Een verandering van rouw in een goede dag
1. Waarom staan ware christenen niet vreemd te kijken als er vervolging komt?
WARE christenen weten dat zij door deze wereld gehaat zullen worden, want de wereld haatte ook Jezus en heeft hem zelfs wreed ter dood gebracht (Joh. 15:18-25). De apostel Petrus schreef aan de christelijke gemeente: „Geliefden, staat niet vreemd te kijken over de brand [van vervolging] onder u . . . Integendeel, blijft u verheugen, aangezien gij deel hebt aan het lijden van de Christus [Messías], opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen.” — 1 Petr. 4:12, 13.
2, 3. (a) Welke gelegenheid werd door de vervolging in het geval van Mordechaï en Esther geboden, doch waarom ging Mordechaï in rouw? (b) Welke handelwijze besloot Mordechaï te volgen, en hoe reageerde Esther hierop?
2 Dit voorrecht om door volharding en door zich te verlaten op Jehovah’s macht om te bevrijden, een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van Gods naam werd zowel door Mordechaï als Esther gedemonstreerd toen Haman de verdelging van alle joden had beraamd. Overal in de 127 rechtsgebieden van het rijk der Perzen en Meden, met inbegrip van de koninklijke burcht Susan, circuleerde een schrijven waarin de dertiende Adar als de fatale datum werd genoemd. Toen Mordechaï dit vernam, hulde hij zich in zak en as, ongetwijfeld in een smeekbede tot Jehovah, zoals andere dienstknechten van God dit hebben gedaan (Dan. 9:3; Ps. 12:1). Toen Esther naar de reden van zijn diepe smart informeerde, vertelde hij haar wat er allemaal was gebeurd en legde hij haar het gebod op naar de koning te gaan en rechtstreeks voor zijn aangezicht een verzoek te doen ten behoeve van haar eigen volk.
3 Diep bewogen door dit gebod van Mordechaï, herinnerde Esther hem eraan dat volgens de wet van de Meden en de Perzen iedereen die ongevraagd naar de koning ging ter dood gebracht zou worden. Alleen ingeval de koning hem de gouden scepter zou toereiken, zou hij in leven blijven. Bovendien, zo deelde zij Mordechaï mee, was zij al in geen dertig dagen geroepen om bij de koning binnen te komen. Als zij dit nu deed zoals Mordechaï verzocht, zonder door de koning te zijn uitgenodigd, kon dit haar dood betekenen. Mordechaï liet zich echter niet vermurwen en antwoordde Esther: „Verbeeld u niet in uw eigen ziel dat het huisgezin van de koning meer kans zal hebben te ontkomen dan alle andere joden. Want indien gij er in deze tijd volkomen het zwijgen toe doet, zullen verademing en bevrijding zelf voor de joden wel vanuit een andere plaats opdagen; maar wat u en het huis van uw vader betreft, gijlieden zult omkomen. En wie weet, of gij niet juist voor een tijd als deze tot de koninklijke waardigheid gekomen zijt?” Esthers gehoorzaamheid aan Mordechaï en haar liefde voor haar volk wonnen het. Zij antwoordde: „Ga heen, vergader al de joden die zich in Susan bevinden, en vast ten behoeve van mij en eet noch drinkt gedurende drie dagen, nacht en dag. Ook ik met mijn jonge vrouwen, ik zal eveneens vasten, en daarop zal ik tot de koning gaan, hetgeen niet volgens de wet is; en ingeval ik moet omkomen, moet ik omkomen.” — Esth. 4:1-17.
ONDERSCHEIDINGSVERMOGEN BIJ HET TEGEMOET TREDEN VAN GEVAAR
4. Welke houding legden zowel Esther als Mordechaï aan de dag, en welk voorbeeld geven degenen die door hen werden afgebeeld?
