Leve de ware aanbidding — Weg met de valse!
„Hizkía nu . . . bleef doen wat goed en recht en getrouw was voor het aangezicht van Jehovah, zijn God.” — 2 Kron. 31:20, NW.
1. (a) Waardoor werd het jaar 1513 v.G.T. gekenmerkt? (b) Waarom was het voor Israël belangrijk het als een voorafschaduwing dienende Pascha in acht te nemen?
HET jaar 1513 v.G.T. werd gekenmerkt door Israëls bevrijding van de nationalistische onderdrukking door de eerste wereldmacht, Egypte. Het werd eveneens gekenmerkt door de viering van het eerste Pascha. Bij deze gelegenheid gehoorzaamden de Israëlieten onvoorwaardelijk Jehovah’s, door bemiddeling van Mozes gegeven instructies. „Juist zo deden zij.” Het als een voorafschaduwing dienende Pascha moest van jaar tot jaar ter gedachtenis in Israël in acht genomen worden. „Met betrekking tot Jehovah moet deze nacht in acht genomen worden door alle zonen van Israël in al hun geslachten” (Ex. 12:50, 42, NW). Het was belangrijk dat zij dit deden, want op deze wijze bleef het natuurlijke Israël er voor in aanmerking komen de „gemeente van de eerstgeborenen, . . . die ingeschreven zijn in de hemelen,” te worden, die Gods grote tegenbeeldige Pascha houden door geloof te oefenen in „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”. — Hebr. 12:23; Joh. 1:29.
2. Hoe toonde Israël zich ondankbaar, maar welk schitterende voorbeeld van ware aanbidding werd sinds 745 v.G.T. waargenomen?
2 In de loop der eeuwen ging Israël ertoe over te doen wat kwaad was en werd het ondankbaar jegens zijn Bevrijder, Jehovah God. Zelfs in Juda en Jeruzalem, waar Jehovah’s tempel uitnodigde tot de ware aanbidding, vervielen de Judeeërs tot heidendom. Toen Hizkía evenwel in 745 v.G.T. Jehovah’s troon in Jeruzalem besteeg, scheen hij als een blinkende ster in de lijn van Davidische koningen. „In al het werk, dat hij begon met betrekking tot den dienst van het huis Gods, tot de wet en het gebod, waarin hij zijn God zocht, handelde hij met volle toewijding en was hij voorspoedig” (2 Kron. 31:21). Wat een schitterend voorbeeld voor allen die Jehovah thans aanbidden!
3, 4. (a) Wat zou onmiddellijk na de heropening van de tempel aan de orde zijn? (b) Welk voorafgaande werk was echter, zowel in het voorbeeld als in de vervulling, noodzakelijk?
3 Hizkía sloeg terdege acht op Jehovah’s, door bemiddeling van Mozes gegeven gebod met betrekking tot het Pascha. Het herstel ervan zou onmiddellijk na de heropening van de tempel en nog voordat de Assyriërs hun laatste verpletterende aanval tegen Israël in het noorden ondernamen, aan de orde zijn. „Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse [in Israël], dat zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor den HERE, den God van Israël, het Pascha te vieren. En de koning, zijn oversten en de gehele gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede maand, want zij konden het op den gewonen tijd niet vieren, omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was.” — 2 Kron. 30:1-3.
4 Ook in de vervulling moest er een voorafgaand werk worden verricht. In het bijzonder in de lente van 1918 G.T. kwam er een vurige beproeving en loutering van Gods gehele volk op aarde. De gezalfde priesterklasse werd van een bevreesd hart gereinigd. Vol berouw over het feit dat zij tijdens de Eerste Wereldoorlog enigszins geschipperd hadden, werden zij wederom voor Jehovah’s aanbidding bijeengebracht. Thans waren zij, zoals dit in de Wachttoren-artikelen getiteld: „Gezegend zijn de onbevreesden”, uitgegeven in 1919 [in het Engels] tot uitdrukking werd gebracht, „gereed, bereid en verlangend te allen tijde” onbevreesd de aanwijzingen van hun Heer, Jezus Christus, te gehoorzamen. De omstandigheden waren geschikt voor het hernieuwen van hun lofoffer aan Jehovah, op basis van het slachtoffer van „het Lam Gods”.
