Vragen van lezers
● Heeft Jezus Christus, toen hij een mens op aarde was, een baard gedragen?
Het bijbelse bewijsmateriaal vormt het betrouwbaarste getuigenis dat met betrekking tot deze vraag bestaat, en een recent zorgvuldig onderzoek naar wat de bijbel hierover zegt, geeft te kennen dat Jezus inderdaad een baard heeft gedragen.
Jezus, die als jood werd geboren, kwam „onder de wet . . . te staan” en hij vervulde de Wet (Gal. 4:4; Matth. 5:17). Dit geschiedde opdat hij de weg zou kunnen banen voor de afschaffing van de Wet en voor de bevrijding van de joden van de vloek van de Wet, de veroordeling tot de dood die ze over hen bracht (Ef. 2:15; Gal. 3:13). Evenals alle andere joden was Jezus verplicht de hele wet te houden. Een van de geboden van de Wet luidde: „Gij zult den rand van uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult den rand van uw baard niet afsnijden” (Lev. 19:27). God had Israël deze wet ongetwijfeld gegeven omdat sommige heidenen de gewoonte hadden hun baard op een bepaalde wijze af te knippen als een vorm van aanbidding van hun goden (Jer. 9:26; 25:23). Niettemin hield die wet niet in dat een baard niet goed moest worden onderhouden, want in het Nabije Oosten werd een goed onderhouden baard als een symbool van waardigheid en achtenswaardigheid beschouwd. — 2 Sam. 19:24.
In tijden van groot verdriet, schande of vernedering kon men haren uit zijn baard trekken of de baard of snor in onverzorgde toestand laten (Ezra 9:3). In verscheidene profetische verklaringen werd het afscheren van de baard in figuurlijke zin gebruikt om te illustreren dat er wegens rampspoed zwaar werd getreurd (Jes. 7:20; 15:2; Jer. 48:37; Ezech. 5:1). Het is veelbetekenend dat in een profetie over Jezus’ lijden wordt gezegd: „Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij den baard uittrokken” (Jes. 50:6). Hanun, de koning van Ammon, heeft de gezanten die met vriendelijke bedoelingen door David waren gezonden, zwaar beledigd door hun baard half weg te scheren. Aangezien deze mannen zo ernstig waren vernederd, gebood David hun in Jericho te wonen totdat hun baard weer geheel was aangegroeid. Deze daad van Hanun had vanzelfsprekend ten doel David te beledigen en lokte een oorlog uit. — 2 Sam. 10:1-8; 1 Kron. 19:1-7.
Ook was het voor mannen over het algemeen gewoon een baard te dragen, zelfs voordat het wetsverbond werd gesloten. Hoewel de Hebreeën geen gedenktekens oprichtten waarop afbeeldingen van henzelf voorkwamen, zijn er in Egypte en Mesopotamië en andere landen in het Nabije Oosten vele gedenktekens en inscripties gevonden met afbeeldingen van Assyriërs, Babyloniërs en Kanaänieten met baarden, en op sommige afbeeldingen die helemaal uit het derde millennium v.G.T. dateren, komen verschillende baarddrachten voor. Van de bovengenoemde volken waren eunuchen de enigen die zonder baard werden afgebeeld. Vaak werden jongens tot eunuch gemaakt, zodat zij later gebruikt konden worden om voor de harem van de koning te zorgen (Matth. 19:12). In Israël was het echter niet de gewoonte mannen tot eunuch te maken, omdat eunuchen volgens de Wet niet in de gemeente van Israël mochten komen (Deut. 23:1). Toen Jezus op aarde was, was onder de Romeinen het gladgeschoren gelaat in de mode. Indien Jezus baardeloos was geweest, zou men hem derhalve òf voor een eunuch òf voor een Romein hebben kunnen uitmaken.
Zoals wij in onze beschouwing van oude gedenktekens hebben opgemerkt, droegen mannen die tot Semitische groepen uit de oudheid behoorden een baard, zelfs nog vóór de tijd van de Mozaïsche wet. Aangezien baardgroei bij de meeste mannen een natuurlijk verschijnsel is, is het redelijk de conclusie te trekken dat hun voorvaders eveneens een baard droegen. Het schijnt derhalve duidelijk te zijn dat Noach, Henoch, Seth en Seths vader Adam eveneens een baard hebben gedragen.
