Jehovah dienen met een onverdeeld hart
„Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.” — Matth. 22:37.
1, 2. (a) Welke ernstige raad gaf koning David aan zijn zoon Salomo betreffende de belangrijkheid van het dienen van Jehovah met een volledig hart? (b) Hoe toonde Jezus aan dat het noodzakelijk is Jehovah met een onverdeeld hart te dienen?
HIJ was een oude man en had niet lang meer te leven. Voor een bijeengebracht volk sprak hij zijn zoon toe en zei tot hem: „Mijn zoon . . ., ken de God van uw vader en dien hem met een onverdeeld hart en met een bereidwillige ziel; want Jehovah doorzoekt alle harten, en elke neiging van de gedachten onderscheidt hij. Indien gij hem zoekt, zal hij zich door u laten vinden; maar indien gij hem verlaat, zal hij u voor eeuwig verstoten.” — 1 Kron. 28:9.
2 Zowel de bejaarde man als zijn zoon en het volk dat het gesprokene hoorde, zijn al lang van het aardse toneel verdwenen. Die door koning David tot zijn zoon Salomo gesproken woorden bevatten echter raad en waarheid die eeuwig en in deze tijd van levensbelang voor ons zijn. Het hele getuigenis van de bijbel, met inbegrip van de bediening van Gods Zoon, Christus Jezus, komt erop neer dat de Soevereine God Jehovah gediend wil worden met een onverdeeld hart — òf helemaal niet. Toen aan Jezus werd gevraagd: „Wat is het grootste gebod in de Wet?” antwoordde hij: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht” (Matth. 22:36-38; Mark. 12:28-30). Stellig wil niemand van ons dat God ’ons voor eeuwig zal verstoten’, is het wel? Aangezien wij dus tot degenen behoren wier hart door Jehovah wordt onderzocht, is de vraag: Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat wij hem dienen met een „onverdeeld hart”, met ’geheel ons hart’?
3. Waarom is het belangrijk duidelijk het onderscheid tussen het hart en de geest in te zien?
3 Wanneer wij duidelijk het bijbelse onderscheid tussen geest en hart inzien, zal dit ons helpen het hart te beschermen en Jehovah met een volledig hart te dienen. Het zou kunnen zijn dat iemand een uitmuntende bijbelkennis heeft, antwoord kan geven op vragen over talloze punten en „up-to-date” blijkt te zijn met de laatst gepubliceerde inlichtingen. En toch zou die persoon in groot gevaar kunnen verkeren. Want de „oorsprongen van het leven” zijn niet uit het hoofd, uit de hersenen of het verstand, maar, zoals Spreuken 4:23 ons vertelt, ’uit het hart’. Wij kunnen onszelf gemakkelijk bedriegen, tenzij wij dit beseffen. Bedenk dat zelfs personen die zich tegen de waarheid hebben gekeerd, die afvallig zijn geworden, niet eensklaps alle bijbelkennis verliezen. Ook al heeft hun hart Gods weg resoluut verworpen, de kennis blijft in hun verstand, hoewel ze met de tijd vervaagt. Een verstandelijke kennis alleen is dus geen veilige gids voor onze geestelijke gezondheid.
4. Wat betekent het Jehovah met een onverdeeld hart te dienen?
4 Vraag uzelf dus af: Wat voor iemand ben ik in de ’verborgen persoon van mijn hart’? Dien ik Jehovah thans met een „onverdeeld hart”, met ’geheel mijn hart’? Met een „onverdeeld hart” dienen, betekent met een hart te dienen dat slechts in één richting wordt aangedreven, dat niet halfslachtig (Ps. 119:113) of dubbelhartig is (1 Kron. 12:33; Ps. 12:2). Als wij Jehovah met geheel ons hart dienen, zal het belangrijkste in ons leven zijn Jehovah God te behagen, ja, het zal de vreugde van ons hart zijn. Evenals de psalmist bidden wij: „Onderricht mij, o Jehovah, omtrent uw weg. Ik zal in uw waarheid wandelen. Verenig mijn hart om uw naam te vrezen” (Ps. 86:11). Ons hart is dus verenigd en slechts op één doel gericht (Spr. 23:19). Zo’n hart beweegt ons gestadig in één richting, Jehovah’s weg.