4 Esther verwachtte niet te veel van haar betrekkingen met de koning, noch verliet Mordechaï zich op zijn eigen daad van loyaliteit, die tot op dit moment nog niet was beloond (Esth. 2:21-23). Beiden vertrouwden volkomen op Jehovah en zochten zijn leiding in de handelwijze die zij zouden volgen om als instrumenten voor het in het leven behouden van Gods volk te dienen. Esther, haar leven wagend, kleedde zich koninklijk en ging voor de koning staan. „Zodra de koning Esther, de koningin, in het voorhof zag staan, [verwierf] zij gunst . . . in zijn ogen, zodat de koning Esther de gouden scepter toereikte die hij in de hand had” (Esth. 5:1, 2). Ook thans verkeert de Esther-klasse in hetzelfde gevaar als de Mordechaï-klasse. Zij trekken zich echter niet terug, maar tonen ware liefde voor heel Gods volk en werken samen met de Mordechaï-klasse waarbij zij volkomen eensgezind trachten degenen in het leven te behouden die God uit deze wereld roept om hem in deze „tijd van het einde” te vertegenwoordigen (Matth. 12:30; Ps. 133:1). Wat een voorbeeld is dit voor hen die met de gezalfden van Jehovah verbonden zijn en zich, vol vertrouwen op de goede afloop, op de Grotere Ahasveros, Jezus Christus, verlaten.
5. Welk verzoek deed Esther, doch hoe was haar gedragslijn ten opzichte van Haman niet in strijd met die van Mordechaï?
5 Esther naderde de koning doch vroeg alleen maar of de koning op het feestmaal wilde komen dat zij voor hem en Haman had bereid. De koning stemde gaarne toe (Esth. 5:3-5). Door Haman bij deze afspraak te betrekken, betoonde Esther hem, in tegenstelling tot Mordechaï, ogenschijnlijk gunst. Dit komt overeen met het feit dat de tegenbeeldige Esther-klasse, die volgens de instructies van de Mordechaï-klasse handelt, niet door geweld de zogenaamd christelijke geestelijken der christenheid tracht te verdelgen. Zij trachten niet hun nauwe Kerk-Staatverbintenis te verbreken (Ef. 6:12). Volgens de profetieën van de bijbel moet deze volledig aan de kaak gesteld worden. Degenen die de Haman-klasse vormen, zullen zich blootgeven voor wat zij werkelijk zijn: vijanden van God door vrienden van de wereld te zijn. Het moet zeer duidelijk worden dat degenen die door Haman worden afgebeeld de „mens der wetteloosheid” ten opzichte van God zijn, de klasse die absoluut tot de vernietiging is gedoemd. — 2 Thess. 2:3, 4, 8.
6. Hoe reageerde Haman op deze schijnbare gunst van Esther, doch wat was hij nu met Mordechaï van plan?
6 Esther openbaarde nog steeds niet wat er in haar hart was. Ongetwijfeld onder Jehovah’s leiding handelend, zoals de latere gebeurtenissen sterk suggereren, vroeg zij de koning terug te komen voor een tweede feestmaal, waaraan Haman eveneens zou aanzitten. Haman ging „verheugd en vrolijk van hart” naar buiten. Toen hij zag dat Mordechaï, die in de poort van de koning was, niet angstig voor hem boog, werd hij onmiddellijk met woede vervuld. Hij beheerste zich evenwel en ging zijn huis binnen, waar hij zich tegenover zijn vrouw en vrienden op zijn grootheid beroemde. Zij verheugden zich met hem hoewel zij het met hem eens waren toen hij klaagde: „Dit alles — niets ervan geeft mij voldoening zolang ik de jood Mordechaï in de poort van de koning zie zitten.” Daarop gaven Zeres en al zijn vrienden hem de raad: „Dat men een paal make, vijftig el hoog. Zeg dan morgenochtend tot de koning, dat men Mordechaï daaraan dient op te hangen. Ga daarna verheugd met de koning naar het feestmaal.” Hiermee was Haman enorm in zijn schik. Hij besloot de volgende morgen vroeg naar de koning te gaan en hem hier dringend om te verzoeken. — Esth. 5:6-14.
JEHOVAH MANOEUVREERT DE DINGEN
7. Welke onverwachte gebeurtenis die nacht veranderde de situatie voor Mordechaï?
7 Nu namen de gebeurtenissen een onverwachte wending. Die nacht, terwijl Haman onheil tegen Mordechaï smeedde, ging koning Ahasveros naar bed maar kon niet slapen. De gevolgtrekking makend dat hij iets verzuimd had — aan de een of andere achteloosheid, de een of andere nalatigheid, schuldig was — liet hij zich het boek der annalen brengen en verzocht zijn dienstknechten hem hieruit voor te lezen. Zij gingen het boek na om te zien of er iets was nagelaten. „Ten slotte vond men geschreven wat Mordechaï had bericht betreffende Bigtana en Teres, twee hofbeambten van de koning, deurwachters, die hadden getracht de hand aan koning Ahasveros te slaan. Toen zei de koning: ’Welke eer en grootheid is Mordechaï hiervoor bewezen?’ Hierop zeiden de bedienden van de koning, zijn dienaren: ’Hem is niets bewezen.’” De koning besloot onmiddellijk Mordechaï te eren. — Esth. 6:1-3.
