Een blijvende heerschappij is afhankelijk van het bevorderen van de ware aanbidding
1. Aan welke onvermijdelijke hinderpaal hebben menselijke regeerders altijd het hoofd moeten bieden, maar wat zou de mensheid eeuwig tot voordeel strekken?
REGEERDERS die ernaar hebben gestreefd een bepaalde regering in het leven te roepen en in stand te houden, zijn altijd geconfronteerd met de grote en onvermijdelijke hinderpaal te moeten sterven en hun macht en autoriteit aan opvolgers te moeten overgeven. Velen van hen hebben onsterfelijkheid trachten te verwerven of er zelfs aanspraak op gemaakt onsterfelijk te zijn. Toch stierven zij en raakten hun regeringen ten slotte in verval en hielden deze op te bestaan. Indien een juiste soort van koning evenwel eeuwig zou kunnen leven en zijn regering in stand zou kunnen houden, zou dit zijn onderdanen eeuwig tot voordeel strekken.
2. Welke verbondsbelofte heeft Jehovah in verband met regering gedaan, en met welk doel richtte hij een miniatuurkoninkrijk van God op?
2 Zelfs dynastieën of bepaalde geslachten zijn niet in staat geweest een koningschap voor eeuwig te behouden. De bijbel vertelt ons evenwel, dat Jehovah God met een zekere man een verbond heeft gesloten dat iemand uit zijn geslachtslijn voor eeuwig op de troon zal kunnen zitten en dat de autoriteit en het gebied van zijn koningschap zich zal blijven uitbreiden, totdat zijn heerschappij zich over de gehele aarde uitstrekt. Ter verzekering hiervan gebruikte God deze man en zijn zoon, en tevens de hoofdstad van dat koninkrijk, om er in het klein een voorbeeld van te geven hoe dit blijvende koninkrijk eruit zou zien; met andere woorden, een koninkrijk van God op kleine schaal functioneerde werkelijk, zodat geïnteresseerde personen van de mensheid konden zien aan welke vereisten iemand die een blijvend koningschap zou bezitten, moest beantwoorden en wat het bestuur van dit koninkrijk zou betekenen; zij zouden er dan vrijmoedig hun hoop en vertrouwen op kunnen stellen.
3. Op welke wijze gebruikte God David om tevoren Zijn permanente koning af te beelden?
3 De man die God op deze wijze gebruikte, was koning David; hij was niet willekeurig voor het koningschap uitgekozen, maar omdat hij het soort van regeerder was die Gods goedkeuring genoot. David begon in 1077 v. Chr. over de stam Juda en in 1070 v. Chr. over geheel Israël te regeren. Doch voordat het volledige voorbeeld van het beloofde blijvende koninkrijk in het leven kon worden geroepen, moest er een passende hoofdstad worden uitgezocht en moesten er bepaalde ontwikkelingen plaatsvinden. Merk op dat de dingen welke David deed, tonen wat God van deze blijvende regeerder eist, waardoor hij nauwgezet van tevoren afbeeldde wat door Zijn permanente koning gedaan zou moeten worden.
EEN JUISTE SOORT VAN REGEERDER
4. (a) Hoe kwam Jeruzalem onder de regering van koning David, en vanwege welk verlangen van David? (b) Welke naam kreeg deze voormalige Jebusietenburcht?
4 David koesterde het verlangen dat Gods bestuur over het gehele door God gegeven land uitgeoefend zou worden. Toen hij begon te regeren, koos hij Jeruzalem vanwege zijn juiste ligging als hoofdstad. De stad was echter nog steeds in het bezit van vijanden, namelijk heidense Jebusieten. Thans, nu hij niet alleen over Juda maar over alle stammen koning was, kon hij tegen het in het gebied van Benjamin gelegen Jeruzalem optrekken. God zegende zijn ijver en moed en David veroverde dan ook de burcht Sion of Jeruzalem. Nadat David zijn hoofdstad van Hebron naar Sion had verplaatst, kreeg deze de naam: „De stad Davids.” — 2 Sam. 5:6-9; 1 Kron. 11:6-8.
5. Hoe was Davids houding met betrekking tot goddelijke wetten, en welk succes behaalde hij in zijn strijd tegen Babylonische vijanden van de ware aanbidding?
5 Koning David volgde Gods wetten van gerechtigheid en rechtvaardigheid en voerde ze uit, en de roem van Sion of Jeruzalem begon zich van de stad naar de natiën rondom te verbreiden (Ezech. 16:14, NW). De Filistijnen, vooraanstaande beoefenaars van in Babylon gewortelde religie, trachtten Davids troon omver te werpen. Maar David bracht deze Babylonische vijanden van de ware aanbidding door middel van twee verpletterende overwinningen tot staan. — 2 Sam. 5:17-25.