DE OPROEP OM BIJEEN TE KOMEN
5, 6. (a) Wat voor koeriers zond Hizkía uit en met welke boodschap? (b) Welk soortgelijke voorbeeld hebben christelijke koeriers in deze tijd gevolgd?
5 De uitnodiging om aan Jehovah’s aanbidding deel te nemen, moest alom uitgebazuind worden. Ontstelde Jehovah de aarde door een wonderbare aankondiging door bemiddeling van een engel uit de hemel? Neen. Jehovah gebruikte menselijke koeriers. „De ijlboden nu gingen met de brieven van den koning en zijn oversten door geheel Israël en Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot den HERE, den God van Abraham, Isaäk en Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit de macht van de koningen van Assur.” — 2 Kron. 30:6.
6 Sinds het jaar 1919 zijn koeriers van de hedendaagse christelijke gemeente het gehele gebied van de christenheid doorgetrokken met een vreugdevolle oproep bijeen te komen voor Jehovah’s aanbidding. Naar het voorbeeld van Jezus en zijn apostelen, die ’van stad tot stad en van dorp tot dorp trokken, terwijl zij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikten en bekendmaakten’ en „van huis tot huis” heilzame dingen vertelden, hebben deze christenen een beroep gedaan op het geweten van rechtgeaarde personen, die nog steeds in de religieuze organisaties van de christenheid gevangen zaten, opdat zij ’tot Jehovah zouden wederkeren’ om redding te verkrijgen. — Luk. 8:1; Hand. 20:20.
7. Welke uitnodiging werd er, zowel toen als nu, gedaan, en hoe werd hierop gereageerd?
7 Wie zullen Jehovah’s ware aanbidding ondersteunen? Dit is thans, net als in Hizkía’s tijd, een vraag die van levensbelang is. Laten allen die werkelijk rechtvaardigheid liefhebben, zich van het verdeeldheid brengende nationalisme en van heidense religie en filosofieën afkeren. Laten zij niet langer hardnekkig zijn maar Jehovah, hun Schepper, eren: „Weest thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft den HERE uw hand en komt tot zijn heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient den HERE, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u afkere. . . . Want genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem wederkeert” (2 Kron. 30:8, 9). Ah, maar wie zullen zich voor Jehovah vernederen? De joden van het tien-stammenkoninkrijk hielden vast aan hun Baälaanbidding. En thans heeft de uitnodiging voor de eensgezinde aanbidding van Jehovah in zijn tempel alleen maar spottende minachting van de zijde van de geestelijken der christenheid ontmoet.
8. Wat werd er van hen die gehoor gaven aan de oproep geëist, doch hoe hebben zij zich „één van zin” betoond?
8 „Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen.” Er was een klein overblijfsel — slechts enkele personen uit de noordelijke stammen — dat gehoor gaf aan Jehovah’s oproep. „Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem” (2 Kron. 30:10, 11). Zo is, sinds 1919, slechts een klein aantal van hen die het christendom beleden, voor Jehovah’s aanbidding in zijn gereinigde tempel naar voren getreden. De grote religieuze stelsels van de christenheid hebben trots hun afgodische positie als een onderdeel van het wereldrijk van valse religie gehandhaafd. Van de energieke lofprijzers van Jehovah kan echter gezegd worden „dat zij één van zin waren, om het gebod des konings en der oversten naar het woord des HEREN te volbrengen”. — 2 Kron. 30:12.
9. Hoe wijst het verslag uit de oudheid op de enige weg tot redding?
9 Toen meer dan tweehonderd jaar vóór Hizkía’s tijd het afgodische noordelijke koninkrijk werd gesticht, hadden priesters, levieten en anderen dit verlaten en waren zij naar Jeruzalem gekomen om Jehovah daar te aanbidden (2 Kron. 11:13-16). En nu hadden ook degenen die uit Aser, Manasse en Zebulon kwamen voor zichzelf de mogelijkheid geschapen gered te worden. Ongetwijfeld bleven velen van hen hun aanbidding voortzetten in de plaats die hij verkozen had — zijn tempel in Jeruzalem — totdat het Assyrische nationalisme Israël opslokte. Toen ’Israël uit zijn land in ballingschap naar Assur werd weggevoerd’, viel hun dus redding ten deel doordat zij zich bij Jehovah’s ware aanbidders bevonden (2 Kon. 17:23). Mogen ook wij in deze tijd, nu het nationalisme wederom hoogtij viert, de ware aanbidding trouw blijven ten einde gered te worden!
