wachttoren 1971 | 15 oktober
-
-
is vertaald, houdt hier verband mee. Het zou erop wijzen dat de hof van Eden in het bergachtige gebied nabij de bron van de Tigris en de Eufraat geplaatst moet worden. The Anchor Bible vermeldt dan ook in zijn commentaar op Genesis 2:10: „In het Hebr[eeuws] wordt de monding van de rivier het ’einde’ genoemd (Joz xv 5, xviii 19); vandaar dat het meervoud van ro’s, ’hoofd’, hier verwijst naar de bovenloop. . . . Dit laatste gebruik wordt duidelijk bevestigd door het verwante Akk[adische] woord resu.”
Zowel de Eufraat als de Tigris hebben hun huidige bron in het bergachtige gebied ten noorden van de Mesopotamische vlakten. Hoewel de meningen uiteenlopen, zijn talrijke geleerden van mening dat de hof van Eden in dit gebied heeft gelegen, enkele kilometers ten zuiden van het Wan-meer in oost-Turkije.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1971 | 15 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Gaf Jezus niet van gebrek aan respect voor zijn moeder blijk toen hij zei: „Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn uur is nog niet gekomen”? — C. B., V.S.
Jezus zei dit tijdens een bruiloftsfeest in Kana, in het begin van zijn bediening. Het verslag vermeldt: „Toen de wijn opraakte, zei de moeder van Jezus tot hem: ’Zij hebben geen wijn.’ Maar Jezus zei tot haar: ’Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn uur is nog niet gekomen.’ Zijn moeder zei tot hen die bedienden: ’Wat hij u ook zegt, doet dat.’” — Joh. 2:3-5.
Laten wij allereerst Christus’ gebruik van het woord „vrouw” beschouwen. In het hedendaagse spraakgebruik zou het van gebrek aan respect getuigen wanneer men zijn moeder met „vrouw” zou betitelen. Zoals de vertaler E. J. Goodspeed echter opmerkte, is het Griekse woord dat in Johannes 2:4 wordt gebruikt, „noch zo koel als [het hedendaagse woord vrouw] noch zo hartelijk als [moeder]”. De draagwijdte ervan is dus heel ruim, en zoals het hier is gebruikt, ligt er een mate van respect en genegenheid in opgesloten. — Greek-English Lexicon door Liddell en Scott.
Zowel engelen als de uit de doden opgewekte Jezus gebruikten dit woord om Maria Magdalena toe te spreken toen zij bij Christus’ graf van verdriet weende; zij zullen toen beslist niet oneerbiedig of hardvochtig geweest zijn (Joh. 20:13, 15). En toen Christus aan de paal hing, gebruikte hij dezelfde aanduiding voor zijn moeder toen hij zijn zorg voor haar tot uitdrukking bracht en haar aan de hoede van zijn geliefde apostel Johannes toevertrouwde. (Joh. 19:26; zie ook Johannes 4:21; Matthéüs 15:28.) Jezus was dus niet oneerbiedig toen hij dit woord te Kana gebruikte. Wij kunnen er zeker van zijn dat hij zich bij deze gelegenheid bewust was van zijn schriftuurlijke verplichting haar te eren, zoals hij later tegenover de schriftgeleerden en Farizeeën beklemtonende. — Matth. 15:4.
De uitdrukking „Wat heb ik met u te maken” is een oude vragende zin die vaak in de bijbel wordt aangetroffen (2 Sam. 16:10; 1 Kon. 17:18; 2 Kon. 3:13; Mark. 1:24; 5:7). Deze zin zou letterlijk als volgt vertaald kunnen worden: „Wat hebben wij [of, wat heb ik] met u gemeen?” en is een vorm waaruit een afwerende houding spreekt. De ernst ervan zou vanzelfsprekend afhangen van de toon waarop de woorden worden gesproken. Er wordt door uitgedrukt dat men bezwaar heeft tegen datgene wat wordt voorgesteld. — Vergelijk Ezra 4:3 en Matthéüs 27:19.
Toen Jezus die uitdrukking gebruikte, was hij reeds de Christus en de door God aangestelde toekomstige Koning. Hij was geen klein kind meer dat bij zijn moeder thuis woonde en onder haar onmiddellijke toezicht stond. Nu volgde hij de leiding van God die hem had uitgezonden (1 Kor. 11:3). Toen zijn moeder hem door haar woorden feitelijk begon te zeggen wat hij moest doen, verzette Jezus zich dus of maakte hij hier bezwaar tegen. Met betrekking tot zijn bediening of wonderen behoefde hij niet van vrienden of familie aanwijzingen te ontvangen (Joh. 11:6-16). Christus’ antwoord toonde aan dat hij, wanneer voor hem de tijd was aangebroken in een bepaalde situatie handelend op te treden, dit zou doen. Hij wist wanneer deze tijd voor hem aangebroken zou zijn en behoefde in dit opzicht niet aangespoord te worden.
Maria heeft Jezus’ woorden klaarblijkelijk niet als een krachtige berisping opgevat, omdat zij de toon begreep waarop hij sprak. Zij was zo verstandig de kwestie aan haar zoon over te laten. Hier zou aan toegevoegd kunnen worden dat „in het Grieks elke eventuele abruptheid in de vraag werd verzacht, en niet verhoogd, door het gebruik van het woord [vrouw], als een uitdrukking van genegenheid of respect”. — Problems of New Testament Translation, blz. 100.
-