6. Welke belangen stelde David in zijn koninkrijk op de eerste plaats, en op welke manieren trad dit onder andere aan het licht?
6 Thans stevig in zijn koninkrijk bevestigd, bevorderde David onverwijld de aanbidding van God onder het volk, waarbij hij de belangen van Jehovah’s aanbidding op de eerste plaats stelde. Sedert de dagen van hogepriester Eli was de ark van het verbond niet meer in de door Mozes gebouwde Tabernakel geweest. Vele jaren achtereen had ze in een huis te Kirjath-Jearim (Baäle-Juda) gestaan (1 Sam. 4:1 tot en met 7:2). David liet de Ark nu de berg Sion opdragen en in een tent in de stad Davids plaatsen. Hij trof regelingen voor de aanbidding van God door tien levieten en twee priesters aan te stellen om vóór de Ark dienst te verrichten; zelf nam hij de leiding in de ware aanbidding door op die dag een nieuwe psalm te componeren en te zingen, zeggende: „Dankt Jehovah; roept zijn naam aan, maakt zijn daden onder de volken bekend! . . . ’Jehovah zelf is koning geworden!’ . . . Dankt Jehovah, want hij is goed, want zijn liefderijke goedheid is tot onbepaalde tijd.” Op dit lied zei het volk Amen. — 1 Kron. 15:1 tot en met 16:36, NW; 13:1-12; 2 Sam. 6:1-19.
7. (a) In wiens naam en op wiens troon regeerde David als koning? (b) Hoe werd het volk er in een psalm van de Korachieten toe aangemoedigd Jehovah’s koningschap te erkennen?
7 David eiste de heerlijkheid en de verdienste niet voor zichzelf op als de werkelijke koning van Israël, maar hij erkende dat hij in de naam van Jehovah op „Jehovah’s troon” regeerde (1 Kron. 29:23, NW). En in de psalm van de Korachieten werd het volk aangemoedigd dit te erkennen:
„Groot is de HERE en hoog te loven in de stad van onzen God zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het Noorden, de stad van den groten Koning. . . . Laat de berg Sion zich verheugen; laten de dochters van Juda juichen om uw gerichten. Gaat rondom Sion en trekt er omheen, telt haar torens, richt uw aandacht op haar voormuur, doorwandelt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen.” — Ps. 48:2-15 1-14; zie ook Psalm 76:2, 3 1, 2.
8. Wat moet een koning doen, wil zijn heerschappij blijven bestaan?
8 „Gehoorzamen is beter dan slachtoffers”, had Gods profeet Samuël tot de ongehoorzame koning Saul gezegd (1 Sam. 15:22). David erkende dat zelfs een koning God gehoorzaam moet zijn, wil zijn heerschappij blijven bestaan. Zou zijn heerschappij net als die van zijn voorganger Saul worden opgeheven? Davids liefde voor God en zijn ijver voor het verhogen en bevorderen van Jehovah’s aanbidding zouden de beslissende factoren zijn.
EEN VERBOND VOOR EEN BLIJVEND KONINGSCHAP
9. (a) Waarom wilde David een paleis of tempel voor Jehovah bouwen? (b) Welke specifieke dingen beloofde Jehovah David betreffende zijn zaad?
9 Hoewel David zich op de berg Sion een paleis bouwde, achtte hij het niet juist zelf in een huis van ceders te wonen, terwijl de ark Gods slechts in een tent verbleef. Hij koesterde het verlangen Jehovah God, de werkelijke Koning, te verhogen door een paleis of tempel voor Hem te bouwen. Door bemiddeling van zijn profeet Nathan reageerde Jehovah met de volgende waarderende woorden op dit besluit:
„Ik ben met u geweest overal waar gij gegaan zijt. Al uw vijanden heb Ik vóór u uitgeroeid. Ook zal Ik u een groten naam maken gelijk dien van de groten der aarde. . . . Ook kondigt de HERE u aan: De HERE zal u een huis bouwen. . . . Dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal mijn naam een huis bouwen en Ik zal zijn koninklijken troon voor immer bevestigen. Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen. Maar mijn [liefderijke goedheid] zal van hem niet wijken, zoals Ik haar heb doen wijken van Saul, dien Ik voor uw aangezicht heb weggedaan. Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd.” — 2 Sam. 7:1-17, NW.
10. Op welke wijze stelden bepaalde onderdelen van dit verbond de vervulling van de profetieën over het Zaad van Gods „vrouw”, Abrahams zaad en de scepter, zeker en wierpen ze er licht op?
