Een natie beheert een land voor God
1. Wat is met betrekking tot de aarde de juiste kijk op eigendomsrechten?
JEHOVAH GOD is de Schepper van de hemelen en de aarde. De aarde en alles wat zich erop bevindt, is van hem. De schepselen die op de aarde leven, bezitten met betrekking tot elkaar eigendomsrechten of bezitsrechten en deze moeten worden gerespecteerd. Men moet echter niet vergeten, dat God de werkelijke eigenaar is en dat met betrekking tot hem geen enkel schepsel eigendomsrechten kan laten gelden. — Ps. 24:1.
2. Waardoor wordt bepaald of een natie lang op het land waar ze zich vestigt, kan blijven leven?
2 Ook een natie moet dit feit erkennen en het land onzelfzuchtig voor haar bevolking gebruiken. Of ze de aanbidding van de ware God bevordert en zijn beginselen handhaaft, of het land verontreinigt en ruïneert, bepaalt of de natie er kan blijven leven of niet. Natiën die atheïstisch zijn of onder invloed staan van de vals-religieuze leerstellingen die hun oorsprong vinden in het oude Babylon en de Schepper en Eigenaar van de aarde smaden, kunnen niet lang op de aarde blijven bestaan. Hoewel het natiën, onder Gods toelating, is toegestaan zich op de aarde te vestigen, is toch geen enkele van deze natiën werkelijk als zijn vertegenwoordigster land geschonken.
3. Hoe kan thans een studie van het voorbeeld van een natie die zowel haar land als haar wetboek van God had ontvangen, voordelen voor ons afwerpen?
3 Er is echter eens een natie geweest die van God een stuk land ontving. Zij ontvingen het niet in eigendom, maar mochten het beheren en waren er tegenover God verantwoordelijk voor het in stand te houden. Het was de enige natie die ooit een door God voorgeschreven stelsel van wetten heeft bezeten. In deze tijd, nu er nieuwe natiën worden gevormd en regeringen ingrijpende veranderingen ondergaan, zal een studie van deze natie en hoe het uiteindelijk met haar is verlopen, ons, waar wij ook op aarde mogen leven, helpen te weten te komen welke loopbaan wij moeten volgen willen wij het land in zekerheid, vrijheid en geluk bewonen.
4. (a) Als gevolg waarvan had Jehovah het recht wetten voor de natie Israël te maken? (b) Wat is de inhoud van het eerste van de Tien Geboden, en hoe blijkt uit de bewoordingen ervan dat het speciaal voor de natie Israël bestemd was?
4 God had dit volk Israël, dat hij als zijn eerstgeboren zoon beschouwde, uit de smeltoven van slavernij in Egypte bevrijd. Hij was ook hun Koning. Onder Mozes bracht hij hen naar de berg Horeb om een natie te stichten. Daar maakte hij door bemiddeling van een engel de onvergelijkelijke Tien Geboden bekend. Jehovah kon de nu volgende eerste twee van de Tien Geboden niet aan de niet-joodse natiën van de wereld, doch alleen aan de bevrijde natie Israël geven: „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. Gij moogt geen andere goden tegen mijn persoon in hebben.
5. Wat eiste het Tweede Gebod van Israël?
5 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis . . .” — Ex. 20:2-6, NW.
6. (a) Hoe tonen de woorden van het Vijfde Gebod aan dat het op Israël van toepassing was? (b) Als teken voor wie in het bijzonder werd het gebod betreffende de sabbat gegeven?
6 Met betrekking tot het land dat hij Abraham en zijn nakomelingen — en niet de een of andere heidense natie — had beloofd, zei zijn vijfde gebod: „Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen lang mogen blijken te zijn op de bodem die Jehovah, uw God, u geeft” (Ex. 20:12, NW). En het gebod waarbij werd bepaald dat wekelijks op de zevende dag een sabbat moest worden gehouden ofte wel alle werk gestaakt moest worden, hetgeen mens en dier tot nut was, was alleen de Israëlieten als teken gegeven, en geen enkele andere natie. — Ex. 20:8-11; 31:13, NW.
