Jehovah onze God is rechtvaardig
„Een God van getrouwheid, . . . rechtvaardig en oprecht is hij.” — Deut. 32:4.
1, 2. (a) Welke beschrijving geeft de bijbel van Jehovah als Rechter? (b) Hoe zullen wij hier waarschijnlijk op reageren, en waarom?
EEN Hebreeuwse psalmist zong lang geleden betreffende Jehovah God: „Hij heeft rechtvaardigheid en gerechtigheid lief.” En in een andere psalm lezen wij: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat uw rechterlijke beslissingen rechtvaardigheid zijn.” Spreken deze uitlatingen, ook al werden ze vele eeuwen geleden gedaan, u niet aan? Is het niet aangenaam en geruststellend te bedenken dat de Schepper, de allerhoogste autoriteit in het universum, ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’? — Ps. 33:5; 119:75.
2 Dat wij aldus reageren, komt onder andere ongetwijfeld doordat een ieder van ons aan bepaalde vormen van onrechtvaardigheid en ongerechtigheid onderworpen is geweest. Misschien bent u op grond van uw nationale, raciale of maatschappelijke achtergrond onrechtvaardig behandeld. Of misschien heeft men u op school, op uw werk of in uw omgeving unfair bejegend. En hoe vaak horen wij niet dat iemand die met autoriteit is bekleed, onrechtvaardig handelt!
3, 4. Hoe laat dit zich vergelijken met de handelwijze van veel menselijke rechters, hetgeen tot welke vragen aanleiding geeft?
3 Jezus besefte hoe mensen zich voelen als zij op zo’n wijze behandeld worden, zoals wel blijkt uit de beschrijving die hij in een van zijn illustraties gaf. Hij vertelde over een rechter die klaarblijkelijk door de Romeinen was aangesteld. Wat was dit voor een soort van rechter? In plaats dat hij iemand was tot wie men zich kon wenden in het vertrouwen dat men een eerlijke behandeling zou ontvangen, was hij „onrechtvaardig”. Ja, volgens de beschrijving die van de rechter werd gegeven, deed hij een joodse weduwe ten slotte alleen maar recht omdat zij hem bleef lastig vallen. — Luk. 18:1-6.
4 Hoe zou u over zo’n rechter denken? Hij was een man van wie verondersteld werd dat hij rechtvaardig zou oordelen, maar hij aarzelde dit te doen. Wat een verfrissende tegenstelling vormt de Rechter die naar waarheid wordt beschreven als iemand die ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’! Maar sta hier eens bij stil: De psalmist mag zich dan wel zo over Jehovah uitgelaten hebben, maar bent u ervan overtuigd dat Hij zo is? U zult misschien wel weten dat sommige mensen beweren dat God onrechtvaardig is. Heeft men die bewering ooit tegenover u geuit? Wordt uw zienswijze met betrekking tot God erdoor beïnvloed? Zou u overtuigende redenen kunnen geven waarom u het met de psalmist eens bent?
5. Over welke aspecten van Gods rechtvaardigheid en gerechtigheid maken sommige mensen zich zorgen?
5 Dan zijn er ook personen die belangstelling hebben voor Gods Woord en voornemen maar die verontrust zijn over vragen die een schaduw van twijfel werpen op hun vertrouwen in Jehovah’s rechtvaardigheid en gerechtigheid. Zo zullen zij zich misschien afvragen hoe alle mensen in de korte tijd die nog rest voordat de „grote verdrukking” een einde maakt aan dit goddeloze samenstel van dingen, de gelegenheid zullen ontvangen de Koninkrijksboodschap te horen en deze te aanvaarden of te verwerpen (Matth. 24:21). Nog een onderwerp dat mensen zorgen baart is, of bepaalde familieleden, verachtelijke mensen uit deze tijd en anderen, in de Nieuwe Ordening uit de doden zullen opstaan of niet. Of er kan bezorgdheid bestaan in verband met de voorrechten die God in de Nieuwe Ordening zal schenken, vooral met betrekking tot het huwelijk en gezinsaangelegenheden. Bent u in verband met zulke kwesties verontrust of hebt u het vertrouwen dat Jehovah rechtvaardig zal handelen?