EEN GOEDE BEWEEGREDEN VAN HET GROOTSTE BELANG BIJ ALLES WAT WIJ DOEN
5. Hoe zullen wij, als wij een onverdeeld hart bezitten, de verschillende aspecten van Gods dienst bezien?
5 Dienen met een onverdeeld hart betekent eveneens dat ons hart juist is ten aanzien van de volledige omvang van wat Gods dienst inhoudt. Dit omvat de huwelijksverhouding, het opvoeden van kinderen, werelds werk, de verhouding tot buren, persoonlijke studie, christelijke vergaderingen en congressen, belangstelling voor onze broeders en zusters en het behartigen van toewijzingen en verantwoordelijkheden in de gemeente. Ons hart kan niet slechts gedeeltelijk in harmonie met Jehovah’s wil zijn.
6, 7. (a) Welke hartetoestand bleken veel Israëlieten slechts korte tijd nadat hun hart hen ertoe had bewogen vrijgevig te zijn, te bezitten? (b) In welk opzicht is dit een voorbeeld voor ons?
6 Neem bijvoorbeeld de tijd toen de tabernakel of tent der samenkomst gebouwd moest worden. De bijbel toont aan dat het hart van de Israëlieten hen ertoe bewoog zo overvloedig bij te dragen dat het gegevene, waarvan veel door handenarbeid vervaardigd moest worden, „genoeg [bleek] te zijn . . . ja, meer dan genoeg”. Mozes moest hun zelfs zeggen dat zij niets meer moesten brengen (Ex. 36:4-7). Dit was voortreffelijk. Maar niet lang hierna murmureerden en klaagden deze zelfde mensen over hun omstandigheden (Num. 11:1-6, 10). Mozes’ zuster Mirjam (die na de vernietiging van Farao’s strijdkrachten in de Rode Zee zo vreugdevol Jehovah’s lof had gezongen) spande met haar broer Aäron samen om tégen Gods aangestelde opziener te spreken omdat hij de natie leidde (Num. 12:1-8). Het volk in het algemeen bezweek ten gevolge van vrees en ongeloof toen zij slechte berichten vernamen van verspieders die naar Kanaän waren gezonden en zij spraken er zelfs over Mozes en Aäron te stenigen (Num. 13:1, 2, 25-33; 14:1-10). Zij hadden materiële goederen en arbeid bijgedragen, maar dienden zij Jehovah met een „onverdeeld hart”, met ’geheel hun hart’? — Jak. 3:13, 14.
7 Zijn sommigen onder ons net zo? Geven wij van harte van onze materiële middelen, terwijl wij misschien zelfs voortreffelijke diensten verrichten wanneer er een grootscheepse krachtsinspanning wordt gedaan om iets groots te ondernemen, zoals op een congres of wanneer er een Koninkrijkszaal wordt gebouwd, maar geven wij ons daarna, wanneer de dingen misschien niet zo gaan als wij graag zouden willen, over aan gemurmureer en geklaag of geven wij zelfs blijk van een geest van opstandigheid?
8. Waarom moet het hart te allen tijde beveiligd worden, waarbij men er niet van uitgaat dat het automatisch tot de juiste daden zal aansporen?
8 In gedachten houdend dat zijn hart verraderlijk kan zijn, moet een christen, ofschoon hij de waarheid kent en zich misschien volkomen veilig waant, zijn hart beveiligen indien hij een „onverdeeld” hart in de dienst voor Jehovah wil behouden. Hij moet grote zorg betrachten dat hij zich niet op de weg der verleiding stelt. De apostel Paulus haalt het voorbeeld van de zonden der Israëlieten aan, die onder andere grove hoererij bedreven, en zegt vervolgens: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Kor. 10:6-12). En de geïnspireerde Spreukenschrijver zegt: „Hij die op zijn eigen hart vertrouwt, is verstandeloos, maar hij die in wijsheid wandelt, díe zal ontkomen.” — Spr. 28:26.