10. Welk reinigingswerk moest in Jeruzalem nog gedaan worden en waarop duidt dit thans?
10 Reiniging van diepgewortelde gebruiken van de valse aanbidding komt niet in een ogenblik tot stand. Toen die Judeeërs en Israëlieten het Pascha en het erop volgende zevendaagse feest der ongezuurde broden vierden, moesten zij dus ook aandacht schenken aan het verwijderen van de overblijfselen van demonenaanbidding uit Jeruzalem. „Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron” (2 Kron. 30:14). Op de vuilnisbelt ermee! Slechts toen dit reinigingswerk achter de rug was, bevonden zij zich in een juiste toestand om het Pascha te vieren. Hierdoor wordt ons in deze tijd duidelijk aan het verstand gebracht dat Jehovah’s ware aanbidders zich van elk spoor van heidendom moeten ontdoen. Beelden, religieuze symbolen, altaren, afbeeldingen waarop vals-religieuze voorstellingen staan — al deze dingen moeten uit ons hart, ons huis en uit de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s christelijke getuigen worden gebannen!
11, 12. (a) Wat beeldde het zevendaagse feest af? (b) Hoe dienen Jehovah’s getuigen de hedendaagse verlenging van het feest te beschouwen?
11 En wat wordt door het zevendaagse feest der ongezuurde broden afgebeeld? Hierin zien wij het onafgebroken geestelijke feest dat Gods aanbidders vieren als zij ’luisteren en het ook doen’, geloof oefenend in het slachtoffer van „het Lam Gods”. Nu zij in een goedgekeurde verhouding tot Jehovah staan, brengen zij geestelijke slachtoffers van lof, ’de vrucht van lippen’ die hem toegewijd zijn en getuigenis afleggen van zijn naam en koninkrijk. — Hebr. 13:15.
12 Ondanks lichamelijke vervolging door nationalistische regeringen, aangehitst door spottende geestelijken, blijven Jehovah’s getuigen ’het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk op de gehele bewoonde aarde prediken’, en het getuigenis blijft in deze zestiger jaren aan kracht winnen (Matth. 24:14). En als het feest van dienst nu eens buiten onze verwachting een tijd lang verlengd is? In Hizkía’s tijd „kwam de gehele gemeente overeen, om nog zeven dagen feest te vieren, en zij vierden nog zeven dagen feest, met vreugde” (2 Kron. 30:23). Wees blij dat u in dit jaar 1968 nog het voorrecht geniet Jehovah op de gehele aarde te loven!
13. Welke barmhartige voorziening heeft Jehovah getroffen voor hen die bezoedeld zijn met heidense religie, maar met welk uiteindelijke resultaat?
13 Degenen die uit de noordelijke stammen kwamen, hadden geen tijd zich vóór Hizkía’s Pascha te reinigen. Daarom bad de koning ten behoeve van hen: „Moge de goede Jehovah zelf toegeeflijk zijn voor ieder die zijn hart bereid heeft om de ware God, Jehovah, de God van zijn voorvaders, te zoeken, zij het zonder de reiniging voor wat heilig is. Bijgevolg luisterde Jehovah naar Hizkía en genas het volk” (2 Kron. 30:18-20, NW). In de hedendaagse vervulling zijn velen tot Jehovah’s organisatie gekomen met smetten van heidense religie. Het heeft hun tijd gekost hun geest te hervormen en de zuivere leer en aanbidding te gaan beoefenen, doch Jehovah heeft hun hartetoestand gezien en is vol barmhartigheid toegeeflijk geweest, terwijl hij hen heeft aangemoedigd deel te nemen aan het feest van lofprijzing. Dank zij de successievelijke onthulling van de waarheid uit Jehovah’s tempel, zijn allen ten slotte „nauw verenigd [geworden] in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”, ten einde schouder aan schouder in de dienst van de grootse Koning, Jehovah God, te werken. — 1 Kor. 1:10.
14, 15. (a) Wie hadden een aandeel aan het vreugdevolle feest, en keurde Jehovah dit goed? (b) Aan welke hedendaagse bijeenkomst worden wij herinnerd?
