De schoonheid van Jehovah’s soevereiniteit
„Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — Dat ik zal zoeken: Dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen, om de aangenaamheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering zijn tempel te bezien.” — Ps. 27:4.
1. Waaraan denkt men wanneer men het woord „soevereiniteit” hoort?
WAT houdt de uitdrukking „soevereiniteit” voor u in? U denkt ongetwijfeld aan oppermacht, vooral de oppermacht van een heerser — het gezag van een regering. Heerschappij kan hardvochtig of streng zijn, waarbij zonder barmhartigheid strak de hand wordt gehouden aan de wet en volledige genoegdoening wordt geëist. Ze kan ook partijdig zijn jegens sommigen en onderdrukkend voor anderen. Slechts weinig door mensen ingestelde heerschappijen handelen uit werkelijke liefde voor hun onderdanen.
2. Krachtens welk recht oefent Jehovah soevereiniteit uit?
2 De bijbel spreekt over God als „Soevereine Heer” (Hand. 4:24). Krachtens welk recht bezit hij soevereiniteit? Openbaring 4:11 antwoordt: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.”
3. Hoe beschreef koning David Jehovah’s soevereiniteit?
3 Wat voor soort van soevereiniteit oefent Jehovah uit? Verschilt ze van andere regeringsvormen? Koning David, die onder Jehovah’s soevereiniteit heerschappij over Israël uitoefende, zei: „Van u, o Jehovah, is de grootheid en de macht en de luister en de voortreffelijkheid en de waardigheid; want alles in de hemel en op de aarde is van u. Van u is het koninkrijk, o Jehovah.” — 1 Kron. 29:11.
OP DE VOORGROND TREDENDE KENMERKEN VAN JEHOVAH’S SOEVEREINITEIT
4. Hoe geven Psalm 89:14 en Exodus 34:6, 7 ons een beeld van Jehovah’s soevereiniteit?
4 Jehovah’s soevereiniteit bezit derhalve schoonheid, uitnemendheid en waardigheid. De psalmist schrijft: „Rechtvaardigheid en recht [of, „gerechtigheid”] zijn de vaste plaats van uw troon; ja, liefderijke goedheid en trouw treden voor uw aangezicht” (Ps. 89:14). Toen Mozes vroeg of hij Gods heerlijkheid mocht zien, werd hem gezegd dat hij Gods aangezicht niet kon zien opdat hij niet zou sterven (Ex. 33:18, 20). Toch daalde God in een wolk op de berg Sinaï neer, alwaar hij tot Mozes verklaarde: „Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft, maar hij zal geenszins vrijstelling van straf geven, daar hij straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen en over kleinzonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht.” — Ex. 34:6, 7.
5. (a) Welke persoonlijke eigenschappen bracht Jehovah bij de berg Sinaï het eerst onder Mozes’ aandacht? (b) Waarom ondergaat iemand die kwaad doet, ook al is Jehovah barmhartig, toch straf, en hoe vindt Jehovah het straf te moeten toedienen?
5 Merk op dat de eerste dingen die Jehovah onder Mozes’ aandacht bracht, barmhartigheid, goedgunstigheid, traagheid tot toorn, liefderijke goedheid, waarheid en vergevensgezindheid waren. Op een andere plaats zegt hij: „Ik [ben] Jehovah . . ., Degene die liefderijke goedheid, gerechtigheid en rechtvaardigheid beoefen op aarde; want in deze dingen schep ik werkelijk behagen” (Jer. 9:24). Wanneer iemand echter tegen God zondigt, kan hij, zelfs al wordt zijn zonde hem vergeven, niet ontkomen aan de gevolgen van de keten van gebeurtenissen die hij in beweging heeft gebracht. Iemand die bijvoorbeeld overspel pleegt, treft hiermee anderen die hem na zijn. Zijn hele gezin zal er onvermijdelijk de gevolgen van ondervinden. En degenen die Gods soevereiniteit verwerpen, zullen straf ondergaan. Toen opstandige mensen de toren van Babel begonnen te bouwen, verijdelde God hun plan door hun taal te verwarren. Daarna verspreidden zij zich over de aarde en beïnvloedden zij hun nakomelingen, die aanbidders van afgoden en beoefenaars van uiterst slechte dingen werden (Gen. 11:1-9). God schept echter geen behagen in de straf of het lijden van degenen die verkeerd handelen. Hij zegt: „Ik schep helemaal geen behagen in de dood van wie sterven moet, . . . Bewerkstelligt dus een terugkeer en blijft leven.” — Ezech. 18:32.