10 Wat een zegen van de Universele Soeverein! David zou de eerste zijn van een lijn van regeerders wier koningschap nooit zou eindigen. Uit dit verbond voor het koninkrijk bleek duidelijk dat het in de hof van Eden beloofde Zaad van Gods „vrouw”, het Zaad van Abraham, door bemiddeling van wie alle geslachten der aarde gezegend zouden worden, zou komen uit de geslachtslijn van koning David, die behoorde tot het huis Juda, waarvan de scepter nooit zou wijken. — Gen. 3:15; 22:18; 49:10, NW.
11. Waarmee kon David nu worden vergeleken, en op welke wijze bracht hij zijn waardering tot uitdrukking?
11 Koning David was nu als een in Sion gelegde hoeksteen waarop een koningshuis van regeerders gebouwd zou worden om de hemelse Koning, Jehovah, te vertegenwoordigen. In een gebed bracht hij zijn waardering tot uitdrukking. — 2 Sam. 7:18-29.
12. (a) Wat is de betekenis van de namen van Salomo? (b) Op welke wijze wordt de eer in Sion geboren te zijn, in Psalm 87 onder woorden gebracht?
12 Davids opvolger was zijn zoon Salomo, wiens naam „Vreedzaam” betekent. Hij werd door Jehovah ook Jedidja genoemd, hetgeen „Geliefde van Jehovah” betekent (2 Sam. 12:24, 25). Wat een eer was het voor Salomo in Sion geboren te worden! Het ging de eer in het beroemde Babylon geboren te zijn, verre te boven. In Psalm 87:2-6 wordt een beschrijving gegeven van deze eer: „De HERE heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob [Israël]. Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! . . . Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De HERE telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren.”
13. (a) Wanneer en in welk speciale opzicht werd Salomo ’in Sion geboren’? (b) Hoe uitgestrekt was zijn koninkrijk?
13 Van Salomo kon werkelijk worden gezegd, dat hij in 1037 v. Chr. als koning geboren was. Volgens het verbond met David werd Jehovah toen in het bijzonder een Vader voor hem. Alle natiën binnen de door God gestelde grenzen van het Beloofde Land waren toen door David onderworpen; Salomo regeerde daarom van de rivier van Egypte in het zuiden, tot aan het ruim honderd achtentwintig kilometer ten noorden van Damaskus aan de Orontes gelegen Kades. — 1 Kron. 29:23.
14. (a) Welke voorbereidingen trof David voor de bouw van de tempel? (b) Wat besefte hij met betrekking tot de basis voor de voorspoed van de natie?
14 Jehovah gaf David geïnspireerde plannen voor de bouw van de tempel. Bovendien bracht David veel materiaal en grote sommen gelds van hemzelf en het volk bijeen. Ook schonk hij het stuk grond waarop het gebouw van de tempel moest komen. Hij besefte dat de voorspoed van de natie van God afhing, en dat zij God in werkelijkheid alleen maar verheerlijkten met de dingen die Zijn eigendom waren en welke hij hun verschafte. — 1 Kron. 29:10-16.
15. (a) In welk opzicht was het, met het oog op wat er van de aanbidders werd vereist, passend dat de tempel op zo’n hooggelegen plaats was gebouwd? (b) Hoe was het stuk grond dat als de plaats voor de tempel was uitgekozen, in Davids tijd reeds van betekenis geweest met betrekking tot het brengen van offers?
15 Het grondgebied voor de tempel lag meer dan 730 m boven het niveau van de Middellandse Zee op de berg Moria, waar Abraham een altaar had gebouwd om zijn zoon Isaäk te offeren. Een uitloper die zich in zuidelijke richting uitstrekte en de naam van „Ofel” kreeg, verbond deze berg met de berg Sion. Vanuit elke richting zouden de aanbidders naar de tempel moeten opgaan (Ps. 122:1-4; Jes. 2:2). Ten tijde dat David het stuk grond kocht, heerste er een plaag, en Jehovah’s engel had last gegeven om aldaar een altaar te bouwen. David bracht een offer en zei: „Dit is het huis van Jehovah, de ware God, en dit is een brandofferaltaar voor Israël.” — 1 Kron. 21:14-30; 22:1, NW; 2 Sam. 24:10-25.
DE AANBIDDING VAN JEHOVAH VERHOOGD
16. Bij welke twee gelegenheden werd Salomo tot koning gezalfd, en met welk profetische doel leidde en zegende God Salomo’s regering?