6. Wat betekent het „rechtvaardig” te zijn?
6 Wat wil het zeggen rechtvaardig te zijn? Zonder in uitvoerige wettische definities te vervallen, kan het volgende worden gezegd: Iemand die „rechtvaardig” is, doet wat juist en moreel is. Hij is deugdzaam en vrij van blaam. Ook zal hij in overeenstemming met gerechtigheid op een onpartijdige wijze en naar recht en billijkheid handelen. Er schuilt dus veel betekenis achter de volgende beschrijving van Jehovah: „Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” — Deut. 32:4.
BESCHOUW HET GETUIGENIS
7. Een beschouwing van welk getuigenis is passend?
7 Een beroemd rechter heeft eens gezegd: „Er bestaat niet zoiets als gerechtigheid — noch binnen noch buiten de rechtbank.” Zijn ervaring op rechtskundig gebied, gecombineerd met het getuigenis van anderen, had hem tot die zienswijze geleid. Dit mag in deze wereld in het algemeen waar zijn, maar wat heeft „ervaring” over Jehovah aangetoond? Laten wij eens enkele bewijzen beschouwen, het getuigenis van personen die persoonlijk met Hem te maken hebben gehad.
8, 9. (a) Hoe was Abraham bij een goddelijke rechterlijke aangelegenheid betrokken? (b) Hoe reageerde hij op de situatie?
8 Zelfs nog voordat met het schrijven van de bijbel was begonnen, hebben mensen des geloofs zich betreffende Gods rechtvaardigheid en gerechtigheid uitgelaten. Abraham was zo iemand. Op Gods bevel had hij de Mesopotamische stad Ur verlaten en was hij een rondtrekkende bewoner van het land Kanaän geworden (Gen. 12:1-5; Hebr. 11:8). Zijn neef Lot ging vlak bij de stad Sodom wonen. Later werd Abraham door een engel bezocht die Jehovah vertegenwoordigde. De engel zei dat hij Sodom en Gomorra aan een rechterlijk onderzoek zou onderwerpen wegens het luide geroep over de zonden van de inwoners (Gen. 18:20, 21). Merk op dat de engel niet zei dat er reeds tot een definitief rechterlijk optreden was besloten. Hij zou veeleer gaan „zien of zij geheel en al handelen naar het luide geroep” en de klachten. Hoe reageerde Abraham op deze inlichtingen?
9 Aangezien Abraham belangstelling had voor de mogelijkheid dat de inwoners van Sodom, met inbegrip van Lot, gespaard zouden worden, informeerde hij met eerbiedige ernst wat er zou gebeuren. In het verslag in Genesis 18:23-25 wordt Abraham als volgt geciteerd: „Zult gij werkelijk de rechtvaardige met de goddeloze wegvagen? Veronderstel dat er vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad zijn. Zult gij hen dan wegvagen en de plaats geen vergiffenis schenken ter wille van de vijftig rechtvaardigen die erin zijn? Het is van u niet denkbaar dat gij op deze wijze handelt, om de rechtvaardige met de goddeloze ter dood te brengen, zodat het de rechtvaardige moet vergaan als de goddeloze! Het is van u niet denkbaar. Zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?” Terwijl Abraham vervolgens probeerde vast te stellen op grond van welk minimum aantal rechtvaardigen de stad zou worden gespaard, vroeg hij wat er zou gebeuren indien er vijfenveertig, of veertig, of dertig, of twintig, of zelfs tien rechtvaardigen zouden zijn. — Gen. 18:26-33.
10, 11. Geloofde Abraham dat Jehovah onjuist zou handelen?
10 Abraham wist niet, zoals wij thans, dat er zelfs niet zoveel inwoners waren die „rechtvaardig” waren in de betekenis dat zij trachtten te doen wat moreel, deugdelijk en rechtschapen was. Maar bedoelde Abraham, toen hij zei: „Zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?” dat hij Gods rechtvaardigheid ernstig in twijfel trok en er bang voor was dat Hij onrechtvaardig zou handelen?
11 Beslist niet. De bewijzen duiden er juist veeleer op dat Abraham, met het oog op wat hij over de persoonlijkheid van Jehovah wist, zich gewoon niet kon voorstellen dat de Schepper de goddelozen en de rechtvaardigen zou vernietigen. Dit was voor Abraham „ondenkbaar”; het was onvoorstelbaar. Abraham kende God te goed om dat te kunnen denken. Zoals de apostel Paulus in Hebreeën hoofdstuk 11 te kennen geeft, wist Abraham dat Jehovah een „beloner [is] van wie hem ernstig zoeken”. Hij vertrouwde er ten volle op dat God degenen die het goede wilden doen, niet op dezelfde wijze zou behandelen als de goddelozen. Hoe kon hij dit echter weten?