14 Er waren destijds ook nog anderen die zich bij de Israëlieten in hun aanbidding aansloten. Dit waren vreemdelingen uit Juda en van buiten Juda, die geloof oefenden in Juda’s God, Jehovah. Hierbij waren natuurlijk ook de tempelslaven, de nethinim, inbegrepen. „De gehele gemeente van Juda, de priesters, de Levieten, de gehele gemeente die uit Israël gekomen was, en de vreemdelingen, zowel die uit het land van Israël gekomen waren, als die in Juda woonden, verheugden zich. Er was grote vreugde in Jeruzalem. . . . Toen stonden de Levietische priesters op en zegenden het volk, en hun stem werd gehoord; hun gebed kwam tot in zijn heilige woning, tot in den hemel.” — 2 Kron. 30:25-27.
15 Dit alles doet denken aan een andere bijeenkomst voor aanbidding, welke in Openbaring hoofdstuk 7 staat beschreven. Eerst worden de 144.000 leden van het geestelijk Israël van God gezien. Vervolgens beschrijft het visioen „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon [van Jehovah] en voor het Lam”. En waarom staan zij voor Jehovah’s troon? „Zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel.” Zo wordt thans, en vooral vanaf het jaar 1935, een „grote schare” „inwonende vreemdelingen” — nauwe metgezellen van het geestelijke Israël — uit alle natiën ter wereld bijeenvergaderd voor Jehovah’s aanbidding. Jehovah treft zegenrijke voorzieningen voor hen en het Lam, Christus Jezus, voert hen „naar bronnen van wateren des levens”. En ten slotte „zal [God] elke traan uit hun ogen wegwissen”. — Openb. 7:9, 10, 15, 17; 21:4.
16. Hoe kan de „grote schare” leven verkrijgen?
16 Koestert u de verwachting tot deze „grote schare” te behoren die de hedendaagse bedreiging van de zijde van het nationalisme zal overleven en eeuwig op de paradijsaarde zal leven? Blijf dan Jehovah trouw in het beoefenen van de ware aanbidding!
WEG MET DE VALSE AANBIDDING!
17, 18. (a) Waartoe wekte het Pascha het volk op? (b) Hoe strookt dit in de vervulling met het werk van Jehovah’s getuigen in deze tijd?
17 Waartoe wekte de grootse paschaviering, de grootste sinds de dagen van Salomo, het volk op? „Toen nu dit alles geëindigd was, trokken al de Israëlieten, die zich daar bevonden, uit naar de steden van Juda, verbrijzelden de gewijde stenen, hieuwen de gewijde palen om en vernielden grondig de hoogten en de altaren uit geheel Juda en Benjamin en in Efraïm en Manasse. Daarna keerden al de Israëlieten naar hun steden terug, ieder naar zijn eigen bezitting” (2 Kron. 31:1). Het was een volkomen opruiming van de valse religie in het koninkrijk Juda.
18 Dit past heel goed bij het polemische aspect van het werk dat Jehovah’s getuigen sinds 1919 over de gehele wereld verricht hebben. Er is „geen mededinging ten opzichte van Jehovah” geduld en derhalve geen compromis gesloten met afgoderij — hetzij katholiek, protestants, joods of openlijk heidens (2 Kon. 10:16, NW). In de gehele christenheid, en ook aan de andere natiën, is de zuivere waarheid uit Gods Woord de bijbel verkondigd, waarbij de oorlogophitsende, nationalistische, afgodenaanbiddende aanhangers van de valse religie aan de kaak zijn gesteld als personen die door Jehovah, de ware God, zijn verworpen.
19. (a) Welk resultaat heeft dit polemische werk gehad? (b) Hoe werd afgoderij door Hizkía beschouwd, en hoe dienen wij deze thans te beschouwen?
19 Deze veldtocht, die bestaat in het aankondigen van „de dag der wraak van de zijde van onze God” heeft velen van de boeien van demonenreligie bevrijd, waardoor zij Jehovah’s „goede wil” konden verkrijgen (Jes. 61:2, NW). Dit is „recht . . . in de ogen des HEREN” geweest, wàt de afvallige geestelijkheid ook mag denken of zeggen. Jehovah keurt het goed, net zoals hij Hizkía’s handelwijze goedkeurde: „Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had” (2 Kon. 18:4). Want deze slang, die Christus en zijn offer afbeeldde, was men gaan verafgoden, zo ongeveer op dezelfde manier als het „heilige kruis” thans door velen in de christenheid wordt aanbeden. Afgoderij bestaat niet bij Gods ware volk, noch in de oudheid, noch in deze tijd. — Ps. 106:35-40; 1 Kor. 10:6, 11, 14.
