Zorg ervoor dat u Jehovah’s naam niet kleineert!
1. Wat is de juiste houding met betrekking tot de naam van God, maar waaruit blijkt dat velen in dit opzicht niet zo verstandig zijn?
WAT betekent de naam van Jehovah voor u? Voor christenen is het de naam van de Vader van Jezus Christus en de grootste naam in het universum. Voor vroegere aanbidders van Jehovah, zoals koning David en de profeten, was het de naam die men de grootste eerbied en exclusieve toewijding moest schenken. Thans leven er echter miljoenen mensen, onder wie vele aardse regeerders en leiders van wereldreligiën — zelfs die van de christenheid — die niet zo verstandig zijn respect voor die naam te tonen.
2. Wat zal degenen die Jehovah’s naam kleineren, overkomen?
2 Het is uitermate gevaarlijk de naam van Jehovah te minachten, en het kleineren van deze naam is dodelijk. Anderzijds zijn de beloningen die men ontvangt wanneer men de naam hoogacht en deze erkent als de naam van de ware God, de Schepper, de Soeverein van hemel en aarde, schitterend. In feite wordt God door de naam geïdentificeerd als Degene die met betrekking tot zijn schepselen een Voornemen koestert en geen afwezige of ongevoelige God is, maar een God die hen die zijn naam minachten of kleineren, hoort en kent, en hun dienovereenkomstig zal vergelden. Sommige mensen zullen in Gods Woord gaan lezen om te ontdekken wat daarin over zijn naam wordt gezegd en zij zullen deze naam respecteren en er exclusieve toewijding aan schenken. Anderen zullen optreden als de koningen in vroeger tijden die zichzelf verheerlijkten en ondervonden dat het kleineren van Jehovah’s naam tot hun ondergang leidde.
3. (a) Welke houding legde koning David, zoals wij hebben gezien, tegenover Gods naam aan den dag, en met welk resultaat? (b) Wat gebeurde er tegen het eind van Salomo’s regering, maar waarom scheurde Jehovah het koningschap niet van Davids familie af?
3 In voorgaande uitgaven hebben wij besproken, op welke wijze koning David een buitengewone ijver voor de naam en aanbidding van Jehovah aan den dag legde en hoe God een verbond met hem sloot voor een eeuwig koninkrijk in zijn afstammingslijn. Zijn zoon Salomo wandelde in het begin van zijn regering in de wijsheid van Jehovah, hetgeen voor zijn onderdanen de grootste voorspoed en het grootste geluk met zich meebracht welke de wereld ooit heeft gekend. Toen Salomo oud was geworden, keerde hij Jehovah’s exclusieve aanbidding echter de rug toe en bouwde hij heiligdommen waar de aanbidding van de valse goden van zijn heidense vrouwen bedreven kon worden. Daar God in zijn verbond met David had bepaald, dat het koningschap eeuwig tot zijn afstammingslijn zou behoren, stelde hij de ontrouwe Salomo ervan in kennis, dat hij zijn zoon één stam (Benjamin, loyaal jegens Juda) zou laten behouden, doch de rest van hem zou afscheuren. — 1 Kon. 11:1-13.
HET VERLIES VAN TIEN STAMMEN
4. Welke situatie ontwikkelde zich in Israël na Salomo’s dood, en wie bleven Jehovah’s aanbidding en Davids koningshuis trouw?
4 In 997 v. Chr. werd Salomo opgevolgd door zijn zoon Rehabeam. Deze volgde Salomo’s goddeloze praktijken na en onderdrukte het volk. Daarom kwamen tien stammen onder leiding van Jerobeam, van de stam Efraïm, in opstand. God stond niet toe dat koning Rehabeam strijd zou gaan voeren ten einde de tien stammen weer onder zijn heerschappij te brengen. Met Juda en Benjamin bleven ook de levieten, die te Jeruzalem in Jehovah’s tempel dienst verrichtten, Davids huis trouw, ook al zouden nu slechts twee in plaats van twaalf stammen hun tienden kunnen geven. Bovendien trokken vele leden van de tien stammen die Jehovah vreesden en respecteerden, naar het gebied van Juda, ten einde Jehovah’s aanbidding en zijn koningshuis trouw te kunnen blijven. — 2 Kron. 11:13-17.