VOORZIENINGEN VOOR HET BEZITTEN VAN EEN ONVERDEELD HART
9. Hoe kunnen wij zeker zijn van de „gedachten en bedoelingen van het hart”?
9 Om ’in wijsheid te wandelen’, moeten wij ons hart geregeld onderzoeken, onze beweegredenen nagaan en onze zwakheden uitvorsen en eraan werken ze te overwinnen. Het is goed wanneer wij eens even stilstaan bij de gedachte: „Ik weet wat mijn verstand zegt, maar wat leeft er in mijn hart? Waarom wil ik dit of dat doen? Welke beweegreden drijft mij ertoe aan? Is mijn redenering werkelijk oprecht of probeer ik mezelf in werkelijkheid ’zand in de ogen te strooien’, mezelf te verontschuldigen?” Gezien de verraderlijkheid van het hart hebben wij hulp nodig. God verschaft deze hulp door middel van zijn Woord. „Want het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest . . . scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden.” — Hebr. 4:12.
10, 11. (a) Welke voorzieningen heeft Jehovah getroffen om ons te helpen een goed en onverdeeld hart te bezitten? (b) In welke mate is een onverdeeld hart van de persoon zelf afhankelijk?
10 Maar wil de bijbel de gedachten en bedoelingen waarop ons hart zich heeft gezet onderscheiden zodat het voordeel voor ons zal afwerpen, dan moeten wij ons deel bijdragen. Wij moeten ons hart „week” maken voor de raad die wij krijgen, ’ons hart neigen’ om raad te ontvangen. Wij hebben overvloedig veel geestelijk voedsel van Gods zichtbare organisatie waardoor wij worden geholpen ’met ons oor aandacht te schenken aan wijsheid, en ons hart te neigen tot onderscheidingsvermogen’, opdat ons hart niet „afgestompt [zal zijn] wat inzicht betreft” maar de ’ogen van ons hart’ verlicht zullen zijn. Aangezien ’het hart van de verstandige kennis verwerft en het oor der wijzen kennis tracht te vinden’, worden wij in de gelegenheid gesteld geregeld christelijke vergaderingen te bezoeken, waar zowel het onderwijs als de omgang gezond en opbouwend zijn. Wij hebben bovendien de „raad in het hart van” rijpe mannen die als opzieners dienst verrichten, welke raad wij met onderscheidingsvermogen ’naar boven kunnen halen’ als diepe wateren uit hun bronnen van ervaring op het gebied van de praktische toepassing van Jehovah’s wetten. — 2 Kron. 34:27; Spr. 2:1, 2; 18:15; 20:5; Mark. 6:52; Ef 1:18.
11 Maar wij moeten er moeite voor doen deze voordelen te verkrijgen, opdat wij ze ijverig kunnen gebruiken om ons hart op te bouwen en te beschermen. Koning Josafat werd door Jehovah geprezen wegens het feit dat hij ’zijn hart had bereid om de ware God te zoeken’ (2 Kron. 19:3). „Het is het verstandige hart dat naar kennis vorst” (Spr. 15:14). David bad inderdaad of God ’in hem zelfs een zuiver hart wilde scheppen’, maar Jehovah doet dit niet als door een wonder, aangezien ’de aardse mens de schikkingen van het hart toebehoren’. — Ps. 51:10; Spr. 16:1.
12. Waarom is een verstandelijk begrip van de waarheid onvoldoende?
12 Het is niet voldoende om een verstandelijk begrip te krijgen, maar wij moeten door datgene wat wij leren bewogen worden, het in ons hart voelen. Bij monde van de geïnspireerde schrijver zegt onze hemelse Vader: „Mijn zoon, schenk toch aandacht aan mijn woorden. Neig tot mijn gezegden uw oor. Mogen ze niet wijken uit uw ogen. Bewaar ze midden in uw hart. Want ze zijn leven voor wie ze vinden en gezondheid voor heel hun vlees. Beveilig uw hart, ja, meer dan al het andere dat te behoeden is, want daaruit zijn de oorsprongen van het leven” (Spr. 4:20-23). Ja, wij moeten het geleerde ’op de tafel van ons hart’ schrijven (Spr. 3:3; 7:3) en dit kunnen wij alleen als wij er de tijd voor nemen Gods waarheid in ons hart te laten doordringen, er middenin, zodat ze onze beweegreden op een juiste wijze zal leiden (Ps. 37:31). Doe je dat wanneer je thuis persoonlijk studeert? wanneer je vergaderingen bezoekt?
