Een uitnodiging om Jehovah te loven
WAT zou een groter voorrecht kunnen zijn dan Jehovah God, de Opperste Soeverein van het universum, te dienen? Niets zou ermee vergeleken kunnen worden. Tot allen die hem liefhebben, wordt de uitnodiging gericht: „Zingt den HERE, gij ganse aarde, boodschapt zijn heil [redding, NW] van dag tot dag. Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen”. Hebt u aan die uitnodiging om Jehovah te loven, gehoor gegeven? — 1 Kron. 16:23, 24.
Jehovah is de Auteur van de voor ’s mensen redding van zonde en de dood getroffen voorziening. Want „alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Hij is ook Degene die zijn dienstknechten behoedt doordat hij hen niet door de vijand laat overweldigen. Gedurende de vernietiging in de strijd van Armageddon, zal hij zijn volk beschermen. Tot allen die zich zijn voorzieningen ten nutte willen maken, gaat nu het bevel uit: ’Boodschapt zijn redding van dag tot dag’. — Joh. 3:16; Ps. 61:4.
Wij leven in de tijd waarin God handelend optreedt ten einde de onrechtvaardige wereld te vernietigen, zijn verkeerd voorgestelde naam te rechtvaardigen en op degenen die hem aanbidden, eindeloze zegeningen uit te storten. Hij zal dit tot stand brengen door middel van zijn koninkrijk, dat thans in de hemelen onder het Koningschap van zijn gezalfde Zoon Jezus Christus volledig in werking is. In antwoord op de gewichtige aankondiging dat het Koninkrijk was opgericht, gingen de getrouwen in de hemelse hoven ertoe over God te aanbidden. Aanbidden wij hier op aarde God eveneens wanneer wij het goede nieuws hebben vernomen, terwijl wij vreugdevol bekendmaken dat „het koningschap over de wereld is gekomen aan onzen Here en aan zijn Gezalfde, en [dat] Hij . . . als koning [zal] heersen tot in alle eeuwigheden”? Wij worden hiertoe uitgenodigd, en wat een voorrecht is het thans aan die uitnodiging gehoor te geven! — Openb. 11:15-17.
DE REDEN VOOR BIJBELSTUDIE
Wanneer u de bijbel bestudeert — of u dit nu alleen of met een van Jehovah’s getuigen doet — houd dan de reden voor zulk een studie in gedachten. Studeert u opdat „gij vervuld moogt worden met de nauwkeurige kennis van zijn wil in alle wijsheid en geestelijk onderscheidingsvermogen, opdat gij waardiglijk moogt wandelen voor Jehovah om hem volledig te behagen, terwijl gij vrucht blijft voortbrengen in ieder goed werk”? Wanneer wij zijn wil kennen, dienen wij ons leven ermee in overeenstemming te brengen. De invloed ervan dient in ons leven merkbaar te zijn doordat wij de veranderingen aanbrengen die nodig zijn om ’waardiglijk voor Jehovah te wandelen’. „Legt dus af alle vuilheid en alle uitwas van boosheid [zedelijke verdorvenheid, NW] en neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden”. Indien wij aldus op het woord van God hebben gereageerd door zedelijke verdorvenheid af te leggen, en indien wij het in ons geplante woord hebben aanvaard en werkelijk in God en zijn beloften geloven, hebben wij het voorrecht en de verantwoordelijkheid gehoor te geven aan de goddelijke uitnodiging om getuigen voor Jehovah en zijn koninkrijk te zijn. Door dit te doen, behagen wij God, omdat wij hem dan een aanvaardbaar „lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden”. — Kol. 1:9, 10, NW; Jak. 1:21; Hebr. 13:15.
Wij dienen de ernst van de aangelegenheid nooit uit onze geest te laten gaan. Zowel ons leven als dat van degenen tot wie wij worden gezonden, hangt ervanaf of wij aan de uitnodiging gehoor geven (Ezech. 3:17-21). Wij moeten Gods weg niet slechts eenmaal aanbevelen doordat wij een belijdenis van ons geloof doen, maar als een bewijs van ons geloof, dienen wij dit dagelijks ten uitvoer te brengen. „Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding” (Rom. 10:10, NW). Ons geloof in de belangrijkheid van het voldoen aan de goddelijke vereisten voor het verwerven van Gods gunst, redding van zonde en de dood, en leven in de nieuwe wereld, is net zo belangrijk als ons geloof in God, zijn Zoon en de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Wanneer u zich geregeld op het doen van de goddelijke wil toelegt doordat u van alles wat u uit de bijbel hebt geleerd, een openbare bekendmaking doet, „zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden”. — 1 Tim. 4:16.