5. Waarom kwam Jerobeam in opstand tegen Jehovah?
5 Jehovah had koning Jerobeam beloofd, dat indien hij Jehovah zou blijven aanbidden zoals David had gedaan, hij zijn afstammingslijn een blijvend koningschap over de tien stammen zou schenken. Net als Rehabeam toonde hij evenwel geen achting voor Jehovah’s woord en naam. Hij vreesde dat wanneer zijn onderdanen regelmatig voor hun aanbidding naar Jehovah’s huis in de stad Jeruzalem op het grondgebied van Juda zouden trekken, zij ten slotte weer tot het koninkrijk onder Davids koningshuis zouden terugkeren. Daarom redeneerde hij, dat een breuk met Davids koningshuis ook een breuk met de aanbidding van Davids God betekende. Jehovah tartend, gaf hij er de voorkeur aan de aanbidding van het gouden kalf in te stellen.
6. Welke soort van aanbidding stelde Jerobeam in Israël in?
6 Dit was Babylonische valse aanbidding. In het oude Babylon was de stier een symbool van de dondergod Hadad. Desondanks maakte Jerobeam het gouden kalf tot het symbool van Israëls god en richtte hij in twee plaatsen, Dan en Bethel, altaren op om de Israëlieten de kalveraanbidding gemakkelijk te maken en hen ervan te weerhouden naar het ongeveer vierentwintig kilometer ten zuiden van Bethel gelegen Jeruzalem te trekken. — 1 Kon. 12:1-33.
7. Welke politieke en religieuze ontwikkelingen deden zich tot de tijd van koning Jehu in het koninkrijk Israël voor?
7 Eerst koos men Sichem als de hoofdstad van het noordelijke koninkrijk, vervolgens Tirza en ten slotte Samaria; daar bleef de regering gevestigd totdat het koninkrijk Israël werd omvergeworpen. Koning Achab, zoon van de stichter van Samaria, maakte de zaak nog erger toen hij met een Baälsaanbidster trouwde en in deze hoofdstad een tempel en altaar voor Baäl bouwde. Ongeveer dertig jaar later roeide koning Jehu van Israël de smerige, tegen Jehovah gekante Baälsaanbidding van Israël uit, hoewel de aanbidding van de kalveren bleef bestaan. — 1 Kon. 15:21, 33; 16:15-18; 2 Kon. 9:1 tot en met 10:31.
VALSE AANBIDDING LEIDT TOT DE ONDERGANG
8. Wat had het koninkrijk Israël gedurende de regering van Menahem en Pekah van de zijde van Assyrië te doorstaan?
8 Het kalveren aanbiddende Israël had een woelige geschiedenis. Het koningschap ging meer dan eens in andere handen over. Ondertussen was Assyrië als wereldmacht in opkomst. Een Assyrische koning, Pul (of Tiglath-Pileser III) genaamd, viel Israël binnen gedurende de regering van Menahem, en in de dagen van de tweede koning na Menahem, namelijk Pekah, veroverde Assyrië veel gebied op Israël en voerde het talloze Israëlieten als ballingen mee naar Assyrië. Pekah’s moordenaar, Hoséa, werd de laatste koning van Samaria. — 2 Kon. 15:17-30; 17:1, 2.
9. Beschrijf hoe en wanneer Jehovah’s oordelen over het koninkrijk Israël geheel werden voltrokken.
9 Ten slotte raakte Jehovah’s geduld met de godonterende koningen van Israël uitgeput en liet hij toe dat Salmanéser van Assyrië Israël binnenviel en koning Hoséa tot zijn vazal maakte. In een brief deed Hoséa een beroep op Egypte hem te hulp te komen, hetgeen de koning van Assyrië ertoe bracht tegen Samaria op te trekken ten einde het te vernietigen. De zwaar versterkte stad bood drie jaar lang weerstand, doch viel in 740 v. Chr. In de officiële rapporten van koning Sargon II, aan wie de verovering van de stad wordt toegeschreven, wordt vermeld, dat 27.290 burgers van Samaria gevankelijk werden weggevoerd en door mensen uit Babylon en andere plaatsen werden vervangen. — 2 Kon. 17:3-24.