8. Welke situatie ontwikkelde zich, hetgeen Mordechaï een verdere rol in het volvoeren van Jehovah’s voornemen verzekerde?
8 De volgende morgen vroeg kwam Haman om voor de koning te verschijnen en koning Ahasveros liet hem binnenbrengen. Voordat Haman echter zijn besluit met betrekking tot Mordechaï ten uitvoer kon brengen, stelde de koning eerst zíjn vraag, waardoor hij afwendde wat een heel andere afloop van de gebeurtenissen had kunnen vormen. Was het Haman toegestaan eerst om de ophanging van Mordechaï te vragen, dan zou de koning, die Mordechaï wilde eren, zich wellicht op staande voet, zonder tussenkomst van koningin Esther of Mordechaï, tegen Haman hebben gekeerd. Op deze wijze zou er op hun rol in dit drama zijn vooruitgelopen en zouden zij niet hebben gediend om Jehovah’s strijd tegen de Amalekieten te voltooien. — Esth. 6:4, 5.
9. Hoe werd Haman voor Mordechaï vernederd?
9 In overeenstemming met Jehovah’s voornemen, zei de koning eerst: „Wat dient er te worden gedaan met de man in wiens eer de koning zelf een welbehagen heeft gevonden?” (Esth. 6:6) Haman, met zijn grootspraak van de vorige avond nog vers in het geheugen, kon zich van niemand anders dan zichzelf voorstellen dat hij het hoogst bij de koning in aanzien was en concludeerde dat hij degene moest zijn die het de koning behaagde te eren. Hij gaf de koning daarom in overeenstemming met zijn eigen ambities de raad: ’Laat men het eigen paard van de koning naar buiten brengen met een kroon op het hoofd, en de man die geëerd moet worden, moet op het paard gaan zitten en de voornaamste dienaar in het rijk van de koning moet het paard nemen en deze begunstigde man over het openbare stadsplein laten rijden en luid vóór hem uitroepen: „Zo wordt gedaan met de man in wiens eer de koning zelf een welbehagen heeft gevonden.”’ Vol vertrouwen wachtte Haman op het antwoord van de koning, slechts om hem te horen zeggen: „Vlug, haal het gewaad en het paard, juist zoals gij hebt gezegd, en doe zo met de jood Mordechaï die in de poort van de koning zit.” Haman was volkomen verpletterd. Hij kon echter niets anders doen dan zich schikken. Deed hij dit niet, dan zou dit een zekere dood hebben betekend. Toen het voor Mordechaï dus het allernoodzakelijkst was dat er aan hem werd gedacht, trad Jehovah handelend op om hem te beschermen en zijn leven te redden. In tegenstelling daarmee was Haman verplicht toe te geven dat het de koning behaagde niet hem, doch deze gehate jood Mordechaï te eren. — Esth. 6:6-11.