HET LAND MOEST BEHANDELD WORDEN ZOALS GOD HAD BEPAALD
7. Welke sabbatten wilde God dat de Israëlieten voor het land zouden houden?
7 Dit was niet de enige sabbatwet. Ook voor de grond zelf die God de Israëlieten had gegeven, stelde hij een aantal sabbatten in. Hij gaf het bevel: „Wanneer gij ten slotte in het land komt dat ik u geef, . . . Zes jaar dient gij uw veld te bezaaien, . . . Maar in het zevende jaar dient er een sabbat van volkomen rust voor het land plaats te hebben, een sabbat voor Jehovah. . . .
8. Wat vond er elk vijftigste jaar plaats?
8 En gij moet . . . tellen . . . negenenveertig jaren . . . En gij moet het vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn bewoners. Het zal een Jubeljaar voor u worden, en een ieder van u moet tot zijn bezitting terugkomen en iedere man van u dient naar zijn familie terug te keren.” — Lev. 25:1-13, NW.
9. (a) Met welk doel gaf Jehovah de geboden betreffende sabbatten voor het land? (b) Wie bezat het recht te bepalen wanneer het land wel en wanneer het niet bewerkt moest worden?
9 Dit aan de Israëlieten geschonken land was een heilig pand en zij moesten dat pand trouw zijn, in erkenning van de goddelijke wijsheid van deze sabbatjaren. Het was goed voor de bodem van het Beloofde Land regelmatig overeenkomstig dit schema braak te liggen of niet bewerkt te worden. Bovendien werd het geloof van de Israëlieten in Jehovah’s belofte erdoor op de proef gesteld; deze belofte hield in dat hij elk zesde jaar zulke overvloedige oogsten zou verschaffen, dat zij genoeg voedsel voorradig zouden hebben om de tijd tot de oogst van het achtste jaar te kunnen overbruggen. En in het achtenveertigste jaar zou hij hen met zulke goede oogsten zegenen, dat zij genoeg voedsel zouden hebben om gedurende het negenenveertigste sabbatjaar en het vijftigste of Jubeljaar, tot aan de oogst van het eenenvijftigste jaar in leven te blijven. God bezat het recht zijn pachters te vertellen wanneer zij het land wel en wanneer zij het niet moesten bewerken. — Lev. 25:20-22.
10. (a) Wat werd beklemtoond door Gods wet op de verkoop van land? (b) Waartoe stelde het Jubeljaar de Israëlieten in de gelegenheid?
10 Dat zij dit land alleen maar in beheer hadden, werd beklemtoond door Gods wet op de verkoop van het landbezit van een familie: „Het land dient dus niet voor altijd verkocht te worden, want het land is van mij. Want gij zijt inwonende vreemdelingen en bijwoners van mijn standpunt uit bezien” (Lev. 25:23, NW). In het vijftigste jaar of het Jubeljaar moest alle Israëlieten die door schulden hun grondbezit verloren hadden, dit land weer teruggegeven worden en moesten degenen die door schulden of andere moeilijkheden hun persoonlijke vrijheid en onafhankelijkheid waren kwijtgeraakt, in vrijheid worden gesteld. Wat een prachtige gelegenheid om gehoorzaamheid jegens God aan de dag te leggen, respect te tonen voor het pand dat hij hun had toevertrouwd en tegenover hun mede-Israëlieten broederlijke liefde ten toon te spreiden! De telling van deze sabbat- en Jubeljaren zou met jaar waarin zij het land binnentrokken, een aanvang nemen. — Lev. 25:1, 2.
11. (a) Waarvan was Israëls voortdurende veiligheid in het hun door God gegeven land afhankelijk? (b) Hoe zou God de sabbatwet voor het land met kracht doorvoeren indien de Israëlieten deze niet zouden nakomen?
11 Nauwgezet vertelde Jehovah de Israëlieten, dat indien zij deze wetten gehoorzaamden, zij in veiligheid zouden wonen, maar als zij dit heilige pand zouden verraden, zou Jehovah zijn bescherming intrekken en zouden hun vijanden hun land bezetten en hen onder de natiën verstrooien. God zou het land woest laten liggen opdat de sabbatten terugbetaald zouden worden welke de Israëlieten niet in acht hadden genomen. — Lev. 25:18, 19; 26:27-39, NW.