20. Wat werd erdoor voorschaduwd dat Hizkía tegen de koning van Assyrië in opstand kwam?
20 Weigerend zich tot slaaf van het Assyrische nationalisme te maken, nam Hizkía het vervolgens tegen Sanherib zelf op. „En hij kwam in opstand tegen den koning van Assur en diende hem niet meer” (2 Kon. 18:7). Zo voerde Christus het gezalfde overblijfsel, na het in de geestelijke tempel van aanbidding bijeengebracht te hebben, uit de slavernij aan het nationalisme en de heidense religie en leidde het in een veldtocht ten einde de ondergang van Satan en zijn gehele organisatie met haar onrechtvaardige „hemelen” en „aarde” aan te kondigen. In het jaar 1922 en de daaropvolgende zes jaren werden in grote vergaderingen van Jehovah’s getuigen oordeelsboodschappen aangenomen die eerst in Jehovah’s „hemelen” waren bekendgemaakt, en deze werden over de gehele aarde uitgebazuind. In deze verklaringen, die in hoofdlijnen in de hoofdstukken 8 tot 11 van Openbaring staan aangegeven, zijn in het bijzonder Jehovah’s rechtvaardige vonnissen uitgesproken tegen de machtige organisatie — demonisch, religieus en nationalistisch — die Satan in de loop der eeuwen heeft opgebouwd.
21. Hoe werd Satan op de vergadering in Detroit in 1928 gewaarschuwd?
21 Als climax en hoogtepunt van de achtdaagse vergadering die van 30 juli–6 augustus 1928 in Detroit, in de Amerikaanse staat Michigan, werd gehouden, namen twaalfduizend personen enthousiast een „Verklaring tegen Satan en voor Jehova” aan. Hierin werd bekendgemaakt dat „de groote krijg van Armageddon spoedig zal aanbreken en de volledige breideling van Satan en de volkomen omverwerping van zijn verderfelijke organisatie tengevolge zal hebben, en dat Jehova door Christus, den nieuwen heerscher, gerechtigheid op aarde [zal] vestigen, [en] de mensheid van het kwade [zal] bevrijden”.a Zo werd de wrede heerser van de nationalistische regeringen die de aarde de eeuwen door hebben beheerst, gewaarschuwd dat zijn tegenstand tegen Gods koninkrijk en de vertegenwoordigers ervan op aarde, tot een zekere mislukking is gedoemd.
OORLOG TEGEN DE FILISTIJNEN
22, 23. (a) Welke actie ondernam Hizkía tegen de Filistijnen? (b) Wat kenmerkte deze traditionele vijand?
22 Hizkía viel ook een traditionele vijand aan die zich diep in het gebied van Juda, ten zuidwesten van Jeruzalem, in vestingen had verschanst. „Hij versloeg de Filistijnen tot aan Gaza en verwoestte het gebied er van, van den wachttoren af tot de versterkte stad toe” (2 Kon. 18:8). Vindt dit een parallel in deze tijd?
23 Uit Gods Woord blijkt dat de Filistijnen, vanaf het moment dat Israël het Beloofde Land binnentrok, voortdurend oorlog tegen Israël hebben gevoerd. Zij waren een trots volk en hadden de uiterste minachting voor de rechtvaardige wetten die Jehovah voor Israël had gemaakt, zoals de wetten inzake bloed (Zach. 9:6, 7; Lev. 17:14). Zij zonden voortdurend expeditielegers of guerrilla-benden tegen Gods volk. Amos 1:6-8 maakt gewag van hun opstanden tegen Israël en van het feit dat zij vele Israëlieten gevangen namen en aan Edom verkochten. Hun religie was wreed en heidens en werd gekenmerkt door de aanbidding van een visgod, Dagon, waarvan de beelden een rechtopstaande vissekop hadden, gelijkend op de mijters die door patriarchen en bisschoppen van de religieuze stelsels der christenheid worden gedragen.