EEN VOLLEDIGE OMMEKEER
10. Wat leidde tot Hamans val, en welke parallel vindt er thans plaats?
10 Haman was een trots man. Spreuken 16:18 zegt: „Trots komt vóór een ineenstorting, en een hoogmoedige geest vóór struikeling.” Volgens dit beginsel kon het slechts op één manier met Haman aflopen. Er moest een val komen. In deze tijd vindt er een nauwkeurige parallel plaats. In het verleden werden de geestelijken tot de allerhoogste positie in dit samenstel van dingen verheven. Hoewel de geestelijken beweren bij de gratie van God en zijn Koning, Jezus Christus, te heersen, genieten zij geen werkelijk aanzien bij God, welk feit voor alle onbevooroordeelde waarnemers steeds duidelijker wordt (Matth. 7:15-23). De Mordechaï-klasse komt daarentegen steeds meer bij de Heer Jezus Christus in de gunst, in het bijzonder sinds 1926, toen zij in The Watch Tower van 1 januari van dat jaar, in het hoofdartikel „Wie zal Jehovah eren?”, verklaarden God gunstig gezind te zijn. Tal van gebeurtenissen sedertdien hebben deze feiten gestaafd. Van 1922 tot 1928 ging er van Jehovah’s getuigen een serie bekendmakingen uit, waarvan vele er rechtstreeks op gericht waren de geestelijken te ontmaskeren. In 1930 werden twee boeken, „Light” genaamd, uitgegeven waarin het boek Openbaring werd verklaard, en ook hierin werden de geestelijken van de christenheid aan de kaak gesteld, terwijl terzelfder tijd Gods koninkrijk in handen van de Heer Jezus Christus werd verheerlijkt. Al deze bekendmakingen en ontmaskeringen staken de geestelijken der christenheid met vernedering. Maar zelfs op het toppunt van hun macht konden zij niet verhinderen dat er op wereldomvattende schaal miljoenen exemplaren van deze en vele andere publikaties werden verspreid.a Dit bericht bestaat nog steeds en is in het licht van de huidige gebeurtenissen zelfs nog waarheidsgetrouwer gebleken. Zij die het bericht willen onderzoeken, kunnen zelf zien dat de trouweloosheid van de geestelijken ten aanzien van de bijbel en hun gebrek aan belangstelling voor het opbouwen van de morele maatstaven van de mensen niet nieuw is maar precies is zoals door Jehovah’s getuigen in dit vroege stadium aan de kaak is gesteld toen God zijn ware dienstknechten, de Mordechaï-klasse, ten koste van de geestelijken en tot schande van de geestelijken gunst betoonde. Welke vernedering hun vóór hun oneervolle einde nog meer te wachten staat, zal alleen de toekomst leren.
11. Welke toekomst voorzagen Hamans vrouw en vrienden nu voor hem?
11 Haman sloop naar huis, naar zijn gezin en vrienden, doch hij vond daar geen troost. Integendeel, „zijn wijzen en zijn vrouw Zeres [zeiden] tot hem: ’Indien Mordechaï, voor wie gij begonnen zijt te vallen, uit het zaad der joden is, zult gij niet tegen hem opgewassen zijn, maar zult gij zonder mankeren voor hem vallen.’” Nauwelijks waren deze woorden van doem uit hun mond of de hofbeambten van de koning kwamen om Haman naar het tweede feestmaal te brengen dat Esther voor de koning had bereid. — Esth. 6:12-14.
IDENTIFICATIE EN ONTMASKERING
12. Hoe bracht Esther Hamans ontmaskering tot stand, en hoe liep het met hem af?
12 Nu, aan het einde van het tweede feestmaal, was voor Esther de tijd gekomen om haar verzoek tot de koning te richten. „Indien ik gunst gevonden heb in uw ogen, o koning, en indien het de koning werkelijk goeddunkt, dan worde mij mijn eigen ziel gegeven op mijn bede en mijn volk op mijn verzoek. Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om verdelgd, gedood en omgebracht te worden. Indien wij nu louter als slaven en louter als dienstmaagden verkocht waren, zou ik het stilzwijgen hebben bewaard. Maar de nood is niet passend wanneer die gepaard gaat met schade voor de koning.” De koning was zeer gealarmeerd. „’Wie is dit, en waar is degene wel die zich verstout heeft zo te doen?’ Toen zei Esther: ’De man, de tegenstander en vijand, is deze slechte Haman.’” De koning, niet in staat zijn woede te bedwingen, trok zich terug in de tuin van het paleis om zijn kalmte te herkrijgen. Haman, dodelijk bevreesd door deze keer in de gebeurtenissen, smeekte Esther om zijn leven, want hij wist dat de koning tegen hem was. Zo intens waren zijn smeekbeden dat hij vlak naast haar op haar rustbank neerviel, juist toen de koning uit de tuin terugkeerde. Toen de koning dit zag, zei hij: „’Dient ook nog de koningin verkracht te worden, bij mij in huis?’ Het woord zelf ging uit de mond van de koning, en men bedekte Hamans gezicht. Harbona, een van de hofbeambten voor het aangezicht van de koning, zei nu: ’Ook staat er de paal die Haman gemaakt heeft voor Mordechaï, die goed over de koning gesproken had, in Hamans huis — vijftig el hoog.’ Daarop zei de koning: ’Hangt hem daaraan op.’ Toen hingen zij Haman op aan de paal die hij voor Mordechaï had gereedgemaakt; en de wóede van de koning bedaarde.” — Esth. 7:1-10.
