Vervolging onder toelating van Jehovah — Waarom?
„Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden.” — 2 Petr. 2:9.
1, 2. Welke gevolgtrekking zouden vervolgers van ware christenen ten onrechte kunnen maken, en waarom komt Jehovah niet tussenbeide?
VANAF de dag dat Abel, de tweede zoon van Adam en Eva, door zijn jaloerse broer Kaïn werd gedood, zijn Jehovah’s getrouwe getuigen gehaat en bitter vervolgd. Een geïnspireerde schrijver uit de eerste eeuw G.T. beschreef in zijn brief aan de Hebreeën welke behandeling zij ondergingen, en Jezus van Nazareth, die zelf door misleide tegenstanders werd gedood, waarschuwde zijn ware volgelingen van tevoren dat ook zij een dergelijke vervolging zouden ondergaan (Hebr. 11:4, 36-38; Joh. 15:18-20). Zulk een slechte behandeling is ongerechtvaardigd en de Heer God Jehovah zou het hebben kunnen voorkomen. Waarom deed hij dit niet? — Zie Habakuk 1:13.
2 Zij die verraderlijk handelen, zouden een vals gevoel van veiligheid kunnen gaan ontwikkelen. De bijbelpsalmist schreef: „Waarom heeft de goddeloze God geminacht? Hij heeft in zijn hart gezegd: ’Gij zult geen rekenschap vragen’” (Ps. 10:13; 76:7). Dat God niet onverwijld rekenschap eist, komt echter niet door zwakheid of omdat hij zich niet om de onderdrukten bekommert. Petrus, een apostel van Jezus, verzekerde ons: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden” (2 Petr. 2:9). Vervolging van de rechtvaardige door de goddeloze dient dus een doel van God; soms laat hij vervolging weliswaar toe als een kastijding wanneer zijn volk hem heeft mishaagd (Jes. 12:1), doch meestentijds heeft vervolging gediend om Gods vijanden (Deut. 25:17-19) alsook degenen die hem gunstig gezind zijn (Matth. 25:34-36) te identificeren. Ze heeft ook gediend om de rechtschapenheid van zijn eigen volk op de proef te stellen en, door hun bevrijding, Jehovah’s naam te rechtvaardigen. — 1 Petr. 4:1, 2; Spr. 27:11.
3. Wat zijn profetische drama’s, en wat laat de bijbel ons in dit opzicht zien?
3 De wijze waarop God in het verleden met zijn volk en hun tegenstanders heeft gehandeld, is dikwijls een symbool of afbeelding van de wijze waarop hij met ons in deze tijd handelt, en een van de meest dramatische bijbelverslagen treffen wij in het boek Esther aan (1 Kor. 10:11; Gal. 4:24-26; Luk. 17:26-30). U zult er veel profijt van hebben als u het gehele boek leest. Beschouw dan, met de details vers in het geheugen, de betekenis van dit profetische drama in onze tijd.
4. Hoe wordt het tijdselement van het Estherdrama in deze tijd vastgesteld, en wat wordt door koning Ahasveros voorgesteld?
4 De geschiedenis begint aan het hof van koning Ahasveros, die regeerde over het uitgestrekte rijk van Perzië en Medië, van India tot Ethiopië. „Nu geschiedde het [dat hij] . . . in het derde jaar dat hij regeerde een feestmaal aanrechtte voor al zijn vorsten en zijn dienaren” (Esth. 1:1-9). Waaraan doet dit in deze tijd denken? Aan het einde van de „tijden der heidenen” voor wereldheerschappij, en wel in 1914, was voor de erfgenaam van koning David, Jezus Christus, de tijd aangebroken om zijn hemelse gezag als Koning op zich te nemen ten einde over al zijn onderdanen met koninklijke macht en autoriteit te regeren, zijn vijanden te onderwerpen en degenen die hij goedkeurt te verhogen (Luk. 21:20-24, NBG; Ps. 110:1, 2; 1 Kor. 15:25; Matth. 24:45-47). In een opmerkelijke blik in de toekomst die de apostel Johannes werd vergund, kwam er, zoals staat opgetekend in Openbaring 12:10, 12, kort daarna een tijd van grote blijdschap voor hen die de profetieën van de bijbel begrepen. „En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: ’Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus [Messías], want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd! Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft!’” Er heerste dus op zijn minst grote vreugde in de hemelse hoven. Zo vormde koning Ahasveros, in pracht en praal op zijn troon gezeten en onbeperkte heerschappij over zijn uitgestrekte rijk voerend, dus een goede afbeelding van de koninklijke macht die in deze „tijd van het einde” in handen van Jezus Christus berust. — Dan. 12:1-4.