13. (a) Wat zou, in plaats van de geest, bij een nader onderzoek wel eens kunnen blijken af te dwalen? (b) Welke waarschuwing wordt in Hebreeën 3:12 gegeven, en hoe wordt een „goddeloos, ongelovig hart” in het begin vaak kenbaar?
13 Soms zeggen wij dat wij bemerken dat tijdens ons persoonlijke lezen of op vergaderingen ’onze gedachten afdwalen’. Misschien is dit zo. Misschien wordt onze aandacht voor een ogenblik afgeleid door wat een kind doet of door iets anders. Maar als wij helemaal eerlijk tegenover onszelf zijn, zou het dan kunnen zijn dat soms niet onze gedachten maar ons hart begint af te dwalen? Bemerken wij dat wij aan materiële dingen denken, aan iets dat wij gaan kopen, het een of ander waar wij thuis mee bezig zijn en waar onze belangstelling naar uitgaat, geldzaken, of bemerken wij dat wij aan dingen van het vlees denken: aan voedsel, ontspanning, of iemand van de andere sekse? Als wij deze dingen interessanter blijven vinden dan de beschouwing van Gods Woord en de daarin vervatte schitterende raad en misschien zelfs wensen dat de vergadering zou eindigen zodat wij aandacht aan deze andere zaken kunnen schenken, dan verkeren wij in moeilijkheden en in gevaar dat wij ons hart ongevoelig laten worden alsof het met vet overdekt is (Ps. 119:70) of verhard laten worden zodat het weerstand biedt aan Gods leiding (Hebr. 3:8). Dit verraadt gebrek aan geloof in Jehovah’s goedheid, in het feit dat hij ons voor onze getrouwe toewijding aan hem zal belonen; het toont aan dat wij ergens anders beginnen te kijken voor onze beloning. Christenen worden gewaarschuwd op te passen „dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God” (Hebr. 3:12). Het begin van zulk een rampspoedige handelwijze verraadt zich gewoonlijk het eerst door onze houding ten opzichte van Gods Woord en onze waardering voor wat wij lezen en eruit horen.
14. Illustreer welke rol het hart gaat spelen wanneer het op waardering voor en bezoek van christelijke vergaderingen aankomt.
14 Zo is het ook met het vergaderingbezoek op zich of met het deelnemen aan de bediening. Het is normaal dat iemand af en toe ziek is en soms kan de ziekte ernstig genoeg zijn om hem thuis te houden. Ook is het bij wijlen niet ongewoon dat men zich eenvoudig vermoeid voelt en weinig energie heeft voor vergaderingen of velddienst — het vlees is zwak ook al is de geest bereidwillig. Zo nu en dan moeten wij ons dus dwingen om in beweging te komen, wetend dat wij er achteraf blij om zullen zijn. Er is dus streng onderricht nodig om het te vermijden de zelfzuchtige verlangens van het hart en van het gevallen vlees te volgen. Laten wij dit eens als volgt illustreren: Stel dat dit de avond is om voor bijbels onderricht naar de Koninkrijkszaal te gaan, maar als de tijd nadert, bemerkt een broeder dat hij er fysiek gewoon niet toe in staat is. O, wat zou hij graag gaan! Maar hij kàn gewoonweg niet. Hij is nu eenmaal veel te ziek. Waar is zijn hart echter? Aan de andere kant komt er een andere broeder thuis na de hele dag flink hard gewerkt te hebben. Zijn hart zegt listig tegen hem: ’Wat zou het fijn zijn om vanavond thuis te blijven!’ (Houd in gedachten dat het hart de zetel van het verlangen en de beweegreden is.) Er moet echter een zekere reden aanwezig zijn om van de vergaderingen weg te blijven. Het hart zet derhalve de geest ertoe aan hieraan te gaan werken, en bijna voordat hij er erg in heeft, worden er enkele goed klinkende redenen geformuleerd om thuis te blijven. Als hij niet heel erg voorzichtig is, zal hij het die avond niet voor elkaar krijgen naar de Koninkrijkszaal te gaan. Welnu, hetzelfde zou met betrekking tot onze christelijke activiteiten kunnen gebeuren. Het punt waar het om gaat, is: Waar is ons hart? Als het iets graag wil, het verlangt te doen en het fijn vindt, zal het meestal wel een weg vinden. Jezus vatte dit samen toen hij zei: „Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” — Matth. 6:21.