6. Wat zijn derhalve enkele op de voorgrond tredende kenmerken van Jehovah’s soevereiniteit, en hoe laat deze zich met menselijke heerschappijen vergelijken?
6 De voorgaande schriftplaatsen tonen duidelijk aan dat liefderijke goedheid, barmhartigheid, rechtvaardigheid en onpartijdigheid in het rechtspreken tot de op de voorgrond tredende kenmerken van Gods soevereiniteit behoren. Wanneer wij derhalve Jehovah’s soevereiniteit beschouwen, zijn wij gedwongen deze anders te bezien dan die van menselijke heerschappijen. Zou het niet fijn zijn als u ook de regering waaronder u nu leeft, zou kunnen bezien als een bestuurslichaam dat vanuit zijn hoofdzetel zuivere liefde en barmhartigheid jegens allen uitstraalt?
HET „GOEDE NIEUWS” HOUDT VERBAND MET GODS SOEVEREINITEIT
7. Hoe staat het „goede nieuws” rechtstreeks met Gods soevereiniteit in verband, en wat wordt derhalve door de bekendmaking van het „goede nieuws” bevorderd?
7 Het goede nieuws van het Koninkrijk staat rechtstreeks met Gods soevereiniteit in verband. De apostel Paulus schreef aan christenen in Rome: „God zij gedankt dat gij slaven van de zonde waart, doch van harte gehoorzaam zijt geworden aan die vorm van leer waaraan gij werdt overgeleverd.” Tot degenen die met een goed hart luisteren en gehoorzamen, wordt hier niet gezegd dat het „goede nieuws” aan hen werd overgeleverd, maar dat zij ’werden overgeleverd aan die vorm van leer’, het evangelie of het goede nieuws van het Koninkrijk. Zij zijn nu gewillige onderdanen en ondersteuners van Gods soevereiniteit. Als zij op hun beurt het „goede nieuws” bekendmaken, worden de ontvangers aan deze leer overgeleverd. Wat wordt hierdoor op aarde bevorderd? Rechtvaardigheid, liefderijke goedheid en barmhartigheid. Want in plaats van hun vroegere onreinheid en wetteloosheid, bieden dezen ’hun leden nu als slaven aan de rechtvaardigheid aan’. — Rom. 6:17-19.
WAAROM ZICH AAN JEHOVAH’S SOEVEREINITEIT ONDERWERPEN
8. Wat is de beweegreden voor onderworpenheid aan Gods soevereiniteit?
8 Wat is de beweegreden voor onderworpenheid aan Gods soevereiniteit? Het is liefde voor God, wegens zijn goddelijke eigenschappen, en ook liefde voor wat voor de gehele schepping juist en goed is. Iemand die begrijpt wat Jehovah’s soevereiniteit inhoudt, verkiest deze boven alle andere soevereiniteiten. Degenen die Gods heerschappij ondersteunen, verkiezen deze zelfs boven het bezit van absolute onafhankelijkheid, ook al zou zo’n onafhankelijkheid mogelijk zijn. Waarom? Omdat zij weten dat zij onder Gods soevereiniteit veel gelukkiger zullen zijn dan wanneer zij precies zouden kunnen doen waar zij zelf zin in hebben. Zij beseffen dat de wijsheid, liefde, kennis en macht van God zo verre superieur zijn aan die van hen dat er geen vergelijking mogelijk is. Mensen kunnen zich niet eeuwig in leven houden, en ook kunnen zij geen vrede, rechtvaardigheid en gerechtigheid over de gehele aarde tot stand brengen. „Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten”, zei Jeremia. — Jer. 10:23.
9. Hoe doet God een beroep op degenen die zijn soevereiniteit niet erkennen?
9 Jehovah is degenen die zijn soevereiniteit niet erkennen, zeer goedgunstig gezind. Zijn profeet zei: „Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven. ’Want ulieder gedachten zijn niet mijn gedachten, noch zijn mijn wegen uw wegen’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen, en mijn gedachten dan uw gedachten.’” — Jes. 55:7-9.
OP JUISTE WIJZE ONDER GODS SOEVEREINITEIT DIENST VERRICHTEN
10. Wat is een essentieel vereiste om op juiste wijze onder Gods soevereiniteit dienst te verrichten?
10 Ten einde op juiste wijze ten behoeve van Gods soevereiniteit — of onder Zijn soevereiniteit — dienst te verrichten, moet iemand Jehovah God en zijn Zoon Jezus, de Koning van het koninkrijk van God, leren kennen (Joh. 17:3). God kennen, wil zeggen in een intieme verhouding tot hem te komen en een boezemvriend te worden van hem en van zijn Zoon, die zei: „Niemand kent de Zoon volledig dan de Vader, noch kent iemand de Vader volledig dan de Zoon en een ieder aan wie de Zoon hem wil openbaren” (Matth. 11:27). Iemand die God kent, kent zijn schitterende eigenschappen, en met de hulp van Gods geest ontwikkelt hij deze eigenschappen, zodat hij het beeld van God steeds beter gaat weerspiegelen (2 Kor. 3:18). Als iemand de vruchten van de geest niet ontwikkelt, heeft hij God niet leren kennen. De apostel Johannes zegt bijvoorbeeld: „Wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, want God is liefde.” — 1 Joh. 4:8.