5, 6. (a) Welke sommatie kreeg koningin Vasthi? met welk resultaat? (b) Hoe herkennen wij de hedendaagse parallel?
5 Bovendien zou van de bijbelonderzoekers op aarde die naar deze gebeurtenissen uitzagen, terecht verwacht worden dat zij aan dit vreugdevolle feest zouden deelnemen (Ps. 97:1; 96:8). Hoe liep dit parallel met de houding van de onderdanen van koning Ahasveros? „Op de zevende dag, toen het hart van de koning in een vrolijke stemming was van de wijn, zei hij . . . dat zij Vasthi, de koningin, met de koninklijke hoofdtooi vóór de koning moesten brengen, om de volken en de vorsten haar lieftalligheid te tonen; want zij was schoon van uiterlijk. Maar koningin Vasthi bleef weigeren te komen op het woord van de koning dat via de hofbeambten werd overgebracht. Hierop werd de koning zeer verontwaardigd en zijn wóede laaide in hem op” (Esth. 1:10-12). En terecht! Dit zou zeer schadelijk voor het prestige van de koning zijn en kon veroorzaken dat zich door het gehele rijk minachting voor gezag verbreidde. De koning zocht rechtskundig advies van zijn wijzen, die hem de raad gaven: „Indien het de koning werkelijk goeddunkt, laat er een koninklijk woord van zijn persoon uitgaan, en laat het opgeschreven worden onder de wetten van Perzië en Medië, opdat het niet verdwijnt, dat Vasthi niet voor koning Ahasveros mag verschijnen; en laat de koning haar koninklijke waardigheid aan een metgezellin van haar geven, aan een vrouw die beter is dan zij.” Dit behaagde de koning en hij gaf hiertoe het bevel. — Esth. 1:13-22.
6 Vasthi, wier naam „schoon” betekent, was de koningin die met de koning was gehuwd; doch ondanks haar bevoorrechte positie werd zij afgezet omdat zij geen gehoor gaf aan het bevel van de koning met hem aan zijn vreugdevolle feest deel te nemen. Namen in de gebeurtenissen rondom het op de troon plaatsen van de Messías, Jezus Christus, hetgeen in 1914 in de hemelen plaatsvond, allen die naar Gods koninkrijk opzagen te zamen met de Koning aan zijn feest deel? De profetieën van de bijbel, gepaard aan de zichtbare feiten als vervulling daarvan, verschaffen het antwoord.
LOYALITEIT OP DE PROEF GESTELD
7. Wat gebeurde er in 1918, en wat eiste Jehovah’s voornemen voor de „tijd van het einde” met betrekking tot de „slaaf”-klasse?