15. Welke correctieve maatregelen dienen er onmiddellijk getroffen te worden wanneer wij bemerken dat wij naar redenen zoeken om niet aan de velddienst deel te nemen of vergaderingen te bezoeken?
15 Ook heeft men persoonlijke of gezinsverantwoordelijkheden en iedereen moet zijn eigen aangelegenheden zo regelen als hij dit het beste acht. Sommige maanden kan hij het mogelijk vinden meer tijd aan de velddienst te besteden dan andere maanden. Dit is zijn persoonlijke aangelegenheid. Maar wanneer wij bemerken dat wij zoeken naar redenen om thuis te blijven van vergaderingen of niet in de velddienst te gaan, dat wij vorsen naar verontschuldigingen of voorwendsels om eronderuit te komen — dan verkeren wij in gevaar! Nu beweegt ons hart ons op de verkeerde weg. Wanneer dit gebeurt, moeten wij doen zoals Jakobus zegt: „Nadert tot God en hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw hart, besluitelozen” (Jak. 4:8). Wij hebben een probleem en wij dienen hiermee tot onze hemelse Vader te gaan en hem er in gebed over te vertellen.
16. (a) Wat onthullen onze gebeden over ons hart? (b) Wat wordt er bedoeld met de uitnodiging van Jehovah: „Geef mij toch uw hart”?
16 Dit is eveneens een manier om ons hart te onderzoeken. Onze gebeden onthullen misschien meer dan welk ander facet van onze dienst voor Jehovah God hoe onze verhouding tot hem is, hoe wij tegenover hem staan in de „verborgen persoon van het hart”. Hoe is uw verhouding tot hem, zoals uit uw gebeden blijkt? Alleen u en hij kunnen dit weten. Het dient een hartelijke, vertrouwelijke en intieme verhouding te zijn, als van een zoon of dochter jegens een Vader die van ganser harte wordt gerespecteerd en bemind (Spr. 4:3, 4). Onthullen uw gebeden dat er zo’n verhouding bestaat? Of nadert u God als iemand die u slechts oppervlakkig kent, zoals in het geval van een buurman, uw werkgever of een goede bekende? Als de verhouding niet is wat ze dient te zijn, kunt u van één ding zeker zijn: Het is niet aan uw hemelse Vader te wijten. Net als de schrijver van Spreuken 23:26 zegt hij: „Mijn zoon, geef mij toch uw hart, en mogen die ogen van u een welgevallen hebben aan míjn wegen.” Open uw hart voor hem in uw gebeden, vertel hem wat er in uw hart leeft, vraag zijn hulp bij het ten uitvoer brengen van de juiste verlangens van uw hart en om de zwakheden ervan en het geneesmiddel ervoor aan u te onthullen. Geef uw hart vervolgens aan hem door te handelen overeenkomstig de leiding die hij u door middel van zijn Woord, zijn geest en de christelijke gemeente geeft.
HET HART VAN TEVOREN VERSTERKEN
17. Waarom is het belangrijk het hart alvorens er verleiding komt te versterken en te beschermen?
17 Wij leven in een samenstel dat dagelijks ontaarder wordt. Hierdoor wordt ons hart aan steeds grotere beproevingen onderworpen met betrekking tot onze onverdeelde toewijding aan Jehovah God en zijn dienst. Indien wij ons hart willen beveiligen, dan moeten wij het voortdurend in het oog houden en bedenken hoe belangrijk het is wegens de aandrijvingskracht die het bezit en omdat het de zetel der genegenheid is. Wij dienen niet te wachten totdat beproevingen en verleidingen ons met volle kracht treffen, maar moeten ons hart lang voordien sterken om er het hoofd aan te bieden.
