-
De doden die in aanmerking komen voor een opstandingDe Wachttoren 1965 | 1 mei
-
-
(Pinksteren) in 33 n. Chr., werd van David gezegd dat hij zich nog in Sjeool of Hades bevond. Op die dag maakte de christelijke apostel Petrus bekend dat Psalm zestien (gecomponeerd door David) toen in vervulling was gegaan in Davids beloofde nakomeling, Jezus Christus. Petrus zei namelijk betreffende David: „Hij [voorzag] en sprak . . . over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn. . . . David immers is niet naar de hemelen opgestegen” (Hand. 2:1-34, NW). Volgens Petrus’ woorden ligt Davids opstanding nog in de toekomst.
29, 30. (a) Tot wie zou koning Josia volgens de woorden van de profetes Hulda vergaderd worden, en hoe is dit in vervulling gegaan? (b) Waren alle koningen vóór Josia op dezelfde plaats begraven?
29 Een van Davids getrouwe opvolgers op de troon te Jeruzalem was Josia, die in de zevende eeuw vóór onze jaartelling leefde. Door zijn volk terug te brengen tot de wet van Jehovah God, trachtte Josia alles te doen wat in zijn vermogen lag om te voorkomen dat zij door een nationale ramp getroffen zouden worden. Toen hij door bemiddeling van de profetes Hulda informeerde wat de toekomst zijn natie zou brengen, deed God Josia de volgende belofte: „Zie, Ik zal u tot uw vaderen vergaderen; gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden, en uw ogen zullen niets van het onheil zien, dat Ik over deze plaats breng.” — 2 Kon. 22:20.
30 Josia stierf aan een wond die hij tijdens een veldslag bij Megiddo opliep, en dus niet tijdens het verschrikkelijke onheil dat over Jeruzalem zou komen. Nadat Josia dodelijk gewond was geraakt, haalden zijn dienaren „hem uit den strijdwagen, vervoerden hem op zijn tweeden wagen en brachten hem naar Jeruzalem. Toen stierf hij en werd bijgezet in de graven zijner vaderen, en geheel Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia” (2 Kron. 35:22-24). Niet alle koningen van Jeruzalem die Josia waren voorgegaan, waren op dezelfde plaats in Jeruzalem begraven, in de „graven der koningen van Israël”. — 2 Kron. 28:27; 21:20; 24:25; 32:33; 16:14.
31, 32. (a) Wat wil het met betrekking tot hun afzonderlijke graven zeggen dat dergelijke personen uit de oudheid tot hun voorgeslacht zijn vergaderd? (b) Waaruit zullen zij allen gemeenschappelijk te voorschijn komen, en hoe?
31 Om tot hun voorgeslacht vergaderd te worden, tot hun vaders te gaan en bij hun voorvaders te rusten, behoefden deze koningen en patriarchen nog niet allen in hetzelfde graf begraven te worden. Toen de patriarch Abraham stierf en ’tot zijn voorgeslacht werd vergaderd’, werd hij beslist niet in hetzelfde graf begraven als zijn vader Terah, die in het noordelijker gelegen Haran in de vlakte van Mesopotamië was gestorven, noch op dezelfde begraafplaats of hetzelfde kerkhof als Noach en Sem.
32 Toen de hogepriester Aäron op de berg Hor stierf en zijn broer Mozes op de berg Nebo de laatste adem uitblies en zij tot hun voorgeslacht werden vergaderd, werden zij stellig niet bij hun voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob in de spelonk van Machpéla bij Hebron in het Beloofde Land begraven. Toch werden zij allen tot Sjeool of Hades vergaderd. Zij liggen allen levenloos in de ene Sjeool of Hades; en daaruit, zo vertelt Openbaring 20:13 (NW) ons, zullen de doden in een opstanding te voorschijn komen.
-
-
Deel TweeDe Wachttoren 1965 | 1 mei
-
-
Deel Twee
1. (a) Wie zouden, zoals Paulus tot de bestuurder Felix zei, in een opstanding te voorschijn komen? (b) Hoe kunnen wij ons ervan vergewissen of dergelijke personen voor een opstanding in aanmerking komen?
DE CHRISTELIJKE apostel Paulus heeft eens in een rechtszaal tot de Romeinse bestuurder Felix gesproken, die niet in de bijbel en in de daarin uiteengezette leer van een opstanding geloofde. Paulus zei: „Ik [verricht] . . . heilige dienst voor de God van mijn voorvaders . . ., aangezien ik alle dingen die in de Wet zijn uiteengezet en in de Profeten staan geschreven, geloof; en op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze
-