7 In 1918 vergezelde Jezus, de Messiaanse Boodschapper, Jehovah bij zijn plotselinge en onverwachte komst tot de geestelijke tempel om met het oordeel over Gods volk te beginnen (1 Petr. 4:17; Mal. 3:1). Jezus de Messías wist van tevoren dat sommigen van degenen die hem zochten, dit niet met een zuivere beweegreden zouden doen. Eén doel bij het oordeel was deze hartetoestand van hen die Gods Messiaanse koninkrijk zochten, te openbaren en dienovereenkomstig met hen te handelen (Matth. 24:48-51). Zoals het geval is met een meester van slaven, stond de Messías in zijn recht om met hen die schriftuurlijk gesproken een „slaaf”-klasse zijn, naar zijn wil en de wil van zijn God Jehovah te handelen. Jehovah’s voornemen voor deze „tijd van het einde” was lang van tevoren bepaald (Jes. 46:8-11). Dat alle details van dit voornemen de „slaaf”-klasse op aarde destijds niet bekend waren, was niet belangrijk. Hun opdrachtsgelofte aan Jehovah stelde hen verantwoordelijk alles te doen wat Jehovah en zijn Messiaanse Koning overeenkomstig Gods Woord, de Heilige Schrift, van hen vroegen. Nu Jehovah’s vijanden in de hemel verslagen waren, was voor de Messiaanse Koning en Rechter de tijd aangebroken om met de vervulling van Jehovah’s voornemen ten aanzien van de aarde te beginnen. Hij wist wat deze klasse van dienstknechten op aarde te wachten stond en hij wist dat alleen volkomen eensgezindheid in hun gelederen en oprechtheid in het ten uitvoer brengen van Gods voornemen hen in staat zou stellen zich van hun schriftuurlijke verantwoordelijkheid te kwijten. Het schijnt om deze reden te zijn dat hij zijn gezalfde volgelingen op aarde, die in zijn voetstappen traden, aan een zeer zware beproeving onderwierp ten einde degenen te verwijderen die niet gunstig op zijn leiding zouden reageren. — Mal. 3:2, 3; 1 Petr. 2:4-8; Jes. 8:13-15.
8. Hoe werden degenen die beweerden tot de „bruids”-klasse te behoren, beproefd? Met welke resultaten?
8 Er werd toegelaten dat zich binnen de religieuze organisatie bepaalde toestanden ontwikkelden waardoor de toewijding van een ieder die als lid van de „bruids”-klasse beweerde aan de Messiaanse Koning, Jezus, uitgehuwelijkt te zijn, tot in het diepst van zijn hart werd gepeild (Ps. 45:10-14; Joh. 3:29). Hun onderworpenheid werd vooral met betrekking tot de volgende drie punten getoetst: ten eerste of zij zich op de leer van Gods Woord verlieten zoals dit door middel van zijn communicatiekanaal wordt geopenbaard; ten tweede of zij bereid waren een aandeel te hebben aan de prediking van het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk, welk werk verricht moet worden voordat Jehovah’s voornemen in deze „tijd van het einde” volvoerd is; en ten derde of zij volkomen loyaal waren aan zijn aardse organisatie, welke in deze „tijd van het einde” nog volledig theocratisch van structuur moest gaan worden. Dit was uitermate belangrijk, niet alleen om zijn volk in staat te stellen staande te blijven onder de hevige vervolging die zij, zoals Jezus wist, nog moesten ondergaan, maar ook opdat zijn volk gereed zou zijn het verantwoordelijke werk ter hand te gaan nemen dat zij zouden moeten verrichten nadat het huidige samenstel van dingen in de naderbijkomende wereldberoering zou zijn vernietigd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918 besefte niemand van Gods volk de volle omvang van deze religieuze verantwoordelijkheid die hun te wachten stond. Degenen die God oprecht liefhadden, aanvaardden echter de beproevingen die hun van binnenuit de in beroering verkerende organisatie overkwamen en de vurige beproeving waaraan zij, zoals door de profeet Maleachi was voorzegd, werden blootgesteld om hen te zuiveren en te louteren. Enkelen bleven evenwel in gebreke en kwamen in opstand, en dezen waren daarom, evenals Vasthi, niet nederig toen de oproep werd gedaan hun godvruchtige schoonheid en hun onderworpenheid aan de Messiaanse Koning te tonen.a — Luk. 14:17-21.