13. (a) Hoe werd de identificatie van de Esther-klasse bewerkstelligd, en hoe heeft dit bijgedragen tot de ontmaskering van de Haman-klasse? (b) Wat wordt afgebeeld door Hamans ophanging aan de paal die voor Mordechaï was gemaakt?
13 Doordat Esther Haman als de aartsvijand ontmaskerde, was zij genoodzaakt haar eigen identiteit te onthullen. Wanneer identificeerden de leden van de Esther-klasse zich in deze tijd volgens het historische verslag? Het beste bewijs is de identificatie die op zondag 26 juli 1931, op een vergadering van Jehovah’s volk in Columbus, Ohio, plaatsvond. Zij namen bij die gelegenheid een resolutie aan waarin zij zich identificeerden en de naam „Jehovah’s getuigen” aanvaardden (Jes. 43:10, 12). Deze resolutie werd in de vorm van een brochure uitgegeven en op grote schaal verspreid. Deze identificatie had ook de ontmaskering van de klasse der geestelijkheid tot gevolg. De haat die reeds jegens de ware dienstknechten van God ten toon werd gespreid, werd nu door een nog krachtiger optreden aan het licht gebracht en de Haman-klasse werd nu zelfs nog positiever geïdentificeerd als anti-God, vastbesloten Gods dienstknechten te verdelgen (Matth. 23:29-36). Jehovah’s dienstknechten werden als nooit tevoren in hun geschiedenis vervolgd.b De vervulling van Hamans ophanging aan de paal die voor Mordechaï was gemaakt, behoeft niet te wachten tot de vernietiging van Babylon de Grote, want door deze daden, van die tijd af, stierf de Haman-klasse in de ogen van God en in de ogen van alle rechtgeaarde mensen in de hele wereld. Bovendien overleefden Hamans tien zonen hem om het beeld tot een verdere vervulling door te trekken.
14. Welk verdere werk werd er nu voor de Mordechaï-klasse voorzien?
14 In hetzelfde jaar, 1931, werd het eerste deel van een reeks van drie boeken uitgegeven, namelijk Vindication, en op dat zelfde congres werd een lezing uitgesproken waarin het negende hoofdstuk van Ezechiël tot in details werd verklaard. In deze toespraak werden de man gekleed in linnen, die de schrijversinktkoker droeg, alsook degenen die zuchten en kermen en die op hun voorhoofd gekentekend moesten worden en de vijfentwintig mannen vóór de tempel, die de zon aanbaden in plaats van Jehovah God, in een tegenbeeldige vervulling geïdentificeerd. De leden van zowel de Mordechaï- als de Esther-klasse zagen nu in dat zij nog een werk te doen hadden waarvoor zij nog wat langer op aarde moesten blijven. Dit was om degenen te zoeken die zuchtten en kermden wegens de toestanden welke werden veroorzaakt door hen die de ware aanbidding van God verdraaien, degenen die worden afgebeeld door de vijfentwintig mannen die de zon aanbaden, namelijk de klasse der geestelijkheid. Dit redden van mensenlevens moest geschieden voordat allen die het kenteken niet op hun voorhoofd ontvangen hadden, vernietigd werden. De identificatie van Jehovah’s volk door de betekenisvolle naam Jehovah’s getuigen kwam dus in een tijd dat Gods volk dit heel erg nodig had en tegelijkertijd met het begin van een nieuwe en belangrijke fase van Gods voornemen in deze „tijd van het einde”.
GEORGANISEERD VOOR VERDEDIGING EN AANVAL
15. (a) Welke ommekeer voor de Mordechaï-klasse voorzei Jezus? (b) Welke dreiging hing de joden nog boven het hoofd, en welke stappen deed Mordechaï om deze af te wenden?