12. Op welke wijze en waarom zou Jehovah hun barmhartigheid betonen, zelfs nadat zij weerspannig zouden zijn geweest?
12 Maar zelfs dan zou God hen niet totaal vergeten. Hij brengt zijn liefde voor Abraham en zijn grote barmhartigheid tot uitdrukking, wanneer hij hun vertelt, dat indien hun hart dan verdeemoedigd zou zijn, hij zijn verbond met hun voorvaders zou gedenken en hen weer in het land zou terugbrengen. — Lev. 26:40-45, NW.
13. Welke zegeningen zouden Israël ten deel vallen indien het het wetsverbond met Jehovah zou onderhouden?
13 Voordat Jehovah de Israëlieten in een wetsverbond met zich bracht, zei hij door bemiddeling van Mozes als de middelaar van het verbond: „Nu dan, indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig uit alle andere volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe. En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden. . . .” — Ex. 19:5, 6, NW.
GOD VERSCHAFT HULP
14. (a) Als wie zouden zij worden als zij het verbond zouden houden? (b) Wanneer werd Jehovah’s huis van aanbidding voor het eerst onder de Israëlieten opgetrokken, en wat werd in de Allerheiligste afdeling geplaatst? (c) Op welke wijze bracht Jehovah zijn goedkeuring over deze regeling tot uitdrukking?
14 Indien zij dit verbond hielden, zouden zij als Melchizédek worden, die te Salem zowel koning als priester van Jehovah was geweest. Voorlopig was Jehovah echter de ware en enige Koning over hun natie. Om hen te helpen het verbond na te komen, gaf Jehovah Mozes een model voor een huis van aanbidding. Dit werd op 1 Nisan van het jaar 1512 v. Chr. aan de voet van de berg Horeb of Sinaï opgetrokken. Het voornaamste meubelstuk was de met goud bedekte „ark der getuigenis”, welke de stenen tafelen bevatte waarin de Tien Geboden waren gegrift. Deze werd in de Allerheiligste afdeling van dit huis, de Tabernakel, geplaatst. Jehovah bracht zijn goedkeuring tot uitdrukking, door de wolk van zijn heerlijkheid boven de tent te laten vertoeven en de Tabernakel te laten vullen. — Ex. 40:1-35, NW.
15. (a) Wie werden vervolgens voor priesterdienst in Israël aangewezen, en in welk opzicht was Aäron de Gezalfde of Messias? (b) Wat vormde het hoogtepunt van de eerste dag dat de priesters dienst verrichtten?
15 Toen zalfde Mozes, op Gods bevel, zijn broer Aäron tot hogepriester en installeerde hij door middel van een zeven dagen durende ceremonie de priesterschap in haar ambt. Aäron werd hierdoor de Gezalfde of Messias, of, zoals de Griekse Septuaginta-bijbel hem noemt, Christós, de Gezalfde van Jehovah, maar dan slechts in een priesterlijke betekenis. Aärons zoons waren onderpriesters en alle andere manlijke levieten die aan de vereisten voldeden, waren dienstknechten van de priesterschap. God gaf er op de achtste dag, de eerste dag dat zij als priesters dienst verrichtten, blijk van dat hij deze pas geïnstalleerde priesterschap had aanvaard. Hij liet zijn heerlijkheid aan het gehele volk verschijnen, waarna er vuur kwam dat het brandoffer op het altaar verteerde. — Lev. 8:1-30; 9:1-24, NW.
16. Waarom was het Aäronische priesterschap niet als dat van Melchizédek, maar welke voorzegging deed God?
16 Dit priesterschap was niet als dat van Melchizédek, die zowel koning als priester was. God was de onzichtbare Koning, en daarom hield hij in Israël priesterschap en koningschap gescheiden. Door bemiddeling van Mozes deed hij echter de voorzegging dat er een tijd zou komen waarin de Israëlieten het geloof zouden verliezen en om een zichtbare, menselijke koning zouden vragen. — Deut. 17:14-18.
17. Op welke wijze trad de ernst van de scheiding tussen priesterschap en koningschap in de dagen van koning Uzzia duidelijk aan het licht?