16 David liet Salomo tot koning zalven toen zijn vierde zoon Adonia plannen beraamde om zich de troon toe te eigenen. Later werd Salomo door het gehele volk gezalfd, dat zich aan hem als koning onderwierp (1 Kon. 1:1-40; 1 Kron. 28:1; 29:20-28). Vanaf dit punt leidde en zegende God Salomo’s regering ten einde af te beelden hoe de ware aanbidding van Jehovah God door de Grotere Salomo, Christus Jezus, het Zaad van Abraham en de Erfgenaam van David, verhoogd zou worden en met welke zegeningen zijn regering gepaard zou gaan.
17. (a) Wanneer begon Salomo de tempel te bouwen, en hoe lang werd eraan gewerkt? (b) Welk uitermate belangrijke onderdeel van het interieur werd ten tijde van de tempelinwijding in het heilige der heiligen geplaatst?
17 In het voorjaar van 1034 v. Chr. begon Salomo de tempel te bouwen. Door Davids voorbereidingen werd het schitterende bouwwerk met opmerkelijk gemak opgetrokken en was er voor de bouw een periode van slechts zeven en een half jaar nodig. De tempel was echter pas volledig ingericht toen de ark van het verbond in het heilige der heiligen van de tempel was gebracht. Het inwijdingsverslag luidt als volgt:
„Toen [tijdens het loofhuttenfeest] vergaderde Salomo de oudsten van Israël en al de stamhoofden, . . . Vervolgens brachten de priesters de ark van het verbond des HEREN naar haar plaats, de achterzaal van het huis, het heilige der heiligen, onder de vleugels der cherubs; want de cherubs spreidden beide vleugels uit over de plaats der ark, zodat de cherubs de ark en haar draagbomen van boven overdekten.” — 1 Kon. 8:1-7; Ex. 34:22; Lev. 23:33-36.
18. Wat omvatte Groot-Jeruzalem thans, en waar zou men dus kunnen zeggen dat Jehovah’s tegenwoordigheid werd gemanifesteerd?
18 Groot-Jeruzalem omvatte nu het tempelterrein, alsmede Sion; zo bleef Gods vertegenwoordigende tegenwoordigheid binnen Jeruzalem en Sion, daar hij door middel van zijn wonderbaarlijke Sjekina-licht tussen de cherubs vertoefde. — Ps. 80:2 1; 99:1; Jes. 37:16; Num. 7:89.
19. Welk speciale verzoek nam Salomo in zijn inwijdingsgebed op, en met welk doel?
19 Voor het aangezicht van de gehele gemeente van Israël wees koning Salomo, voor het massief koperen altaar knielend, in een lang inwijdingsgebed op de blijvende hoedanigheid van het verbond voor het koninkrijk. Hij vroeg of Jehovah, wanneer de Israëlieten zouden zondigen en zij ballingen in een vreemd land zouden worden, hun gebeden toch zou willen verhoren, hen barmhartig zou willen zijn en naar het hun door God gegeven land zou willen voeren, indien zij oprecht berouw zouden hebben en in de richting van hun land tot Hem zouden bidden. Dit, „opdat alle volken der aarde mogen weten dat Jehovah de ware God is. Er is geen ander”. — 1 Kon. 8:22-61, NW.
20. (a) Geef een beschrijving van het waterbassin en het altaar. (b) Op welke wijze toonde Jehovah dat hij het altaar en de tempel aanvaardde?
20 Ten zuiden van het altaar stond een enorm rond waterbassin, de „gegoten zee” genoemd, dat 4,57 m in doorsnee en 2,28 m hoog was en op twaalf beelden van stieren rustte, waarvan elke drie in een andere richting gekeerd stonden (1 Kon. 7:23-26, NW). Ongetwijfeld bevond het altaar waarvoor Salomo zijn gebed opzond, zich precies op de plaats waar David zijn altaar had gebouwd. Het was 9,14 m in het vierkant en 4,57 m hoog (2 Kron. 4:1-5, NW). Op deze inwijdingsdag werd er een groots offer op gebracht. Nu was het ogenblik aangebroken waarop God toonde dat hij de tempel goedkeurde:
„Zodra Salomo zijn gebed geëindigd had, daalde vuur uit den hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid des HEREN vervulde het huis. De priesters konden het huis des HEREN niet binnengaan, want de heerlijkheid des HEREN had het huis des HEREN vervuld. Toen alle Israëlieten het vuur en de heerlijkheid des HEREN op het huis zagen neerdalen, knielden zij met het aangezicht ter aarde op het plaveisel, bogen zich neer en prezen den HERE: Want Hij is goed, want zijn [liefderijke goedheid] is tot in eeuwigheid.” — 2 Kron. 7:1-3; NW.