9. Welk bijeenvergaderingswerk moest er gedurende de „tijd van het einde” worden verricht, en hoe was dit voorzegd?
9 Verdere details verstrekte Jezus in zijn illustratie van het veld waarop een zekere man tarwe had gezaaid, waarna een vijand er onkruid overheen zaaide. Toen de kwestie aan de meester werd gerapporteerd, zei hij: „Laat beide te zamen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bundels om het te verbranden, en gaat daarna de tarwe in mijn voorraadschuur bijeenbrengen” (Matth. 13:30). De bijeenvergadering waarover hier wordt gesproken, zou na het tempeloordeel plaatsvinden en zou betrekking hebben op de getrouwe leden van de „bruid” van Christus, zijn gezalfde volgelingen die met hem in de hemel zouden regeren (Luk. 22:28, 29; Openb. 3:21). Het was echter niet Gods voornemen alleen deze groep bijeen te brengen (Luk. 12:32). De gezalfden wisten destijds niet dat Jehovah nog een voornemen had, en wel om later een grote schare bijeen te brengen die als kern zou dienen van een rechtvaardige mensenmaatschappij welke onder het Messiaanse koninkrijk op aarde zou leven (Joh. 10:16; 2 Petr. 3:13). Dit zou heel veel werk van de zijde van de gezalfden vereisen en zij moesten eensgezind zijn omdat de prediking van het Messiaanse koninkrijk te midden van grote tegenstand verricht zou worden (Matth. 10:16-18). Dit werd eveneens in het zich ontvouwende drama van Esther afgebeeld.
DE NIET-ONDERDANIGEN VERVANGEN
10. Welke stappen ondernam Ahasveros om Vasthi te vervangen, en hoe waren Mordechaï en Esther hierbij betrokken?
10 Koning Ahasveros vond het evenwel noodzakelijk eerst de afgezette koningin te vervangen. Zijn raadgevers gaven hem de raad alle jonge maagden, de schoonsten van het gehele rijk, bijeen te brengen opdat hij daaruit degene zou kunnen kiezen die hem als opvolgster van Vasthi het meest zou behagen. Voordat de jonge vrouwen bij de koning gebracht konden worden, moesten zij op juiste wijze op de ontmoeting met hem worden voorbereid. Hierbij was een schoonheidsbehandeling van een jaar betrokken, met inbegrip van massages met verschillende soorten van oliën onder het strikte toezicht van Hegai, een vertrouwd eunuch in dienst van de koning. Esther, wier naam „Mirt” betekent, behoorde tot deze jonge vrouwen en zij vond dadelijk gunst bij Hegai, zodat hij „zich [haastte], haar haar massages en haar juiste voedsel te geven, en haar zeven uitgezochte jonge vrouwen uit het huis van de koning te geven”. Esther had niets over haar volk of verwanten verteld, want haar neef Mordechaï had haar het gebod opgelegd dit niet te vertellen. Mordechaï wist dat Esther aan vele milieuveranderingen en spanningen zou worden blootgesteld die zouden kunnen veroorzaken dat zij zich zou afkeren van de wet van haar eigen volk waarin zij door haar verzorger, Mordechaï, was onderricht. Hij was vastbesloten dat het niet zo met haar zou aflopen en daarom bleef hij zorgvuldig op haar geestelijke welzijn toezien. „En dag aan dag wandelde Mordechaï vóór het voorhof van het vrouwenhuis, om te weten hoe Esther het maakte en wat er met haar werd gedaan.” — Esth. 2:1-11.
11. Wie of wat wordt afgebeeld door (a) Mordechaï (b) Hegai?
11 Mordechaï, wiens naam „als zuivere mirre, gestampte mirre” betekent, beeldt derhalve degenen van het gezalfde overblijfsel af die in de Eerste Wereldoorlog getrouw het tempeloordeel overleefden en die er graag op toezagen dat degenen die de Vasthi-klasse zouden vervangen op juiste wijze werden voorbereid om gunstig door de Koning ontvangen te worden. In deze tijd blijken degenen die tot de Mordechaï-klasse behoren, zich getrouw van hun door God ontvangen verantwoordelijkheden te kwijten (Matth. 24:45-47). Er moet echter opgemerkt worden dat Mordechaï in deze aangelegenheid niet persoonlijk het directe toezicht op Esther had; dit geschiedde door bemiddeling van Hegai, die in dienst van de koning stond. Hegai beeldt daarom de regeling onder toezicht van de Mordechaï-klasse af welke ten doel heeft degenen die tot de Esther-klasse behoren gereed te maken om op juiste wijze aan de Koning te worden aangeboden. — Ef. 5:26, 27.
12, 13. Welke personen worden door Esther afgebeeld, hoe zijn zij op het toneel verschenen, en welke houding als die van Esther leggen zij aan de dag?