15 Nu werd Mordechaï bevorderd en kreeg hij de zegelring van de koning, die van Hamans vinger werd afgenomen voordat deze werd opgehangen. De vervulling is in harmonie met de profetie van Jezus toen hij zei: „Daarom zeg ik [tot] u [dat wil zeggen, tot de geestelijken van zijn tijd]: Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt” (Matth. 21:43). Dit is inderdaad een dramatische ommekeer geweest die in onze tijd heeft plaatsgevonden. Er moest echter nog iets anders worden gedaan. Hoewel Mordechaï’s eigen leven was gered en hij verhoogd was, waren Hamans tien zonen nog in leven, en het besluit tot verdelging van alle joden in het hele rijk op 13 Adar was nog altijd van kracht. Mordechaï besefte dat er een uitweg voor de joden was, waarmee in het besluit van Haman geen rekening was gehouden. Dit was dat Jehovah’s volk gemachtigd werd zich te verzamelen en zich uit zelfverdediging te verweren. Nu konden de joden het initiatief nemen tegen degenen die hen wilden verdelgen en ombrengen en de rollen omdraaien door de boosaardige vijand om te brengen. De koning hechtte zijn goedkeuring aan deze wetsbepaling; het besluit werd met zijn ring verzegeld en naar alle 127 rechtsgebieden werd een afschrift gezonden. — Esth. 8:1-14.
16. (a) Welke veranderde houding kwam er nu onder de joden? (b) Hoe is dit in deze tijd in vervulling gegaan?
16 Dit veroorzaakte dat er een grote verandering plaatsvond. In plaats dat er nu grote rouw onder de joden was en in plaats van vasten en geween en geweeklaag, kwam er vreugdebetoon en gingen zij zich verzamelen en verenigen om tegen hun vijanden opgewassen te zijn. Bovendien was de vrees voor de joden op de mensen van het land gevallen en velen begonnen te verklaren dat zij joden waren (Esth. 8:15-17). Dit deel van het drama had een dramatische vervulling in de kritieke jaren dertig. Beseffend dat zij gerechtigd waren alle vredelievende, met de wet strokende maatregelen te nemen ten einde hun leven te behouden, gingen Gods dienstknechten ertoe over zich ten behoeve van het hun door God opgedragen werk, dat bestaat in het zoeken van degenen die eerlijk jegens Jehovah en zijn volk gezind zijn, op de rechtbanken en regeringen te beroepen. Er werden verdere stappen tot unificatie ondernomen en tegen 1938 was de theocratische structuur van de organisatie volledig tot stand gekomen. Gods volk was nu volkomen verenigd en gereed als de tijd voor de tegenbeeldige vervulling van 13 Adar zou aanbreken.c
17. Wanneer kwam 13 Adar in het tegenbeeld, en wat gebeurde er?
17 Deze tijd kwam in de periode van de Tweede Wereldoorlog. Alle bewijzen duiden op de gevolgtrekking dat de vijanden van Gods volk besloten die oorlogstoestand, met zijn patriottisme, zijn nationalisme, zijn vooroordeel, zijn valse beschuldigingen van communisme aan de ene kant en nationaal-socialisme aan de andere kant, te gebruiken om Jehovah’s getuigen te pakken te krijgen en om te brengen. Er ontwikkelde zich een wereldomvattende aanval, zodat het eruit zag alsof het wereldomvattende predikingswerk van de Mordechaï- en Esther-klasse en hun metgezellen, die begonnen waren zich daarin bij hen aan te sluiten, volkomen teniet gedaan zou worden.d Het had werkelijk een sombere dag, een dag van rouw, kunnen zijn, doch deze getrouwe dienstknechten van God lieten deze gezamenlijke actie niet op zich zitten. In deze tijd, die werd afgebeeld door 13 Adar, streden Jehovah’s getuigen zoals zij nog nooit hadden gedaan. Over de hele wereld voerden zij een geestelijke strijd om hun geestelijke leven te behouden, en wel vanuit een gecentraliseerd hoofdkwartier, waardoor zij de vijand een georganiseerd front boden. Er waren verliezen, maar Jehovah’s volk streed niet met vleselijke wapens (2 Kor. 10:3, 4). Zelfs in de concentratiekampen zegende Jehovah deze demonstratie van moed van de zijde van zijn getuigen, en het gevolg van deze strijd heeft een blijvende indruk gemaakt op degenen die zuchtten en kermden in de christenheid doordat de geestelijken zich meer dan ooit hadden blootgegeven als personen die tegen God en tegen het koninkrijk van Christus gekant warene (2 Thess. 1:4, 5). Deze nog steeds voortdurende toestand van de geestelijken, waarin zij in de ogen van rechtgeaarde mensen geestelijk dood zijn, wordt goed afgebeeld door de dood van Hamans tien zonen op 13 Adar. Met hen werden 500 van Gods vijanden in Susan en 75.000 in de rest van het rijk gedood. Op 14 Adar werd de strijd in de burcht Susan voortgezet en werden er nog eens 300 vijanden van de joden ter dood gebracht, terwijl de joden in de afgelegen districten hun overwinning vierden. — Esth. 9:1-19.