21. Werd Salomo door deze gebeurtenissen gekenmerkt als degene die het eeuwige koningschap zou bezitten?
21 Was Salomo de Beloofde die het eeuwige koningschap zou bezitten? Neen, maar als erfgenaam van David gaf hij door het bouwprogramma dat hij ten uitvoer bracht om Jehovah’s naam te verhogen, en doordat hij krachtens zijn rechtvaardige bestuur en het bevorderen van de aanbidding van Jehovah zijn onderdanen voorspoed en geluk bracht, een nauwkeurig beeld van de regering van de blijvende Erfgenaam.
22. Welke andere bouwwerkzaamheden werden dicht bij het tempelterrein ten uitvoer gebracht?
22 Gedurende de volgende dertien jaren woonde koning Salomo in zijn paleis in de stad Davids op de berg Sion, ongeveer achthonderd meter van de tempel op de berg Moria vandaan, terwijl hij verschillende regeringsgebouwen liet optrekken. Zo bouwde hij een nieuw koninklijk paleis op de berg Moria, onmiddellijk ten zuiden van de tempel, maar dan lager gelegen. Ten zuiden hiervan bouwde hij de troonhal, de zuilenhal en het huis Libanonwoud. — 1 Kon. 7:1-7, PC.
23. Vanaf welke plaats begon Salomo thans te regeren, maar waarom woonde zijn vrouw, Farao’s dochter, daar niet?
23 Salomo regeerde thans vanaf de tempelberg Moria. Ook zijn vrouw, Farao’s dochter, betrok een nieuw huis dat hij voor haar had laten bouwen; zij mocht niet „in het huis van David, den koning van Israël, wonen, want heilig zijn de plaatsen waar de ark des HEREN gekomen is”, zoals koning Salomo zei. — 2 Kron. 8:11; 1 Kon. 3:1; 7:8; 9:24.
VOORAFSCHADUWING VAN ZEGENINGEN
24. Wat voor indruk maakten al deze werken van Salomo op iemand die ze aanschouwde?
24 De schoonheid en de grandeur van Salomo’s bouwwerken en van alle regelingen om deze in stand te houden en te verzorgen, was zo groot dat ze een toeschouwer met stomheid sloegen; de koningin van Scheba, die Salomo een bezoek kwam brengen, vormt hiervan een goed voorbeeld (1 Kon. 10:1-5). Salomo’s lange regering werd gekenmerkt door heerlijkheid, vrede en voorspoed, en hij kreeg vele onderdanen:
25. Onder welke omstandigheden leefden de mensen gedurende Salomo’s regering?
25 „Juda en Israël waren talrijk als het zand aan de zee in menigte; zij aten en dronken en waren blijde. . . . Juda en Israël [woonden] gerust . . ., ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Berseba, gedurende het gehele leven van Salomo.” — 1 Kon. 4:20, 25.
26. (a) Waarvan was dit alles een profetisch beeld? (b) Wat betekent dit voor Davids koninklijke geslachtslijn?
26 Dit alles vormde een profetisch beeld. Met David was een verbond gesloten voor een blijvend koninkrijk dat tot zijn geslachtslijn zou behoren. Na David zouden vele koningen van zijn geslacht de troon bezetten, maar er zou er Eén komen die het koningschap eeuwig zou uitoefenen. Deze Persoon was de Grotere Salomo, Christus Jezus. De vreedzame regering van Salomo, waaronder iedereen gelukkig was en op zijn eigen stuk grond woonde, terwijl hij zich in de zegeningen van een rechtvaardige heerschappij verheugde, vormde een voorafschaduwing van de regering van de Grotere Salomo, Christus Jezus, het Zaad van Gods „vrouw”, de Vredevorst (Matth. 12:42, NW; Jes. 9:5, 6 6, 7). Door zijn onsterfelijkheid heeft hij een blijvende greep op het koningschap en hij zal dit voor eeuwig in zijn bezit houden, waarmee de geslachtslijn van David voor eeuwig in de troon geworteld is. In ons volgende nummer zult u echter nog meer kunnen vernemen over dit voorbeeldige koninkrijk van God en over de wijze waarop het in botsing kwam met de Tweede Wereldmacht, Assyrië.
[Kaart op blz. 661]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
MORIA
TEMPEL
Plaats van het koninklijk paleis
SION
STAD VAN DAVID
Waterreservoir van Silóam
OFEL
MILLO
Gihon
TYROPOEON DAL
KIDRON DAL
DAL VAN HINNOM
En-Rogel