24. Welke oude vijand schijnen de Filistijnen vooral te voorschaduwen?
24 De Filistijnen schijnen oude vijanden van de ware aanbidding op aarde te voorschaduwen. Eén zo’n vijand is vooral de rooms-katholieke hiërarchie, wier religieuze stelsel doordrenkt is van heidens-Babylonische leerstellingen en ceremonieën. Zo lang de hiërarchie bestaat, heeft ze allen die een moedig standpunt voor de ware aanbidding hebben ingenomen, op leven en dood bestreden. Ze heeft de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele aarde sinds 1919 bitter tegengestaan.
25. Welke hedendaagse veldtocht door Jehovah’s getuigen komt overeen met de actie die Hizkía tegen de Filistijnen ondernam?
25 Hizkía’s actie tegen het oude Filistéa doet denken aan een veldtocht die Christus’ volgelingen op aarde hebben ondernomen, in het bijzonder in de dertiger jaren. Toen was de rooms-katholieke hiërarchie, als de voornaamste religie van de christenheid, lange tijd verschanst geweest in het domein van aanbidding dat rechtmatig aan de „lofprijzers” van Jehovah toebehoorde. En evenals de ontaarde Filistijnen van vroeger voor politiek gewin met de Assyrische wereldmacht onderhandelden, heeft ook de rooms-katholieke hiërarchie uit de moderne geschiedenis verbonden gesloten met nationalistische dictators, zoals het lateraanse verdrag met Benito Mussolini in 1929 en het concordaat met Adolf Hitler in 1933. Jehovah’s getuigen zijn — niet met vleselijke wapens, maar met een van kracht geladen bijbelse boodschap — handelend opgetreden ten einde deze politieke hofmakerij van de zijde van Christus’ zogenaamde „kerk”, met het doel wereldheerschappij te verkrijgen, aan de kaak te stellen.
26. Hoe hebben de moderne Filistijnen zich verweerd, doch met welk resultaat?
26 En de rooms-katholieke hiërarchie heeft zich verweerd! Als het „zwaard van de kerk” nam de nazi-Führer de leiding in een actie die tot doel had Jehovah’s getuigen in de door het katholicisme beheerste landen uit te roeien. Een katholieke priester van Berlijn heeft dit bevestigd in een artikel in The German Way van 29 mei 1938: „Toen Adolf Hitler aan de macht was gekomen en het Duitse episcopaat zijn verzoek herhaalde, zei Hitler: ’Deze zogenaamde „Ernstige Bijbelonderzoekers” [Jehovah’s getuigen] zijn rustverstoorders. . . . Ik duld niet dat de Duitse katholieken op dergelijke wijze bezoedeld worden. . . . Ik ontbind [Jehovah’s getuigen] in Duitsland.’” Waaraan de priester toevoegde: „Bravo!” Jehovah’s getuigen werden in Duitsland echter niet op doeltreffende wijze ontbonden, noch ergens anders. Hitler en zijn deelgenoot in het ondertekenen van het concordaat, kardinaal Pacelli (paus Pius XII), zijn thans dood, maar de 8000 getuigen van Jehovah die de „nazi-Katholieke Actie”-concentratiekampen hebben overleefd, zijn thans in West-Duitsland en Berlijn tot meer dan 80.000 toegenomen, met nog vele duizenden meer in Oost-Duitsland.
27-30. Hoe gaan Jehovah’s getuigen ermee voort een geestelijke strijd tegen „de Filistijnen” te voeren?
27 Door katholieken beheerste regeringen en het door priesters geïnspireerde gepeupel zijn blijven strijden om Jehovah’s getuigen tot zwijgen te brengen. Door echter gebruik te maken van publiciteitsmedia, de rechtbanken en andere wettige middelen, hebben Jehovah’s getuigen een hardnekkige geestelijke strijd gevoerd tegen de inbreuk die de katholieke hiërarchie op de vrijheid van aanbidding maakt. Deze christelijke strijd is het middel geweest om de ogen van vele oprechte katholieken en anderen te openen en hen te helpen hun standpunt aan de zijde van de ware aanbidding in te nemen. En wat valt erover te zeggen als sommigen nog altijd vervolgingen van de moderne Filistijnen moeten verduren?