10. Om welke reden werd Assyrië bestraft?
10 Hoewel Jehovah toornig was op zijn volk omdat het zijn naam niet in ere had gehouden, was hij toch tegen degenen die zijn naam haatten en kleineerden door zijn volk aan te vallen; daarom bestrafte hij Assyrië te bestemder tijd.
11. Welke waarschuwing gaf Jehovah Juda met betrekking tot Assyrië, en in het bijzonder bij monde van wie?
11 Hoe stond het echter met het zuidelijke koninkrijk in Jeruzalem, waarover nog steeds de koningen uit Davids afstammingslijn regeerden? In de dagen van Uzzia of Azaria, Jeruzalems elfde koning, begon Assyrië het noordelijke koninkrijk Israël binnen te vallen. Jehovah waarschuwde het koninkrijk Juda geen bondgenootschappen met Assyrië aan te gaan om van dit land hulp te ontvangen tegen de vijanden van Jeruzalem. Jesaja, de zoon van Amoz, begon in de dagen van Uzzia te profeteren en hij profeteerde zelfs nog tijdens de regering van Jehizkia of Hizkia; hij maakt vierenveertig maal — veel vaker dan enige andere profeet in de bijbel — melding van Assyrië en de Assyriërs. — 2 Kon. 15:17-19; Jes. 1:1.
12. (a) Hoe reageerde koning Achaz op de raad die Jehovah door bemiddeling van Jesaja had gegeven? (b) Tot het voorzeggen van welk teken werd Jesaja vervolgens geïnspireerd, en welke waarschuwing liet hij verder nog horen?
12 Ondanks deze waarschuwing sloot koning Achaz van Juda, Hizkia’s vader, een verbond met de koning van Assyrië ten einde zich van diens bescherming tegen de samenzwerende koning Pekah van Israël en de koning van Syrië te verzekeren. Toen Jesaja hem hierover waarschuwde, sprak hij een profetie uit waarin hij met de volgende woorden de maagdelijke geboorte van de Messias, Christus, voorzei:
„Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem den naam Immanuël [= ’Met ons is God’] geven. . . . voordat de jongen weet het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen, zal het land ontvolkt zijn, voor welks beide koningen [van Israël en van Syrië] gij angstig zijt. De HERE zal over u, over uw volk en over uws vaders huis dagen doen aanbreken, zoals er niet aangebroken zijn sedert den dag [in 997 v. Chr.], dat Efraïm zich van Juda afscheidde — den koning van Assur!” — Jes. 7:14-17.
13. Waardoor werd bevestigd dat voor Juda het werkelijke gevaar in Assyrië school, en welke verdere profetie met betrekking tot koning Sargon moest nog in vervulling gaan?
13 Het werkelijke gevaar school dus in de Tweede Wereldmacht, Assyrië (Jes. 7:18-20; 8:7, 8). In het zesde jaar van Hizkia werd Samaria ingenomen door Assyrië, welk land zich toen onder het bestuur van koning Sargon II op het hoogtepunt van zijn macht bevond. Jesaja voorzei, dat Sargon Egypte en Ethiopië zou onderwerpen en gevangenen zou wegvoeren. De wereldlijke geschiedenis verhaalt, dat Sargon II aan Egypte, de wereldmacht die voordien een dominerende positie had ingenomen, schatting oplegde. — 2 Kon. 18:9-12; Jes. 20:1-6.