HOE TE DIENEN
De Here Jezus heeft ons in het dienen van God het voorbeeld gesteld. Aan het begin van zijn aardse bediening haalde hij zijn opdracht aan, zoals die in de rol van de profeet Jesaja stond opgetekend. Deze opdracht luidt gedeeltelijk: „De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; . . . om te verkondigen het aangename jaar des Heren” (Luk. 4:18, 19). Hij bestudeerde Gods Woord, zoals dit in de Schrift was opgetekend, bad tot zijn Vader om diens geest en volgde Zijn leiding. Alhoewel hij hun die veel van de goederen dezer wereld bezaten, het goede nieuws niet onthield, maar tot mannen zoals de rijke Zachéüs en de regeerder Nicodémus predikte, was hij toch niet zoals de „Farizeeën, die geldzuchtig waren” en de overigen der mensheid behandelden alsof zij niets waren. Hij had consideratie met de nederigen en de armen. Hij kwam „om het verlorene te zoeken en te redden” — dat wil zeggen, „de verloren schapen van het huis Israëls”. Hij was „met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben”. Hij ging naar de huizen der mensen om hen te onderwijzen. Geduldig verklaarde hij hun de in Gods Woord staande beloften. Aangezien het toen een oordeelstijd was, besefte hij het dringende van de situatie. Het was een aangename tijd om op Jehovah’s voorziening voor bevrijding te reageren door zijn Messias te erkennen en te volgen. Zeer velen volgden hem wegens het brood waarmee hij hen voedde, wegens de door hem verrichte genezingen en zelfs om naar zijn leringen te luisteren, en slechts weinigen gaven gehoor aan zijn uitnodiging: „Wees mijn volgeling”. Degenen die echter een verlangen kenbaar maakten om God te dienen en het goede nieuws met anderen te delen, nam hij tijdens zijn prediking met zich mee opdat zij ervaring in de bediening konden opdoen. In dit alles stelde hij het voorbeeld dat wij dienen na te volgen. — Luk. 19:10; Matth. 10:6; 9:36; Joh. 1:43, NW.
Jezus onderrichtte zijn discipelen dat zij tot de uiterste einden der aarde zijn getuigen moesten zijn en gaf hun de verzekering dat hij met hen zou zijn. Er zijn thans in 175 landen mannen, vrouwen en kinderen die aan dit bevel gehoor hebben gegeven. Zij hebben net als Jezus Gods Woord bestudeerd en evenals hij bidden zij tot de Vader om zijn geest, terwijl zij in zijn voetstappen treden door evenals hij een getuige van God te zijn. Zij zijn getuigen van Jehovah. In overeenstemming met zijn belofte is Jezus met hen geweest. Zij bezitten zijn in de bijbel opgetekende woorden en schenken aandacht aan wat hij heeft gezegd. Zij komen geregeld in hun Koninkrijkszalen bijeen om de bijbel te bestuderen en zich als predikers en onderwijzers van de Koninkrijksboodschap toe te rusten; en Jezus beloofde dat waar twee of drie in zijn naam te zamen komen, hij door middel van heilige geest aanwezig is (Hand. 1:8; Matth. 28:20; 18:20). Aldus toegerust, zijn zij werklieden die zich nergens over behoeven te schamen, maar bekwaam zijn om het woord der waarheid juist te hanteren. Wanneer personen van goede wil hun wens te kennen geven om in het onderwijzen van Gods Woord aan anderen, een aandeel te hebben, staat het hun vrij zich dezelfde gratis opleiding ten nutte te maken en van een bekwame bedienaar van het evangelie in de werkelijke velddienst persoonlijk onderricht te ontvangen. Dit is het voorbeeld dat door Jezus werd gesteld en thans door Jehovah’s getuigen wordt nagevolgd. Elke dag gedurende het afgelopen jaar brachten in alle delen der wereld gemiddeld 236 personen meer de wens tot uitdrukking Jehovah te dienen waarbij zij zich deze opleiding om bekwame bedienaren van het evangelie te worden, ten nutte maakten. Sommigen van hen hebben veel tijd aan de dienst kunnen besteden, terwijl voor anderen de omstandigheden dusdanig waren dat zij per maand slechts enkele uren konden vrijmaken om anderen werkelijk met het goede nieuws van het Koninkrijk op te zoeken, maar het belangrijke punt waar het om gaat, is, dat zij hun liefde voor God bewijzen door op de van hem afkomstige uitnodiging om zijn getuigen te zijn, te reageren.
Toch geven niet allen die de boodschap horen, aan de goddelijke uitnodiging tot dienst gehoor. Waarom niet? De profeet Ezechiël beschrijft dat soort van personen aldus: „Zij . . . zetten zich voor u neer, als mijn volk, en horen uw woorden, maar doen er niet naar; woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun woekerwinst. Zie, gij zijt voor hen als een liefdeslied, schoon van klank, passend bij snarenspel. Zij horen uw woorden, maar doen er geenszins naar” (Ezech. 33:31, 32). Zij zijn zoals degenen die wel naar Jezus luisterden, maar niet op zijn uitnodiging, „Wees mijn volgeling” reageerden. Welk een fout begaan zij! Hoe dwaas om de woorden die op Gods bevel worden gesproken, wel te horen, maar er niet in overeenstemming mee te handelen! Jehovah eist liefde, en dan niet slechts in woorden tot uitdrukking gebracht, maar tentoongespreid door gehoorzaamheid aan zijn geboden.
Thans is het de tijd waarin in overeenstemming met Jezus’ profetie aangaande de tijd van het einde, „dit evangelie van het Koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde wordt gepredikt om, voordat het einde komt, aan alle natiën een getuigenis te geven. Grijp de grootse gelegenheden die hierdoor voor u worden geopend, aan. Boodschap thans, voordat het volbrachte einde komt, de redding die God schenkt, opdat u de voordelen ervan zult mogen ontvangen. Heb een aandeel aan het bekendmaken van de oprichting van Gods koninkrijk, opdat u een van de onderdanen ervan mag zijn en voor eeuwig de zegeningen van dit Koninkrijk mag ontvangen. — Matth. 24:14.