28 Denkt u eens aan Malawi! Op 17 september 1967 zei president Banda van Malawi: „De mensen in elk gebied zullen het recht hebben te zeggen — ’Jehovah’s getuigen, pak jullie boeltje’. En als de Jehovah’s getuigen hun boeltje dan niet pakken, welnu, dan bemoeit de regering zich ermee, arresteert hen en brengt hen naar de gevangenis.” Volgens de Malawi News, gedrukt in het Cinyanja, van 10 november, waarschuwde de heer J. D. Gunda, een lid van het parlement van Malawi, „mensen die tot de Jehovah’s-getuigen-religie behoren, die door de regering werd verboden, dat, indien een van hen een christen van deze religie bleef, hij zwaar door de regering gestraft zou worden”. Hij verklaarde „dat de regering zich ten doel gesteld had een einde aan deze religie te maken en vertelde hun vervolgens dat zij, indien zij werkelijk berouw hadden, (politieke) Malawi-partijkaarten dienden te kopen”. De zendelingen van het Wachttorengenootschap zijn uit het land gezet en er zijn thans duizenden getuigen van Jehovah gearresteerd. In één gebied alleen al werden drieëntwintig huizen van Jehovah’s getuigen verbrand.
29 En kijkt u ook eens naar Egypte (V.A.R.), waar Jehovah’s getuigen ten tijde van de Gedachtenisviering in 1967 gearresteerd werden. Zij werden maandenlang gevangengehouden omdat zij het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk hadden gepredikt. Ook uit Egypte werden de zendelingen van het Wachttorengenootschap uitgewezen, en vele plaatselijke Getuigen werden aan afschuwelijke mishandelingen onderworpen. De drukkerij van het Genootschap in Griekenland is op bevel van de regering gesloten, de prediking van het koninkrijk Gods is in een aantal Arabische staten belemmerd, en alle zendelingen van het Wachttorengenootschap werden uit Burma uitgewezen.
30 Zullen Jehovah’s getuigen door een dergelijk optreden van de zijde van nationalistische regeringen ermee ophouden het goed nieuws te prediken? Neen! Zij zullen echter gesterkt worden in de wetenschap dat Jehovah het doodvonnis heeft uitgesproken en dit binnenkort zal voltrekken, ook over de rest van het wereldrijk van heidense religie. Jehovah’s decreet luidt: Leve de ware aanbidding, weg met de valse! — Jer. 1:10; Ezech. 25:15-17.
31, 32. (a) Waarom is Hizkía een edel voorbeeld voor ons? (b) Hoe kunnen wij thans de voetstappen van de Grotere Hizkía drukken?
31 Jehovah’s getuigen hebben succes gehad met hun geestelijke oorlogvoering, evenals Hizkía erin slaagde de lastige Filistijnen te onderwerpen. En welk een schitterend contrast vormde het rechtvaardige standpunt van Hizkía ten voordele van de ware aanbidding, met de afvalligheid van zijn voorgangers en het heidendom van zijn naburen! „Op Jehovah, de God van Israël, vertrouwde hij; en na hem bleek er niemand te zijn gelijk hij onder al de koningen van Juda, zelfs niet onder hen die er vóór hem bleken te zijn. En hij bleef aan Jehovah gehecht. Hij week er niet van af hem te volgen, maar onderhield voortdurend zijn geboden, die Jehovah aan Mozes geboden had. En Jehovah bleek met hem te zijn. Waar hij ook op uitging, hij handelde altijd behoedzaam.” — 2 Kon. 18:5-7, NW.
32 Mogen ook wij behoedzaam blijven handelen terwijl wij de voetstappen drukken van de Grotere Hizkía, Christus Jezus. Mogen wij onbevreesd zijn, ondanks de bedreigingen van de zijde van de valse religie en nationalistische regeringen, en onversaagd Gods wraak tegen dit huidige satanische samenstel van dingen bekendmaken en hen die treuren over de onrechtvaardigheid daarvan vertroosten (Jes. 61:1, 2). Ja, mogen wij „aan Jehovah gehecht” blijven, overtuigd dat hij ’met ons zal blijken te zijn’ in onze ijverige aanbidding en als wij deelnemen aan de eeuwige rechtvaardiging van Zijn naam. In een volgend artikel echter meer over de overwinning van de ware aanbidding op het nationalisme.
[Voetnoten]
a Zie de brochure De Vriend der Volken, uitgegeven in 1928, blz. 10.
[Illustraties op blz. 372]
De Israëlieten vernietigen de gewijde palen van de valse aanbidding
De hedendaagse Getuigen gebruiken de bijbel om afgodenaanbidding aan de kaak te stellen