12 Eindelijk brak voor Esther de dag aan dat zij voor de koning moest verschijnen. In tegenstelling tot Vasthi, die op haar eigen verstand had gesteund toen het eropaan kwam op de bevelen van de koning te reageren, gaf Esther er de voorkeur aan niets anders mee te nemen toen zij voor de koning werd gebracht dan hetgeen Hegai haar zelf had aangeraden. Ook thans geven de leden van de Esther-klasse blijk van bescheidenheid door zichzelf niet te hoog aan te slaan en tonen zij zich bereid de regeling te volgen die met betrekking tot hun dienst voor de Koning voor hen is getroffen. „En de koning kreeg Esther meer lief dan alle andere vrouwen, zodat zij meer gunst en liefderijke goedheid voor zijn aangezicht verwierf dan alle andere maagden. En hij zette haar voorts de koninklijke hoofdtooi op het hoofd en maakte haar koningin in plaats van Vasthi.” — Esth. 2:12-18.
13 Het moet werkelijk een vreugdevolle dag voor de op zijn troon gezeten koning zijn geweest een vrouw voor zich te hebben die niet alleen zeer schoon maar ook zeer bescheiden was en die haar verhouding tot hem besefte. Ook thans geeft het grote vreugde degenen te zien die sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog nieuwe gelovigen, nieuwe opgedragen personen werden die vanaf het jaar 1919, in het bijzonder tot aan 1931, hun opdracht aan Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus door de waterdoop symboliseerden. Degenen die zich aansloten, werden als jongere leden van de „bruids”-klasse door Gods geest gezalfd, daar de deur tot de hoge roeping om met de hemelse Messías te regeren nog niet was gesloten. Zij werden de plaatsvervangers van degenen die wegens hun niet-onderdanige houding verworpen waren. Evenals Esther lieten zij zich echter niet voorstaan op hun nieuwe positie. Zij bleven zich aan de regeling van God houden, evenals Esther zich aan die van Mordechaï hield. „En Esther deed wat Mordechaï zei, net als toen zij nog onder zijn hoede stond.” — Esth. 2:19, 20.
EEN DAAD VAN LOYALITEIT WORDT NIET BELOOND
14. Hoe demonstreerde Mordechaï zijn loyaliteit jegens de koning, en wat was er het gevolg van?
14 Nu gebeurt er iets in het dramatische verslag dat toen van weinig betekenis voor het verhaal scheen doch dat toch een opmerkelijke rol in de afloop van de gebeurtenissen zou spelen. Mordechaï ontdekte een samenzwering tegen de koning en bracht dit aan Esther over die het aan de koning onthulde. Een onderzoek wees de schuld uit van de aspirant-moordenaars en zij werden opgehangen (Esth. 2:21-23). Dat Mordechaï deze poging tot moord op de koning verijdelde, werd toen niet beloond, hoewel het blijvend ten gunste van hem in de annalen werd opgetekend. Hetzelfde gaat in de hedendaagse parallel op. — Hebr. 6:10.
15. Hoe geeft de Mordechaï-klasse blijk van loyaliteit jegens de Koning, en hoe wordt dit onder de aandacht van de Koning gebracht?
15 Zij, die tot de Mordechaï-klasse behoren, zijn in hun dienst voor de Koning organisatiegezind. Toen de structuur van de organisatie na het tempeloordeel steeds theocratischer werd, bemerkten zij al vlug dat enkelen die tot op die tijd schijnbaar in overeenstemming met het voortschrijden van Jehovah’s voornemen waren geweest — mannen die een vooraanstaande positie in de organisatie innamen — ontevreden werden en een handelwijze gingen volgen waardoor de Koninkrijksbelangen in gevaar werden gebracht, een handelwijze dus die op opstand tegen de Koning neerkwam (Jud. 16-19). De Mordechaï-klasse bracht deze dingen onder de aandacht van de Esther-klasse, die moest leren wat er bij organisatie betrokken is en die versterkt moest worden in loyaliteit jegens de Koning. Dit was vooral het geval omdat zij nieuwelingen waren (Rom. 16:17, 18). Door middel van de Esther-klasse kwam deze zaak onder de aandacht van de Koning toen deze pas voor de „bruid” van Christus uitgekozen personen verkozen de Messiaanse Koning en de organisatie loyaal te zijn. De Mordechaï-klasse kreeg destijds echter geen speciale beloning.