17 De scheiding tussen priesterschap en koningschap bleef ook nadat zij een menselijke koning hadden gekregen van kracht en vormde een zeer ernstige aangelegenheid. Eeuwen later trachtte koning Uzzia van Jeruzalem in zijn eerzucht priesterlijke taken aan zijn koninklijke macht toe te voegen en werd hij met melaatsheid geslagen, waardoor hij niet langer toegang tot de tempel had; zijn zoon Jotham moest als koning de troon bestijgen. — 2 Kron. 26:16-23.
VOORBEELDEN VAN GROTERE DINGEN
18. Wat behoorde tot de dagelijkse taak van de Aäronische priesterschap?
18 Het offeren van reukwerk, met inbegrip van dat wat elke morgen en avond in de Tabernakel op het gouden reukwerkaltaar werd geofferd, vormde een taak die exclusief aan de Aäronische priesterschap was toegewezen. Bovendien offerden zij steeds, dag aan dag, een manlijk schaap als brandoffer, het „voortdurende brandoffer”, op het altaar in de voorhof. — Ex. 30:7, 8; Luk. 1:8-11; Ex. 29:38-42, NW.
19. (a) Op welke dag moest er in de Tabernakel een schoof van de gerstoogst worden aangeboden? (b) Van welke betekenis was die dag in het jaar 33 van onze christelijke jaartelling?
19 Op 14 Nisan werd het pascha gevierd. De dag daarop, 15 Nisan, was een sabbat, ongeacht op welke dag van de week hij viel. Op de volgende dag, 16 Nisan, moest de hogepriester in de Tabernakel met een schoof gerst een heen en weer gaande beweging maken (Lev. 23:5-11, NW). Hierna konden zij nieuwe gerst eten. Het was dan ook niet toevallig, dat Jezus Christus op 16 Nisan 33 n. Chr. uit de doden opstond. — 1 Kor. 15:20, NW.
20. Wanneer werden de eerstelingen van de tarwe geofferd, hoe werd deze viering later genoemd, en welke bijzondere gebeurtenis vond in het jaar 33 op deze dag plaats?
20 Vervolgens begon men vanaf de 16e Nisan zeven sabbatten of weken te tellen, en op de vijftigste dag werden de eerstelingen van de tarwe geofferd (Lev. 23:15-21, NW). Deze dag werd later, zoals in Handelingen 2:1, de Pinksterdag genoemd; dit woord gaat namelijk terug op het Griekse woord voor vijftigste dag, pentecoste. Het was te Jeruzalem, op die dag in 33 n. Chr., welke dag toevallig onze zondag of de eerste dag van de joodse week was, dat de heilige geest op de eerste christenen, Christus’ volgelingen, werd uitgestort. — Hand. 2:1-36, NW.
DE GROTE KONING-PRIESTER ZAL BLIJVENDE VOORDELEN BRENGEN
21. Wie genoten vóór de Aäronische priesters het voorrecht Jehovah offers te mogen brengen?
21 Aäron was niet de Pontifex Maximus („Grootste Bruggenmaker”), want de stad Rome met haar priestercollege of collegium pontificum zou pas 750 jaar later worden gesticht. Neen, hij was de hoogste cohén (priester) van Jehovah God in Israël. Voordien hadden de patriarchale hoofden van het volk Israël, zoals Abraham, Isaäk en Jakob, het voorrecht genoten Jehovah offers te mogen brengen.
22. Waaruit bleek dat de komende Priester als Melchizédek, groter zou zijn dan de levitische priesterschap van Aäron?
22 Dat de priester die zou komen superieur zou zijn, bleek uit het feit, dat Melchizédek Abraham zegende, nadat deze van een overwinning op de koningen van Babylonië en zijn bondgenoten was teruggekeerd. Daar Abraham de vader van de Israëlieten was, bevond Levi, zijn achterkleinzoon, zich nog steeds in zijn lendenen toen hij door Melchizédek werd gezegend; aldus werden ook zijn nakomelingen Levi en Aäron gezegend. Aärons priesterschap was daarom inferieur aan dat van Melchizédek, want de regel is, dat degene die zegent, superieur is aan degene die gezegend wordt. Ook de komende Priester naar de wijze van Melchizédek zou groter zijn dan de levitische priesterschap van Aäron. Hij zou het Zaad van Gods „vrouw” zijn. — Hebr. 7:4-17, NW.