11. Hoe handelt iemand die Gods soevereiniteit erkent? Geef voorbeelden.
11 Hoe handelt iemand die Gods soevereiniteit erkent? Zijn overheersende eigenschappen zullen liefde, barmhartigheid, medegevoel en vriendelijkheid zijn; hij zal goeddoen jegens zijn medemensen. Als hij een ouderling in een gemeente is of toezicht uitoefent op een bepaalde activiteit, zal hij niet autoritair of veeleisend zijn. De apostel Paulus, die meer autoriteit van God had ontvangen dan enig mens thans op aarde bezit, zei tot de gemeente in Rome: Ik „verzoek . . . u dringend, broeders, bij de meedogendheden Gods” (Rom. 12:1). Toen Paulus in Rome was, trof hij een man aan, Onésimus genaamd, die het „goede nieuws” geloofde. Zodra Paulus ontdekte dat Onésimus een slaaf was die van zijn meester Filémon was weggelopen, gaf hij Onésimus de raad naar zijn meester terug te gaan. Vervolgens schreef hij Filémon een brief waarin hij er bij hem op aandrong Onésimus te vergeven en hem nu als een broeder te aanvaarden. Merk op hoe vriendelijk Paulus zijn verzoek inkleedde: „Ofschoon ik grote vrijmoedigheid van spreken heb in verband met Christus om u te bevelen te doen wat juist is, vermaan ik u veeleer op basis van liefde.” „Vertrouwend op uw meegaandheid schrijf ik u, wetend dat gij zelfs meer zult doen dan de dingen die ik zeg.” — Filem. 8, 9, 21.
12. (a) Waarom vormde het vertrouwen dat Paulus jegens Filémon tot uitdrukking bracht, een juiste houding die opzieners moeten bezitten? (b) Hoe gaf Christus blijk van zijn vertrouwen in Paulus en Timótheüs?
12 Aangezien Filémon beslist niet het gevoel zou hebben dat hij onder dwang handelde, zou hij graag aan dit verzoek willen voldoen. Hij zou zich beslist gaarne bereid voelen gunstig op Paulus’ verzoek te reageren en zou zich zelfs des te meer verplicht voelen dit te doen, omdat Paulus zo’n vertrouwen in hem stelde. Evenzo zal een ouderling of opziener die anderen aanmoedigt en broeders vertrouwt wanneer hun een taak wordt opgedragen, veel meer werk gedaan krijgen dan een opziener die anderen voorschrijft wat zij moeten doen of die vindt dat niemand iets zo goed kan doen als hij. Door van vertrouwen jegens een broeder blijk te geven, draagt men ertoe bij dat hij niet alleen meer initiatief zal tonen, maar ook beter zijn best zal doen. Zo’n opziener vertegenwoordigt Gods soevereiniteit op juiste wijze en volgt Christus’ voorbeeld na. Christus behandelde Paulus op deze wijze. Paulus zei vol waardering: „Ik ben Christus Jezus, onze Heer, die mij kracht heeft verleend, dankbaar, omdat hij mij getrouw heeft geacht door mij aan een bediening toe te wijzen” (1 Tim. 1:12). Paulus toonde op zijn beurt dat God, Christus en hijzelf vertrouwen hadden in Timótheüs’ getrouwheid en bekwaamheid om zijn diensttoewijzing te behartigen toen hij schreef: „O Timótheüs, behoed wat u is toevertrouwd.” — 1 Tim. 6:20.
13, 14. (a) Hoe zal een christen Gods soevereiniteit op juiste wijze vertegenwoordigen wanneer hij met geïnteresseerde personen studeert? (b) Op welke belangrijke taak van opzieners wijzen de woorden van de apostel Paulus tot Timótheüs en tot de ouderlingen van de stad Efeze?