ER VERSCHIJNT EEN OUDE VIJAND
16, 17. (a) Hoe kwam Haman tot aanzien, en wat is zijn afkomst? (b) Wie worden door Haman afgebeeld, en hoe dat zo?
16 Het leek in feite haast alsof Mordechaï’s daad niet gewaardeerd werd, want het verslag vervolgt: „Na deze dingen maakte koning Ahasveros Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet, groot en verhoogde hem voorts en stelde zijn troon boven alle andere vorsten die bij hem waren. En alle dienaren van de koning die in de poort van de koning waren, bogen diep voor Haman en wierpen zich voor hem neer, want aldus had de koning aangaande hem geboden. Maar wat Mordechaï betreft, hij placht niet diep te buigen, noch zich neer te werpen.” — Esth. 3:1-4.
17 Als Hamans naam van Perzische oorsprong is, betekent deze „luisterrijk; gevierd”, maar als hij overeenkomt met de Hebreeuwse parallel, betekent hij „lawaai, tumult, hij die voorbereidt”, ongetwijfeld in kwade zin. Daar hij de zoon was van Hammedatha (mogelijk: „hij die de wet vertroebelt”), de Agagiet, was hij een nakomeling van Amalek, die de kleinzoon van Esau was. Esau had zijn geboorterecht aan zijn tweelingbroer Jakob verkocht, van wie Mordechaï afstamde. Esau haatte Jakob echter en stond hem hevig tegen omdat Jakob datgene had genomen waarop hij recht had (Gen. 25:29-34; 27:41). Bovendien, en in overeenstemming met deze animositeit van Esau ten opzichte van Jakob, gaven zijn nakomelingen via Amalek blijk van haat jegens Gods eigen volk, de Israëlieten, toen Jehovah zelf zijn volk uit Egypte bevrijdde. De Amalekieten vielen de achterhoede van de vertrekkende Israëlieten aan en daarom streed Jozua met behulp van Mozes’ opgeheven handen tegen hen en versloeg hen. Wegens deze laaghartige aanval tegen de Israëlieten zei God dat zij hun hand tegen de troon van God hadden opgeheven en dat Jehovah voor altijd in oorlog met de kinderen van Amalek zou zijn, hetgeen betekende tot in de tijd van Mordechaï en Esther (Ex. 17:8-16). In deze tijd vormt Haman een goede afbeelding van de geestelijken van de christenheid, die hun eerstgeboorterecht met betrekking tot Gods koninkrijk verkocht hebben in ruil voor verheerlijking in de koninkrijken van deze wereld en die, evenals de Amalekieten uit de oudheid, bitter tegen God en zijn uitverkoren volk strijden. — Matth. 23:5-7, 13-15; Joh. 11:48-50, 53.
18. Hoe kon de Haman-klasse in deze „tijd van het einde”, nu Jezus Christus in de hemel met alle macht en autoriteit regeert, aanzien krijgen?
18 Haman nu werd verhoogd boven Mordechaï en koning Ahasveros had bevolen dat allen zich diep voor hem moesten buigen en zich voor hem moesten neerwerpen. Hoe kunnen wij dan zeggen dat Ahasveros koninklijke macht in handen van Jezus Christus afbeeldt? De Schrift zegt dat God toelaat dat er bepaalde dingen gebeuren, kwade dingen, die ogenschijnlijk zijn eigen organisatie schaden en die voor het ogenblik nadelig zijn voor zijn eigen volk. Een voorbeeld hiervan treffen wij in 2 Thessalonicenzen 2:11 aan: „Daarom laat God dus een werking van dwaling tot hen gaan [zendt God hun een kracht ter misleiding (PC)], zodat zij geloof gaan hechten aan de leugen.” God is niet de auteur van dwaling, noch de bron van misleiding, doch hij laat toe dat ze tot de klasse gaan waarop hij ze van invloed wil laten zijn. In de vervulling van het profetische drama wil Jehovah dus dat zijn volk een bepaalde beproeving ondergaat waardoor zij kunnen bewijzen dat zij zijn universele soevereiniteit hooghouden en hun ware theocratische rechtschapenheid jegens hem ten toon spreiden. De Heer Jezus Christus, die met alle macht in de hemel en op aarde aan Jehovah’s rechterhand regeert, laat toe dat deze situatie zich ontwikkelt. Hij laat toe dat de geestelijken van de gehele christenheid in deze wereld, te midden waarvan de Mordechaï-klasse en de Esther-klasse leven, een hoge positie krijgen. Dit is van invloed op de toestand van het volk van de Heer op aarde. Hun eigen verhouding tot de Messiaanse Koning wordt er niet door te niet gedaan, doch deze omstandigheid blijkt een gevaar te zijn waardoor zelfs hun leven wordt bedreigd. — Joh. 16:2, 3.