23. Waarom zou de Priester als Melchizédek wat het brengen van offers en de opvolging betreft superieur zijn?
23 Hogepriester Aäron stierf op 123-jarige leeftijd op de berg Hor en werd door zijn zoon Eleazar opgevolgd (Num. 20:22-29). Daar de mens onvolmaakt, zondig en aan de dood onderhevig geboren wordt, werd Israëls priesterschap in de familie van Aäron van vader op zoon doorgegeven. Dit was noodzakelijk totdat Jehovah zijn grote koninklijke Priester of Cohén als Melchizédek zou verwekken en het „koninkrijk van priesters” zijn intrede zou doen (Ex. 19:6, NW). Door zijn zondeloosheid en volmaaktheid zou hij het vermogen bezitten eeuwig te leven en geen opvolgers nodig hebben. Hij zou een veel betere priester zijn dan Aäron en een offer kunnen brengen dat getrouwe mensen eeuwig leven zou bezorgen.
HET PAND BEHOUDEN DOOR LIEFDE VOOR GOD
24. Op welke wijze bereidde Mozes, voordat hij stierf, Israël voor op het betreden van het Beloofde Land?
24 Aärons broer Mozes stierf op de berg Pisga, vanwaar hij westwaarts over de rivier de Jordaan heen het hele land „dat vloeit van melk en honig” kon overzien (Deut. 34:1-8). In de op één na laatste maand voor het eind van de veertigjarige reis door de wildernis hield Mozes afscheidstoespraken waarin hij Israël aanmoedigde Jehovah als God te blijven dienen en aanbidden. Onder inspiratie bracht Mozes hier het grootste gebod van Israëls verbond met zijn God onder woorden:
25. Hoe toonde Mozes de Israëlieten met welke beweegreden zij Jehovah moesten dienen?
25 „Luister, o Israël: Jehovah, onze God [Elohím], is één Jehovah. En gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw levenskracht. . . . Jehovah, uw God [Elohím], dient gij te vrezen, en hem dient gij te dienen . . . Gij moogt geen andere goden achternalopen, welke goden ook van de volken die rondom u zijn, . . . opdat de toorn van Jehovah, uw God, niet tegen u ontbrandt en hij u van de oppervlakte der aardbodem moet verdelgen.” — Deut. 6:4-15, NW.
26. Op welke wijze gaf Jezus er blijk van dat ditzelfde beginsel inzake de ware aanbidding op christenen van toepassing is?
26 Er blijk van gevend dat dit zelfde beginsel en bevel op christenen van toepassing is, verklaarde Jezus Christus, de Leider van het christendom, toen hem werd gevraagd: „Wat is het allereerste gebod?” het volgende: „Het eerste is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God [Theos], is één Jehovah, en gij moet Jehovah, uw God [Theos], liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Er is geen ander gebod groter dan deze.” — Mark. 12:28-31, NW.
JEZUS CHRISTUS NIET JEHOVAH GOD
27. Wat voor soort van God is Jehovah, zoals blijkt uit Jezus’ herhaling van het eerste grote gebod?
27 Gelieve op te merken, dat Jezus Christus Mozes’ woorden niet interpreteerde en verklaarde dat Mozes had gezegd: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze Goden [Theoi], is drie.’ Hij zei niet dat er drie Jehovah’s waren en dat hij zelf één van die drie Jehovah’s was. Jezus zei alleen maar: „Jehovah, onze God [Theos], is één Jehovah.” Jehovah is de gehele Theos, de gehele Elohím, de gehele God. Jehovah deelt de aanbidding niet met twee andere Goden in een Babylonische triade.