18. Welke vragen zullen ons helpen onze beweegredenen te onderzoeken?
18 Wanneer zelfs de eerste gedachten aan immoraliteit opkomen, dienen wij ons af te vragen: „Zou ik zo iets werkelijk willen doen, wetend welke gevolgen het zal hebben? Zou ik smaad willen brengen op mijn gezin, op de gemeente waarmee ik verbonden ben? Hoe staat het met mijn huwelijkspartner? Zeker, zij (of hij) kan fouten hebben, zwakheden — maar die heb ik ook. Wil ik de diepe wond veroorzaken die stellig door zo’n daad teweeggebracht zou worden? Is dat mijn dankbaarheid voor de jaren die ik samen met mijn huwelijkspartner heb doorgebracht? Meer dan dat, ben ik werkelijk zo ondankbaar dat ik van minachting blijk zou willen geven ten opzichte van Jehovah’s gave van zijn Zoon, dat ik Jezus’ dood aan een martelpaal als het ware als van geen belang zou willen achten en al Jehovah’s onverdiende goedheid zou willen weggooien enkel en alleen voor een paar momenten van ongeoorloofd genot? Waar is mijn liefde voor fatsoen, oprechtheid en eerlijkheid?”
19. Wat kunnen wij ons terecht afvragen wanneer wij de aantrekkingskracht van het materialisme beginnen te voelen?
19 Wanneer wij de aantrekkingskracht van het materialisme beginnen te voelen, de roep van het huidige samenstel om ons vollediger met de zogenaamde voordelen ervan op te houden, dienen wij ons af te vragen, ja, de „verborgen persoon van het hart” te vragen: „Kan ik eerlijk zeggen dat materiële dingen mij werkelijk ooit zoveel vreugde hebben gegeven als Jehovah’s dienst, mijn omgang met de broeders, het genoegen te weten dat ik anderen werkelijk van dienst ben geweest door hen te helpen de weg ten leven te gaan bewandelen? Wat voor toekomst heeft deze wereld mij te bieden waarnaar het verlangen van een rechtvaardig hart werkelijk zou kunnen uitgaan? Wil ik mijn genegenheden op dit samenstel van dingen richten terwijl ik heel goed weet dat het mij slechts een poosje zou gebruiken en mij vervolgens zou afdanken wanneer het mij niet meer gebruiken kan?” Zeker, wij moeten wachten op de zegeningen van Gods nieuwe ordening. Maar Jakobus geeft de raad: „Oefent ook gij geduld; maakt uw hart standvastig, want de tegenwoordigheid van de Heer is nabijgekomen.” — Jak. 5:7, 8.
20. Wat dienen wij in ons hart na te gaan wanneer wij tegenover strijdpunten inzake neutraliteit komen te staan?
20 Zo ook wanneer u gedwongen wordt uw neutrale positie met betrekking tot de samenstelsels van deze wereld op te geven of in welk opzicht maar ook uw rechtschapenheid jegens God te verbreken. Ga in uw hart nog eens na tot wat een verachtelijke dingen de god van deze wereld, Satan de Duivel, de natiën heeft aangestookt — het bloedvergieten en de misdaad, hebzucht en wreedheid. Hoe zouden wij er ook maar een ogenblik in kunnen toestemmen ons aan zijn zijde te stellen? Ook al vervolgt Satan ons, sluit hij ons in de gevangenis op of martelt hij ons, hoe zouden wij Jehovah, de God van het nieuwe samenstel van dingen, kunnen verloochenen ten gunste van Satan en zijn beestachtige, corrupte en harteloze samenstelsels?
21. (a) Hoe kunnen wij voorkomen dat ons hart „bezwaard” wordt, aangezien wij ons ver in de „tijd van het einde” bevinden? (b) Hoe bleef Salomo in gebreke de raad van zijn vader met betrekking tot het bewaren van een volledig hart op te volgen?