MET VERDELGING BEDREIGD
19. Welke houding nam Mordechaï jegens Haman aan, en waarom is het in recente tijden misschien niet moeilijk de vervulling ervan te begrijpen?
19 Mordechaï weigerde echter voor Haman te buigen. Jehovah’s getuigen nemen thans hetzelfde standpunt ten opzichte van de geestelijken der christenheid in (Ps. 139:21, 22). Gezien de recente ontwikkelingen op het wereldtoneel is dit misschien niet moeilijk te begrijpen. Wij moeten echter bedenken dat de gebeurtenissen die met dit aspect van de vervulling van het profetische drama verband houden, verscheidene jaren geleden begonnen plaats te vinden, toen opstand niet aan de orde van de dag was en toen het kerkbezoek nog hoog was en de religieuze leiders hoog in aanzien waren. Zij bekleedden hoge posten in burgerlijke aangelegenheden. Zij gingen concordaten aan met wereldleiders, niet alleen om hun eigen positie te versterken doch ook om de belangen van deze wereldlijke leiders te bevorderen. Toen Jehovah’s getuigen — de Mordechaï-klasse — moedig tegen hen opkwamen om hun vriendschap met de wereld aan de kaak te stellen, die hen tot vijanden van God maakte, is het begrijpelijk dat er spanning en vijandschap tussen deze dienstknechten van God en de geestelijken der christenheid ontstondb (Jak. 4:4). De van-huis-tot-huisprediking door de Mordechaï-klasse bleef echter doorgaan en de vijandschap van de geestelijken nam toe totdat het ten slotte duidelijk werd dat zij vastbesloten waren een definitief eind aan het werk van de Mordechaï-klasse te maken.
20. (a) Wat was Hamans reactie, en wat trachtte hij te doen? (b) Wat is de parallel in deze tijd?
20 Ook Haman besloot, door zijn trots en Mordechaï’s weigering voor hem te buigen tot het uiterste gedreven, dat hij niet alleen Mordechaï maar alle joden zou verdelgen. Daarom wierp Haman het lot om de tijd te bepalen die uit het standpunt van zijn goden bezien, het gunstigst was voor het volvoeren van zijn komplot. Het lot of „Poer” viel op de dertiende dag van de twaalfde maanmaand, Adar. Hij legde daarop de kwestie aan de koning voor, waarbij hij de joden ervan beschuldigde tegen de wet van de koning te zijn, en verzocht dat er door middel van een schrijven in het hele rijk bekendgemaakt zou worden dat men gemachtigd was hen uit te roeien. Koning Ahasveros stemde erin toe en gaf Haman zijn eigen zegelring om het schrijven te verzegelen waardoor het een wet van de Meden en Perzen werd, die niet herroepen kon worden (Esth. 3:5-15). Dit zou erop wijzen dat de Heer Jezus Christus in deze tijd de vijanden van zijn volk in hun poging hen te vernietigen tot het uiterste laat gaan. Wat het eindresultaat zou zijn, zou híj evenwel bepalen, evenals in het geval van Mordechaï en Esther. Deze dramatische gebeurtenissen vormen de inhoud van het volgende artikel.
[Voetnoten]
a Zie het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 64-73.
b Zie het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 123-125, 129.
[Illustratie op blz. 369]
Koning Ahasveros maakte Esther koningin in plaats van de niet-onderdanige Vasthi