VAN DROEFHEID TOT VREUGDEBETOON
18. Wat was het resultaat van de pogingen van de vijand om Gods volk uit te roeien, en wat wordt door het voortduren van deze geestelijke oorlog afgebeeld?
18 Deze dag, die zoals was beraamd, een dag van rouw had moeten zijn, was een goede dag, een dag van overwinning, rechtvaardiging en vreugdebetoon geworden! Zo ook in deze tijd! Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, waren 71.509 tot Jehovah’s volk behorende personen in hun verdediging van de ware aanbidding verenigd. Toen deze oorlog tussen de natiën van de wereld beëindigd was, was de getrouwe groep van actieve getuigen — verre van te zijn verdelgd — bijna verdubbeld en in 1945 voerden 141.606 personen de geestelijke strijd tegen Gods vijanden. Onze geestelijke strijd van zelfverdediging is echter niet voorbij. Hij duurt tot op deze dag voort, zoals wordt afgebeeld door de jaarlijkse viering van „Poerim” die Mordechaï alle joden oplegde, namelijk om „ieder jaar weer de veertiende dag van de maand Adar en de vijftiende dag daarvan geregeld te vieren, naar de dagen waarop de joden hadden gerust van hun vijanden en de maand die voor hen van droefheid in vreugdebetoon en van rouw in een goede dag veranderd was” (Esth. 9:20-32). Dit jaar (1971) hebben de orthodoxe joden hun „Vastendag van Esther” op 10 maart en hun Poerimfeest op 11 en 12 maart gevierd.
19, 20. Welk uiteindelijke resultaat is zeker, en hoe dienen wij de „dwangarbeid” die door koning Ahasveros werd opgelegd, in de vervulling te bezien?
19 Nu het volledige bewijs van Jehovah’s bevrijding zowel in de oudheid als in deze tijd reeds tot de annalen van de geschiedenis behoort, zullen wij met vertrouwen en gespannen verwachting de vlak voor ons liggende „grote verdrukking” tegemoetzien, wanneer al degenen die tot de Haman-klasse behoren en de ondersteuners daarvan letterlijk zullen oogsten wat zij hebben gezaaid, precies zoals koning Ahasveros over Haman uitsprak: „Laat zijn boze plan dat hij tegen de joden beraamd heeft, op zijn eigen hoofd terugvallen” (Esth. 9:25; Matth. 24:21, 22). Wanneer die tijd komt, zal de Grotere Ahasveros letterlijk een eind aan al zijn vijanden maken en de Mordechaï- en Esther-klasse verhogen tot de plaats die in het Messiaanse koninkrijk voor hen is gereserveerd. — 2 Thess. 1:6-10.
20 Ondertussen moet de laatste voorbereiding van de overige onderdanen van de Koning overeenkomstig Jehovah’s voornemen voor deze „tijd van het einde” voltooid worden. Dit wordt te kennen gegeven door Esther 10:1: „Koning Ahasveros nu legde het land en de eilanden van de zee dwangarbeid op.” Welk een gezegend voorrecht is het thans voor degenen die tot de „andere schapen” van de Messías behoren om zich van ganser harte en loyaal van hun huidige dienstopdracht te kwijten! Dit doen zij door, tot hun eigen eeuwige welzijn, samen te werken met hen die de leiding nemen in dit „energieke werk” dat op touw is gezet door de gezalfde christenen die door Mordechaï werden afgeschaduwd. „Want de jood Mordechaï was de tweede in rang, volgend op koning Ahasveros, en was groot onder de joden en goedgekeurd door het grote aantal van zijn broeders, terwijl hij voor het welzijn van zijn volk werkte en vrede sprak tot heel hun nageslacht.” — Esth. 10:2, 3.
[Voetnoten]
a Zie voor een op de voorgrond tredend voorbeeld het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 117, 118.
b Zie voor enkele details het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 125, 126, 128-147.
c Zie het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 127, 147-149.
d Zie het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 150-153.
e Zie het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 154-185.
[Illustratie op blz. 376]
Esther ontmaskerde Haman als de aartsvijand, waardoor zij ook haar eigen identiteit onthulde