12. Waarom kon Abraham vertrouwen hebben met betrekking tot Jehovah’s handelingen?
12 Wel, Abraham wist wat Jehovah in zijn eigen geval had gedaan. Vol geloof had Abraham zijn gehoorzaamheid getoond door Ur te verlaten. Had God dat genegeerd? Neen, hij had Abraham gezegend en voorspoed geschonken (Gen. 12:16; 13:2). In Egypte had Jehovah Abrahams vrouw beschermd, zodat zij niet door Farao werd onteerd (Gen. 12:17-20). Later was het Abraham met Gods hulp gelukt de overwinning te behalen op vier koningen die zijn neef Lot hadden ’gekidnapt’ (Gen. 14:14-20). Ja, hij kende God uit ervaring.
13. Hoe zou de wijze waarop God vroeger had gehandeld in het beeld verschijnen?
13 Abraham had er echter nog andere redenen voor om te geloven dat Jehovah rechtvaardig is. Tot deze redenen behoorden Gods handelingen ten aanzien van personen die vóór Abrahams tijd hadden geleefd. Vóór de vloed leefde Abrahams voorvader Noach bijvoorbeeld met zijn gezin te midden van een mensenwereld van wie de ’neiging van de gedachten van hun hart te allen tijde alleen maar slecht was’ (Gen. 6:5-7, 11, 12). Toen God een eind maakte aan die gewelddadige wereld, wat gebeurde er toen met Noach, een man die ’zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten betoonde’? (Gen. 6:9, 13) Heeft God de rechtvaardige Noach en zijn gezin weggevaagd, zodat hij hen te zamen met de goddelozen vernietigde? Zeer beslist niet, en Abraham wist dat! — 2 Petr. 2:5.
14. Tot welke conclusie zou dit bewijsmateriaal leiden?
14 Toen Abraham dus voor de schijnbaar onbesliste situatie stond of God de rechtvaardigen en de goddelozen in Sodom op dezelfde wijze zou behandelen, had hij veel dat hem tot richtsnoer kon dienen. Was zijn conclusie dat het voor de rechtvaardige Rechter „ondenkbaar” was om beide klassen van mensen op dezelfde wijze te behandelen, juist? Zeer beslist! Sodom en de omliggende steden werden vernietigd. Maar Jehovah zag erop toe dat de „rechtvaardige Lot” de gelegenheid kreeg om te zamen met zijn gezin te ontkomen. — 2 Petr. 2:7, 8; Gen. 19:21-29.
15. Waarom is dit voor ons van belang?
15 Stel nu echter dat u voor een vraag komt te staan over de wijze waarop God in een toekomstige situatie zal handelen, een situatie waarbij voor zowel rechtvaardigen als goddelozen leven of dood betrokken is. U bent op de hoogte van Gods handelingen ten aanzien van Noach alsook van al zijn handelingen ten aanzien van Abraham. U beseft dat wat God heeft gedaan, rechtvaardig was. Zou dat invloed uitoefenen op uw beoordeling van wat u in deze nog toekomstige situatie van God zou kunnen verwachten? Zou u het getuigenis van de bijbel negeren, of zou u toelaten dat het uw denkwijze op juiste wijze vormt?
DE NOODZAAK VAN BESCHEIDENHEID
16, 17. Waarom moeten wij in dit opzicht bescheiden zijn?
16 Aangezien wij uit het bijbelse verslag weten hoe intens ontaard de verdorven inwoners van Sodom en Gomorra waren, kunnen wij begrijpen waarom er een geroep over hun zonden opsteeg. En wij kunnen het ermee eens zijn dat God in rechtvaardigheid en gerechtigheid handelde door hen te vernietigen (Gen. 19:4-11; Rom. 1:26-28, 32). Hoe zou iemand hier echter over denken als hij niet over alle feiten beschikte en misschien de mening was toegedaan dat de inwoners normale en schijnbaar onschuldige mensen waren? Als hij dan te horen zou krijgen dat God de steden met vuur en zwavel had vernietigd, zou hij misschien een haastige en onjuiste conclusie met betrekking tot de Schepper trekken.