14. Wat maakte Assyrië mee met het schatplichtige Babylon?
14 Tot op die tijd was Babylon onderworpen geweest aan Assyrië, maar gedurende de regering van Sargon II liet een Chaldeeër, Merodach-Baladan genaamd, zich tot koning van Babylon uitroepen. Sargon voerde een onbesliste strijd tegen hem, maar jaren later slaagde Sargon er toch in Merodach-Baladan te verdrijven en liet hij zich tot heerser over Babylon kronen. Sargons zoon Sanherib zat na hem op de troon van Assyrië en weer kwamen de Babyloniërs in opstand en stelden zij Merodach-Baladan over zich aan. Koning Sanherib trachtte hem van zijn zetel te verdrijven.
TWEEDE WERELDMACHT DAAGT JEHOVAH UIT
15. (a) Waarom stelde Sanherib belang in Jeruzalem? (b) Wat ondernam Sanherib ten einde Jeruzalem in zijn macht te krijgen, maar wat was zijn grofste fout?
15 Sanheribs vader had Samaria ingenomen. Sanherib voelde nu het verlangen in zich opkomen de stad Jeruzalem aan zijn oorlogstrofeeën toe te voegen. In het veertiende jaar van Hizkia, de koning van Juda, trok Sanherib tegen Jeruzalem op en wist koning Hizkia voor een grote som gelds een aanval voorlopig af te kopen. Later, toen Sanherib het beleg had geslagen voor Lachis, stuurde hij militaire bevelhebbers naar Jeruzalem om de overgave van de stad te eisen. Hier beging Sanherib echter zijn grofste fout. Hij kleineerde de naam van Jehovah. Zijn militaire bevelhebber Rabsake slingerde degenen die zich op de muren van Jeruzalem bevonden, weerzinwekkende en beledigende woorden naar het hoofd ten einde hen ertoe te brengen niet langer op koning Hizkia’s God, Jehovah, te vertrouwen, want, zo zei hij, geen enkele god had tegen de zegevierende Sanherib kunnen standhouden. Hizkia wendde zich in gebed tot Jehovah God. Bij monde van Jesaja zei Jehovah tot Hizkia, dat Hij de koning van Assyrië ertoe zou dwingen naar zijn land terug te keren, waar hij door het zwaard geveld zou worden. — 2 Kon. 18:13 tot en met 19:8.
16. Welke strijdvraag trad, zoals uit Hizkia’s gebed blijkt, door Sanheribs minachting voor Jehovah op de voorgrond?
16 Toen Rabsake verslag uitbracht aan Sanherib, die zich thans bij Libna bevond, stuurde deze weer gezanten naar Jeruzalem met brieven waarin uiting werd gegeven aan een bijzonder grote minachting voor Hizkia’s God, Jehovah. Koning Hizkia las de beledigende intimidatiebrieven, spreidde ze in de tempel voor Jehovah uit en bad: „En nu, o Jehovah, onze God, red ons toch uit [Sanheribs] hand, opdat alle koninkrijken der aarde mogen weten dat gij, o Jehovah, alleen God zijt.” — 2 Kon. 19:8-19, NW.
17. Welke profetie betreffende de Assyrische koning werd door bemiddeling van Jesaja uitgesproken?
17 Door bemiddeling van Jesaja verzekerde Jehovah Hizkia dat zijn gebed verhoord was. Vervolgens richtte Hij zich tot de pochende koning van Assyrië en zei:
„Zij veracht u, zij bespot u, de jonkvrouw, de [maagdelijke, ofte wel niet gevangen genomen] dochter Sions; zij schudt het hoofd achter u, de dochter van Jeruzalem. Wien hebt gij gehoond en gelasterd, en tegen wien de stem verheven en uw ogen trots opgeslagen? Tegen den Heilige Israëls! Door uw gezanten hebt gij den Here gehoond . . . Omdat gij tegen Mij geraasd hebt en uw overmoed tot mijn oren is opgestegen, zal Ik mijn haak in uw neus slaan en mijn bit in uw mond leggen, en u doen terugkeren langs den weg dien gij gekomen zijt.” — 2 Kon. 19:20-28.