21 Op soortgelijke wijze kunnen wij ons hart versterken in de liefde voor al wat juist, fatsoenlijk en eerlijk is en een oprechte haat aankweken voor alles wat door Jehovah wordt veroordeeld en verfoeid (1 Kron. 29:17; Hebr. 1:9). Wanneer wij echter eenmaal een goed hart ontwikkeld hebben, kunnen wij niet als vanzelfsprekend aannemen dat dit wel zo zal blijven. Het moet worden beschermd. „Schenkt echter aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen” (Luk. 21:34, 35). Salomo vroeg Jehovah in gebed om een gehoorzaam hart en om onderscheidingsvermogen bij het richten van Gods volk. Aangezien God Salomo „wijsheid [bleef] geven en een zeer grote mate van verstand en breedheid van hart”, is het droevig te lezen dat het „geschiedde . . . toen Salomo oud werd dat zijn eigen vrouwen zijn hart tot het volgen van andere goden hadden geneigd; en zijn hart bleek niet onverdeeld met Jehovah, zijn God, te zijn, zoals het hart van zijn vader David” (1 Kon. 4:29; 11:1-6). Stelt u zich eens voor! Nadat hij zo overvloedig met wijsheid van Jehovah was gezegend en zoveel voorrechten in verband met Jehovah’s typologische koninkrijk had genoten en de schitterende tempel van Jehovah had gebouwd, liet hij toe dat zijn heidense vrouwen zijn hart tot het aanbidden van andere goden neigden! En hij was nog wel degene die onder inspiratie zoveel over het hart had geschreven!
22. Waarom is het van het grootste belang dat wij Jehovah niet alleen dienen omdat wij zijn wil moeten doen, maar ook omdat wij die graag willen doen?
22 Laten wij daarom wat wij ook doen en bij alles wat wij doen, het met geheel ons hart als voor Jehovah doen. Hij schept zeer veel behagen in zulk een dienst. Hij is geen ondankbare God. Hij heeft waardering voor alles wat wij doen, hij schept er behagen in ons te belonen, ons te zegenen en ons geschenken te geven. Maar onze dienst moet oprecht en zuiver zijn, van ganser harte geschonken. Hij kan alle uitvluchten doorzien en zien wanneer wij iets om andere redenen doen. Hij kan zien wanneer wij ons meer bekommeren om een bericht dan om onze lof jegens Hem, of bezorgd zijn om ons voorkomen, de indruk die wij op anderen maken, of iets alleen maar doen omdat wij voelen dat wij het moeten doen. Zeker, wij moeten dienen indien wij leven wensen te ontvangen. Maar wij zullen nooit staande blijven, nooit volharden en nooit het doel bereiken indien wij dit niet willen en niet van harte verlangen Jehovah te dienen en ernaar verlangen in een tijd te leven waarin wij hem volmaakt kunnen dienen, vrij van alle dingen die nu maken dat wij fouten begaan of in gebreke blijven aan zijn volmaakte maatstaven te voldoen.
23. (a) Wat kunnen de redenen zijn waarom sommigen uitvallen tijdens de wedloop voor het leven? (b) Wat kunnen wij, evenals Paulus, vol vertrouwen bidden ten behoeve van degenen die een volledig hart wensen te bezitten?
23 Alles duidt erop dat Gods nieuwe ordening nabij is. Toch vallen zelfs op dit late uur sommigen die reeds vele jaren in Jehovah’s dienst hebben gestaan af. Waarom? Zou het de geest van onafhankelijkheid kunnen zijn, of dat zij beseffen dat Gods regering spoedig de volledige heerschappij over alle overlevende aardse bewoners zal opnemen en dat zij dit in hun hart niet werkelijk willen, ja, deze volledige heerschappij die een rechtvaardig bestuur met zich zal brengen niet wensen? Wanneer u Jehovah hebt gezocht en hem hebt gevonden, zorg er dan voor een onverdeeld hart jegens hem te blijven behouden en hem met geheel uw hart lief te hebben en te dienen. Verlaat hem niet, anders zal hij u voor eeuwig verstoten. Zoals Paulus in zijn tijd voor zijn broeders bad, bidden ook wij thans voor u: „Moge de Heer voortgaan uw hart succesvol te leiden tot de liefde Gods en tot de volharding voor de Christus.” — 2 Thess. 3:5.
[Illustratie op blz. 340]
Wanneer wij onze geest laten afleiden of afdwalen, zou het dan kunnen zijn dat in werkelijkheid ons hart afdwaalt?
[Illustratie op blz. 342]
Onze gebeden onthullen hoe onze verhouding tot God is. Wat voor soort van verhouding wordt door uw gebeden onthuld?