Het is evenwel passend aandacht te schenken aan argumenten die worden aangevoerd ten einde aan te tonen dat Jezus geen baard heeft gedragen. Deze gedachte is voornamelijk gebaseerd op theorieën die bepaalde archeologen met betrekking tot de zogenaamde „Avondmaalbeker van Antiochië” hebben opgebouwd. Dit is een grote zilveren beker of kelk binnen een uit opengewerkt zilver bestaand omhulsel waarop wijnstokken en mannenfiguren zijn afgebeeld. Op de ene zijde van de kelk ziet men een jongen afgebeeld die vijf mannen aankijkt, en op de andere zijde komt een jonge maar rijpere man voor, zonder baard, die vijf anderen aankijkt. Allen schijnen te zitten. Naar beweerd werd, stamde de kelk, die vermoedelijk door enkele inwoners van Antiochië, in Syrië, is gevonden, uit de tweede helft van de eerste eeuw G.T. en zou derhalve de vroegste afbeelding van Christus bevatten.
Een analyse van de feiten brengt thans echter aan het licht dat de figuren op de kelk zijn geïdentificeerd op grond van de voorstelling welke de personen die de uitleg verschaften, zich ervan hadden gevormd. De jongen wordt als een afbeelding van Jezus op twaalfjarige leeftijd beschouwd, en van de andere centrale figuur wordt gezegd dat het Jezus is, mogelijk na zijn opstanding; ook wordt geopperd dat het Johannes de Doper zou kunnen zijn. Van de andere tien figuren heeft men afwisselend gezegd dat zij de tien apostelen voorstellen, of de apostelen en de evangelisten, of aan de ene zijde de vier evangelisten met Jakobus, de zoon van Zebedéüs en aan de andere zijde Petrus, Saulus, Jakobus, Judas en Andréas.
Vele archeologen hebben krachtige bezwaren tegen deze identificaties geuit. In werkelijkheid komen ze neer op gissingen, en er kan onmogelijk worden gezegd wie door de figuren worden voorgesteld. Sommigen twijfelen zelfs aan de authenticiteit van de kelk, daar zij geloven dat hij een vervalsing is. De meesten beschouwen hem echter als een authentieke vondst, maar zij kennen er een latere datum aan toe, van de vierde tot de zesde eeuw. Het valt derhalve zeer te betwijfelen of de kelk een vroege voorstelling van Christus is, als het tenminste werkelijk de bedoeling is geweest een afbeelding van Christus te verschaffen. — Zie The Biblical Archaeologist, december 1941 en februari 1942.
Er kan in dit verband gewezen worden op het feit dat de vroege christelijke schrijvers, Justinus Martyr, Orígenes, Clemens van Alexandrië en anderen, duidelijk te kennen geven dat er in hun tijd geen bevredigend bericht over het fysieke uiterlijk van Jezus en de apostelen bestond. Augustinus, die omstreeks 400 G.T. schreef (De Trinitate, VIII, 4) zei dat iedereen zijn eigen opvatting over Christus’ uiterlijk had en dat de voorstellingen legio waren.