18. Welk teken gaf Jehovah hierna aan Hizkia, en om welke redenen beloofde Jehovah Jeruzalem te redden?
18 Hierna gaf Jehovah Hizkia een teken om hem gerust te stellen, door te verklaren dat zij wegens Sanheribs inval dat jaar geen oogst zouden binnenhalen, het tweede jaar zouden zij zaaien noch oogsten (het zou het zesde sabbatjaar van de jubeljaarcyclus zijn — Lev. 25:1-12), maar het derde jaar zouden zij vreedzaam opnieuw beginnen, zaaien en een oogst binnenhalen. „Want van Jeruzalem zal een overblijfsel uitgaan, en van den berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen. En Ik zal deze stad beschutten om haar te verlossen om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David.” — 2 Kon. 19:29, 31, 34.
KLEINEERDERS VAN DE NAAM VERNEDERD
19. Hoe gingen de woorden die Jehovah tegen Sanherib had uitgesproken, in vervulling?
19 Jehovah trad op tegen degenen die zijn naam hadden gekleineerd: „In dien nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur honderd vijf en tachtig duizend man.” De vernederde koning Sanherib blies haastig de aftocht en keerde terug naar zijn hoofdstad Ninevé, naar het huis van zijn valse god Nisroch, waar hij door zijn zoons werd vermoord. Toen Sanherib in noordelijke richting wegtrok, bespotte de ongeschonden „jonkvrouw, de dochter Sions”, de „dochter van Jeruzalem”, hem en schudde zij haar hoofd achter hem. Zij verheugde zich erover, dat haar God Jehovah zijn soevereiniteit over Assyrië, de Tweede Wereldmacht, had gerechtvaardigd en dat hij bewezen had de enige God te zijn. — 2 Kon. 19:32-37.
20. Wat voor ziekte kreeg Hizkia, en waartoe schiep zijn wonderbaarlijke herstel de mogelijkheid?
20 Ondertussen was Merodach-Baladan van Babylon nog steeds opstandig en zocht hij bondgenoten om hem te helpen de koning van Assyrië omver te werpen. Hij had gehoord dat Hizkia in het veertiende jaar van zijn regering ziek was geworden en dat een kwaadaardige zweer toen een eind aan zijn leven dreigde te maken. Wenend had koning Hizkia echter gebeden of zijn leven op dat ogenblik nog gespaard mocht blijven, voornamelijk omdat hij geen zoon, geen troonopvolger, had en de koninklijke afstammingslijn van David via hem, gevaar liep verbroken te worden. Barmhartig beloofde Jehovah vijftien jaar aan zijn leven toe te voegen. Hizkia herstelde en in het derde jaar dat hierop volgde, kreeg hij een zoon, Manasse genaamd. — 2 Kon. 20:12; 21:1; Jes. 38:1 tot en met 39:1.
21. (a) Met welke mogelijke beweegreden bereidde Hizkia gezanten uit Babylon een gastvrij onthaal? (b) Welke profetie sprak Jesaja vervolgens betreffende Hizkia’s bezittingen en zoons uit omdat de koning onvoorzichtig en onbezonnen had gehandeld?
21 Merodach-Baladan had gezanten met brieven en een geschenk naar Hizkia gezonden, die hiermee zeer was ingenomen. Misschien om de koning van Babylon, een mogelijke bondgenoot tegen de koning van Assyrië, te imponeren, liet Hizkia de Babylonische gezanten zijn bezittingen en rijkdom zien. Toen Jesaja hoorde hoe Hizkia de gezanten had onthaald, zei hij: „Hoor het woord van den HERE der heerscharen: zie, er zullen dagen komen, dat wat in uw paleis is en wat uw vaderen opgestapeld hebben tot op dezen dag, naar Babel zal worden weggevoerd. Niets zal er overblijven, zegt de HERE. En van uw zonen, die uit u voortkomen zullen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het paleis van den koning van Babel.” — Jes. 39:1-7.