17 Dit dient te beklemtonen hoe belangrijk het is bescheiden te zijn wanneer wij conclusies trekken met betrekking tot de wijze waarop God handelt. In Spreuken 11:2 staat dat ’wijsheid bij de bescheidenen is’, en dit is zeer beslist waar wanneer het deze kwestie betreft. Zou het van verstand getuigen wanneer louter een mens, die waarschijnlijk niet op de hoogte is van essentiële feiten over sommige van Gods handelingen in het verleden, zich als rechter zou opwerpen ten einde vervolgens „de Rechter van de gehele aarde” te veroordelen? Nog een spreuk zegt: „Wanneer iemand antwoord geeft op een zaak voordat hij ze hoort, is dat dwaasheid van zijn kant en schande” (Spr. 18:13). Zou dat niet het geval zijn wanneer iemand die slechts enkele details weet, en vooral niet de belangrijkste erbij betrokken feiten en beginselen, de conclusie zou trekken dat „de Rechter van de gehele aarde” onrechtvaardig heeft gehandeld?
18. Wat leidde ertoe dat Job ernstige moeilijkheden ondervond?
18 Het bijbelse verslag betreffende Job zou gebruikt kunnen worden om dit verder te illustreren. Zonder dat Job en zijn drie metgezellen, die hem later raad gaven, dit wisten, had Satan Jehovah met betrekking tot Jobs rechtschapenheid uitgedaagd. Aangezien Jehovah niet aan Jobs liefdevolle loyaliteit twijfelde, stond Hij Satan toe Job met verscheidene moeilijkheden te bestoken. Jobs bezittingen ontvielen hem. De bedienden die voor zijn kudden zorgden, werden door binnenvallende benden gedood. Zijn zonen en dochters stierven in een ongewone storm. Toen werd Job door een ernstige ziekte getroffen, waarna zelfs zijn vrouw hem verwijten naar het hoofd slingerde (Job 1:6-19; 2:1-9). Hoe zouden Job en anderen hierop reageren? Hoe zou u gereageerd hebben? Welke conclusie zou u over God trekken?
19. Hoe reageerde Job? Hoe staat het echter met zijn drie metgezellen?
19 Hoewel Job vastbesloten was aan God loyaal te zijn, begreep hij niet waarom hij leed. Ter verdediging van zijn eigen rechtvaardigheid zei hij dat God het recht had zowel de rechtvaardigen als de goddelozen met rampspoed te treffen (Job 32:2; 10:7; 16:17; 23:11; 33:8-12). Natuurlijk weten wij nu dat Job in dit opzicht ’zonder kennis sprak’, want hij werd door Satan, en niet door Jehovah, gekweld (Job 34:35). Welk standpunt namen Jobs metgezellen in? Zij waren zo onbescheiden en dwaas om eveneens antwoord te geven zonder de feiten te weten. Zij uitten de beschuldiging dat God geen belangstelling heeft voor ’s mensen rechtschapenheid (Job 4:17-19; 15:15, 16). Ook kwamen hun uitlatingen er in feite op neer dat Jobs zonen zondig waren, terwijl zij beweerden dat Jehovah hen had gedood (Job 8:3, 4, 20). Ja, de bijbel zegt terecht dat de argumenten van Jobs metgezellen de uitwerking hadden dat ’God schuldig werd verklaard’. — Job 32:3.
20. (a) Welke uitwerking dient dit voorbeeld te hebben op onze reactie op bepaalde bijbelse verslagen? (b) Welke reactie zou passend zijn?
20 Thans zijn wij in staat het volledige verslag te bestuderen, en wij hebben er geen moeite mee in te zien hoe verkeerd de zienswijze was welke die metgezellen er ten aanzien van Gods wijze van handelen op nahielden. Maar hoe staat het met andere bijbelse verslagen, waarover wij misschien niet zoveel inlichtingen hebben? Zullen wij, wanneer wij bijvoorbeeld in de bijbel lezen dat Jehovah — of personen die onder zijn leiding stonden — sommige goddeloze mensen, steden of natiën terechtstelde, Jobs metgezellen navolgen en ’God schuldig verklaren’? (Deut. 9:1-5) Het zou toch van veel meer wijsheid en bescheidenheid getuigen als wij zouden concluderen dat ook al weten wij niet alle feiten of strijdpunten die erbij betrokken waren, het gebeurde in overeenstemming geweest moet zijn met het feit dat Jehovah ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’ (Deut. 7:2, 23-26; Lev. 18:21-27). Dit was de overtuiging die Elihu was toegedaan, een jongeman die Job en zijn metgezellen corrigeerde. Elihu verklaarde: „Verre zij het van de ware God, wetteloos te handelen, en van de Almachtige, onrechtvaardig te handelen! Ja waarlijk, God zelf handelt niet wetteloos, en de Almachtige zelf buigt het recht niet.” — Job 34:10, 12.