28. Hoe bewees Jezus, toen hij een psalm van David aanhaalde, dat hij niet Jehovah was?
28 Toen Jezus Mozes aanhaalde en zei: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart”, bedoelde hij dus niet zichzelf; hij zei niet, dat hij zelf Jehovah was, degene die men aldus moest liefhebben. Hij sprak over zijn eigen God en Vader. Onmiddellijk na dit gesprek bewees Jezus dat hij niet zelf Jehovah was, want Markus 12:35-37 (NW) vertelt ons: „Toen Jezus echter het woord nam, zei hij . . . ’Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen dat de Christus Davids zoon is? David zelf heeft door de heilige geest gezegd: „Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden onder uw voeten stel.’” David zelf noemt hem „Heer”, hoe komt het dan dat hij zijn zoon is?’” Aldus bewees Jezus, dat hij Davids „Heer” was, tot wie Jehovah zich wendde, want Jezus was Davids zoon en zou tot „Heer” over David worden gemaakt.
29. Wat voor soort van toewijding eist Jehovah God van zijn schepselen, in tegenstelling tot de ideeën die met het geloof in Babylonische triaden zijn verbonden?
29 Wij moeten er daarom erg voor oppassen niet ten prooi te vallen aan valse Babylonische religieuze ideeën en leringen die ons ertoe zouden kunnen brengen tot onze eigen vernietiging ’de Schriften te verdraaien’. Jehovah is slechts één God, één Persoon, niet drie. Om die reden eist hij dat zijn gehoorzame schepselen aan slechts één Persoon, namelijk de Enige wiens naam Jehovah is, met hun gehele hart, ziel, verstand en kracht exclusieve toewijding schenken. — Ps. 83:18; Jes. 42:8, NW.
30. Noem enkele van de dingen die God deed wanneer hij de Israëlieten zijn liefde toonde.
30 Denk eens aan de dingen die God deed wanneer hij de Israëlieten zijn liefde toonde. Hij vernederde de machtige Eerste Wereldmacht, Egypte. Hij bevrijdde Israël en organiseerde het tot een natie. Gedurende de veertig jaren in de wildernis leidde en bewaarde hij de natie en voorzag hij haar van eten en drinken. Zelfs de kleren van het volk raakten niet versleten. Hij verschafte de Israëlieten een huis van aanbidding met een priesterschap, zodat zij zich aan hun heilige verbond met hem zouden kunnen houden. Nu zorgde hij voor hen door Mozes’ getrouwe dienstknecht, de militaire bevelhebber Jozua, de zoon van Nun, aan te stellen om hen door de rivier de Jordaan heen het land van melk en honing binnen te leiden.
31. (a) Wat zou het voor de natie betekenen, indien Israël Jehovah zou blijven liefhebben en gehoorzamen, maar wat zou het gevolg zijn wanneer zij zouden nalaten het hun door God gegeven pand te bewaren? (b) Heeft Jehovah in deze tijd een volk dat hem exclusieve toewijding schenkt?
31 Indien de Israëlieten Jehovah zouden blijven liefhebben en aanbidden en in het land zijn geboden zouden nakomen, zou dit leven en geluk, welzijn en zekerheid voor hen betekenen, en zouden zij ervan overtuigd kunnen zijn dat zij als natie in het land zouden blijven en als Gods pachters het heilige beheer over het land zouden blijven voeren. Zouden zij daarentegen nalaten het pand te bewaren door de ware aanbidding van Jehovah te handhaven, dan zou dit tot morele ontaarding en zedelijk verval leiden, ja, zelfs tot het ruïneren en ontvolken van het land dat zij, zoals hun goedgunstig werd toegestaan, in bezit mochten nemen. Wat zouden de Israëlieten doen? Wij zullen zien hoe zij vóór de komst van de grote Koning-Priester als Melchizédek, een koning zouden krijgen en hoe Jehovah’s woorden ten aanzien van hen in vervulling gingen. Bovendien zullen wij zien dat God ook thans een volk heeft dat de liefde voor en aanbidding van de ene God Jehovah boven alle andere dingen stelt en hem exclusieve toewijding schenkt. Heeft Jehovah degenen die deel uitmaken van dit volk georganiseerd? Wat is het land dat Jehovah hun op deze aarde heeft geschonken, en zullen zij hierin blijven wonen? Hoe kunt u zich een plaats in zo’n verrukkelijk land veroveren? Aan deze punten zal in volgende uitgaven van De Wachttoren aandacht worden geschonken.