13 Een goede christen die met anderen studeert, zal Gods soevereiniteit op juiste wijze vertegenwoordigen door er moeite voor te doen deze mensen alles zo grondig mogelijk te onderwijzen, zoals Jezus heeft geboden: „Maakt discipelen . . . leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Indien hij een opziener is, zal hij zijn kennis niet angstvallig behoeden of bang zijn dat anderen hem in de schaduw zullen stellen doordat zij meer weten of een grotere bekwaamheid ontwikkelen. De apostel droeg Timótheüs op: „De dingen die gij van mij gehoord hebt met de ondersteuning van vele getuigen, vertrouw die toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn om anderen te onderwijzen.” — 2 Tim. 2:2.
14 Een opziener moet alles wat hij weet aan anderen in zijn omgeving onderwijzen, zodat zij het werk kunnen doen. Niet alleen helpt hij hen daardoor, maar ook worden zij hierdoor bekwaam gemaakt om kwesties af te handelen wanneer hij afwezig is. Op deze wijze geeft de opziener er blijk van zich werkelijk te bekommeren om het welzijn en de vooruitgang van de gemeente, zonder alleen maar aan zichzelf te denken. Wat zou er namelijk moeten gebeuren wanneer hij ziek zou worden, zou sterven of zou verhuizen? Paulus zei tot de opzieners in Efeze: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen.” Hij had deze mannen ontmoet toen hij in het openbaar getuigenis gaf. Hij had hen niet slechts onderwezen totdat zij het punt van de doop bereikt hadden. Hij had veeleer „grondig getuigenis” aan hen afgelegd, totdat zij een goed begrip hadden van Gods voornemen, zijn soevereiniteit — zoals deze door bemiddeling van Christus tot uitdrukking wordt gebracht — en de verhouding waarin zij tot deze soevereiniteit stonden. Hij zei ook tot hen dat hij hun „al de raad Gods” had verteld. — Hand. 20:20, 21, 27.
JEHOVAH’S SOEVEREINITEIT BEVORDERT VREUGDE EN LOF
15. Welke sfeer moet er heersen wanneer Gods soevereiniteit op juiste wijze wordt erkend?
15 Als elke christen de schitterende kenmerken van Gods soevereiniteit in gedachten houdt, zal hij vreugde helpen bevorderen. Er wordt over Jehovah opgemerkt: „Waardigheid en pracht zijn voor zijn aangezicht, sterkte en vreugde zijn in zijn plaats” (1 Kron. 16:27). Zonder vreugde, welke een vrucht van Gods geest is, heerst er ontmoediging, apathie en zelfs wanorde. De apostel vroeg de zwak geworden christenen in Galatië: „Waar is dan dat geluk, hetwelk gij hadt [toen gij het goede nieuws voor het eerst geloofdet]?” (Gal. 4:15) Onder allen die God liefhebben en die hem van ganser harte dienen, zet Gods soevereiniteit tot een sfeer van vreugde aan. De psalmist zong: „Gelukkig is het volk dat het gejuich kent. O Jehovah, zij blijven in het licht van uw aangezicht wandelen. In uw naam zijn zij de gehele dag blij en in uw rechtvaardigheid worden zij verhoogd.” — Ps. 89:15-17.
16. Wat zal Jehovah’s soevereiniteit op aarde tot stand brengen?
16 Van de sterrenhemel, die ’de heerlijkheid van God bekendmaakt’, tot de aarde zelf, blijkt duidelijk dat Gods scheppende vermogen groots en schitterend is (Ps. 19:1). Er is vrede, orde en lieflijkheid in de pracht van de hemellichamen, en de aarde, met het leven erop, is weergaloos in schoonheid, behalve daar waar de mens schade heeft aangericht. Stelt u zich eens voor wat een schitterende plaats de aarde zal zijn als de mensheid weer in harmonie met Gods soevereiniteit wordt gebracht! Wanneer ’de kennis van Jehovah de aarde vervult zoals de wateren de zee bedekken’, zullen niet slechts de stoffelijke schoonheid van de hemelen en de aarde, maar vooral de veel belangrijker en wonderbaarlijker eigenschappen van de Allerhoogste, beslist tot gevolg hebben dat alle dan levenden de schoonheid van Gods soevereiniteit zullen bezingen. — Jes. 11:9; Ps. 150.
17. Waartoe dient het „goede nieuws” ons thans aan te zetten?
17 Laten wij ons thans, gedurende de laatste dagen van dit „goddeloze samenstel van dingen”, in afwachting van die uiterst vreugdevolle tijd bovendien vreugdevol inspannen door het „glorierijke goede nieuws van de gelukkige God” aan allen bekend te maken die dit willen horen. Want alleen Jehovah dient lof toegebracht te worden als de „Soevereine Heer, . . . Degene die de hemel en de aarde en de zee en alle dingen die daarin zijn, [heeft] gemaakt”. — Hand. 4:24; Gal. 1:4; 1 Tim. 1:11.