Er zijn in dit verband bewijzen uit de Romeinse catacomben aangevoerd. In de catacomben zijn afbeeldingen aangetroffen die volgens sommigen uit de tweede eeuw G.T. dateren maar volgens anderen afkomstig zijn uit de derde eeuw. De ongewoon grote catacombe die de Catacombe van Priscilla wordt genoemd, bevat muurschilderingen waarvan één als een afbeelding van de opstanding van Lazarus wordt beschouwd. Deze is bijna uitgewist en het is moeilijk er iets van te onderscheiden, maar in het midden komt een figuur voor die men voor Christus heeft aangezien, een jonge, baardeloze man. In de catacomben zijn echter ook veelvuldig apocriefe en vals-religieuze ideeën afgebeeld. In de Catacombe van Priscilla komt bijvoorbeeld ook een uit ongeveer dezelfde tijd daterend tafereel van het apocriefe verhaal van Suzanna voor. Een plafondschildering die men in een iets latere tijd dateert, bevat een Madonna met kind, met een ster boven haar hoofd. In de Crypta van Lucina komt een plafondschildering voor — die in het midden van de tweede eeuw wordt gedateerd — waarop een gevleugeld persoontje wordt afgebeeld dat als Eros of Amor bekendstaat en dat op heidense graftomben afgestorven zielen voorstelt. Het is ons derhalve heel duidelijk geworden dat de afbeeldingen van Jezus die in de catacomben voorkomen, zeer dubieus zijn wat hun authenticiteit betreft.
Het is waar dat Christus en zijn apostelen op de meeste schilderingen die vanaf de vierde eeuw dateren, met baard worden afgebeeld, terwijl zij een uitgemergeld, droevig, zwak, verwekelijkt en „monnikachtig” gezicht hebben dat gewoonlijk door een heidense nimbus of halo wordt omgeven. Dit zijn beslist geen ware afbeeldingen van de man Jezus Christus, over wie Pontius Pilatus zei: „Ziet! De mens!” of van degene die de tafels van de geldwisselaars in de tempel omkeerde en hun vee wegjaagde, noch van de apostelen, die Gods Woord krachtig predikten totdat het over het gehele Romeinse Rijk was verbreid (Joh. 19:1, 5; 2:14-17). Neen, dit waren krachtige, actieve en gelukkige mensen, dienstknechten van de gelukkige God Jehovah (1 Tim. 1:11; 6:14, 15; Hand. 20:35). De droefgeestige religieuze afbeeldingen zijn voortbrengselen van de afval, die tegen de vierde eeuw welig bloeide, aangezien de heidense keizer Constantijn destijds een fusie van het afvallige christendom met de heidense religie tot de staatsreligie had gemaakt.
Zoals reeds is aangetoond, is het niettemin duidelijk dat Jezus inderdaad een baard heeft gedragen, en daarom zullen de afbeeldingen van hem die in toekomstige Wachttorenuitgaven zullen verschijnen, in harmonie zijn met het schriftuurlijke bewijsmateriaal dat dienaangaande bestaat.
De vroege christenen hebben met betrekking tot het dragen van een baard ongetwijfeld de gewoonte van de tijd en van de plaats waar zij woonden, gevolgd. De Romeinse gewoonte was een gladgeschoren gelaat. Romeinen die tot het christendom werden bekeerd, zullen naar alle waarschijnlijkheid de Romeinse gewoonte hebben aangehouden, terwijl bekeerlingen uit de joodse gemeenschap de joodse gewoonte om een baard te dragen voortgezet zullen hebben.
In deze tijd interesseren christelijke bedienaren van het evangelie zich, evenals de vroege christenen, voor netheid en reinheid, maar zij streven ernaar onopvallend gekleed te gaan, zodat hun verschijning in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de waardigheid of doeltreffendheid van de boodschap die zij bekendmaken (2 Kor. 6:3, 4). De laatste jaren is het in de meeste landen zo gesteld dat een man met een baard of lang haar onmiddellijk de aandacht trekt, terwijl hij, in de geest van de meeste mensen, op ongunstige wijze gelijkgesteld kan worden met extremisten of opstandelingen tegen de maatschappij. Gods dienstknechten zullen het vermijden een indruk te wekken waardoor de aandacht van hun bediening wordt weggenomen of iemand wordt verhinderd naar de waarheid te luisteren. Zij weten dat de mensen ware christenen zeer kritisch bezien en dat zij de gehele gemeente en het goede nieuws voor een groot deel beoordelen naar de indruk die de prediker als een vertegenwoordiger van de gemeente door zijn verschijning wekt.
Wanneer het paradijs op aarde zal zijn hersteld, zal het niet tegen de normale gang van zaken indruisen als mannen terugkeren tot de gewoonte om evenals Adam in Eden een welverzorgde baard te dragen.