22. Wat zegt 2 Kronieken 32:24-26, klaarblijkelijk met het oog op welke gebeurtenis, over Hizkia’s hartetoestand?
22 Het kan zijn dat de woorden in 2 Kronieken 32:24-26 met het oog op Hizkia’s wederwaardigheden met de Babylonische gezanten van Merodach-Baladan zijn geschreven. Ze luiden namelijk: „In die dagen werd Jehizkia ten dode toe ziek. Toen bad hij tot den HERE en Hij sprak tot hem en gaf hem een wonderteken. Maar Jehizkia schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem. Toen verootmoedigde Jehizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des HEREN niet over hen kwam in de dagen van Jehizkia.”
23. Hoe worden de betrekkingen die er in die tijd tussen Assyrië, Babylon en Juda bestonden, in het boek Israel and Babylon beschreven?
23 De betrekkingen tussen koning Sanherib van Assyrië en koning Merodach-Baladan van Babylon worden op bladzijde 33 van het boek Israel and Babylon als volgt beschreven:
Sanheribs eerste taak was die „steunpilaar van euveldaden”, „die bewerker van goddeloosheid”, zoals hij hem, eigenaardig genoeg, beschrijft, te verpletteren. Babylon werd bezet, doch Merodach-Baladan wist te ontkomen en vluchtte. Merodach-Baladan trachtte niet ten tijde van zijn vroegere conflict met Sargon, maar in déze periode hulp te krijgen van Hizkia van Juda, zoals beschreven staat in 2 Koningen 20:12-19. Babylon bleef echter, hierbij bereidwillig bijgestaan door de Elamieten, moeilijkheden veroorzaken, waarbij Merodach-Baladan nogmaals, zo niet meermalen, op het toneel verscheen; ten slotte werd Babylon in 689 verpletterd, bij welke gelegenheid de stad met de grond gelijk werd gemaakt. Klaarblijkelijk had Sanherib Babylon tot op dat ogenblik met grote verdraagzaamheid behandeld en was hij slechts uit pure wanhoop tot dit verschrikkelijke beleid overgegaan. [Sidney] Smith is [in zijn boek The First Campaign of Sennacherib] de mening toegedaan, dat aan een passage in de annalen van Assurbanipal de betekenis zou kunnen worden gehecht, dat Sanherib, toen hij vermoord werd, in werkelijkheid bezig was met de herbouw van Babylon. — Uitgave van 1925, door W. L. Wardle, M.A., B.D., Londen, Engeland.
24. Welke ontwikkelingen met betrekking tot de regering deden zich in Assyrië en Babylon voor?
24 Esarhaddon volgde zijn vermoorde vader op te Ninevé, de hoofdstad van Assyrië (2 Kon. 19:37; Jes. 37:37, 38). Hij was het die de stad Babylon herbouwde en niet alleen het standbeeld van haar oppergod, Bel-Merodach, naar de stad terugstuurde, maar tevens de tempels van andere godheden herstelde. Hij werd opgevolgd door Assurbanipal, die een onderkoning aanstelde om over Babylon te regeren. Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar II, was de laatste door Assyrië aangestelde onderkoning. — The International Standard Bible Encyclopædia, uitgave van 1955.
25. Om welke redenen rezen er ernstige vragen met betrekking tot Assyriës voortbestaan als wereldmacht?
25 Jehovah had Assyrië reeds een uitermate vernederende nederlaag toegebracht vanwege het kleineren van zijn naam. Zou Assyrië, „het land van Nimrod”, ondanks Jehovah’s profetie dat hij vernietiging over dit rijk zou brengen omdat het zijn naam had veracht en bittere vijandschap jegens Gods volk aan den dag had gelegd, toch zijn positie als Tweede Wereldmacht kunnen behouden? Het was erin geslaagd de val en vernietiging van Babylon teweeg te brengen, maar had niet Sion, „de stad van den groten Koning” kunnen bezetten (Micha 5:5 6; Ps. 48:2, 3 1, 2). Hoe het oordeel aan Assyrië voltrokken zou worden en op welke wijze Jeruzalem onder het bestuur van de koningen uit Davids afstammingslijn met Babylon in botsing zou komen, zal in de volgende uitgave van De Wachttoren besproken worden.
[Illustratie op blz. 700]
Op militaire kracht vertrouwende Assyriërs zijn zo dwaas de naam van Jehovah te kleineren