RECHTVAARDIG JEGENS ALLEN
21, 22. Op welke belangrijke manier verschillen Jehovah’s rechtvaardigheid en gerechtigheid van de wijze waarop veel mensen handelen?
21 Hoe alomvattend zijn Jehovah’s rechtvaardigheid en gerechtigheid? Kan er verwacht worden dat ze te allen tijde op gelijke wijze ten aanzien van alle personen toegepast worden? Wij kunnen hier terecht belangstelling voor hebben, want als mensen autoriteit bezitten of een hoge positie bekleden, hangt de wijze waarop iemand wordt behandeld vaak af van „wie men is”. Wanneer een rijk, belangrijk personage verkeerd handelt, wordt dit gemakkelijk „door de vingers gezien” of vergoelijkt of wordt er een lichte straf gegeven, terwijl een arm of onbelangrijk persoon eerder een strenge straf zal ontvangen. Hebt u dat niet opgemerkt? Hoe staat het echter met Jehovah?
22 Elihu’s opmerkingen geven ons het antwoord. Merk op dat Elihu, in zijn beschrijving van Jehovah, zijn opmerkingen niet tot Gods handelingen ten aanzien van Job beperkt. Hij deed de allesomvattende verklaring: „God zelf handelt niet wetteloos, en de Almachtige zelf buigt het recht niet.” Vervolgens voegde Elihu hieraan toe dat Jehovah „geen partijdigheid heeft getoond jegens vorsten en niet meer aandacht heeft geschonken aan de edele dan aan de geringe, want zij zijn allen het werk van zijn handen”. — Job 34:19.
23. Hoe wordt dit feit door de Mozaïsche wet bevestigd?
23 Dit feit kan worden ondersteund door op een bepaald aspect te letten van de wet die Jehovah aan de Israëlieten gaf. Toen Jehovah de voorziening trof dat menselijke rechters aandacht zouden schenken aan de problemen en het mogelijke wangedrag van personen, gebood Hij de rechters: „Gij moogt bij de rechtspraak niet partijdig zijn. Naar de kleine dient gij evenzeer te horen als naar de grote” (Deut. 1:17; 16:18-20). Werd dat eenvoudig vereist om een oorzaak tot onrust te vermijden? Neen, het werd verwacht omdat deze rechters aldus op juiste wijze de eigenschappen van hun God zouden weerspiegelen. Wij lezen: „Niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah; en hij is met u inzake de rechtspraak. . . . Want bij Jehovah, onze God, is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid, noch aanneming van steekpenningen.” — 2 Kron. 19:6, 7; Ex. 23:6, 7.
24. Welk vertrouwen kunnen wij derhalve hebben?
24 Is dit getuigenis betreffende Jehovah’s onpartijdige rechtvaardigheid en gerechtigheid niet geruststellend, aangezien het ons toont hoe Hij ten aanzien van ons zal handelen? Wij moeten het ook zien als een aanwijzing dat wij er zelfs met betrekking tot kwesties die nog in de toekomst liggen, zeker van kunnen zijn dat Zijn handelwijze altijd in overeenstemming zal zijn met de maatstaven die Hij heeft gesteld en die hij in het verleden heeft gevolgd.
ONS RECHTVAARDIGHEIDSGEVOEL
25. Welk getuigenis geeft ons eigen innerlijke „gevoel” over Jehovah?
25 Nog iets wat beschouwd kan worden in verband met Gods rechtvaardigheid en gerechtigheid, betreft een innerlijk gevoel dat wij bezitten. De bijbel zegt dat de mens naar Gods beeld werd geschapen (Gen. 1:27). Dit heeft geen betrekking op Zijn lichamelijke gedaante, want Hij is een geest en wij zijn vlees. Zoals in Kolossenzen 3:10 wordt aangetoond, heeft dit „beeld” veeleer betrekking op zijn persoonlijkheid of hoedanigheden. God schiep Adam met eigenschappen die Hijzelf bezit, met inbegrip van liefde, gerechtigheid, rechtvaardigheid en wijsheid. Hoewel wij onvolmaakt zijn en ver van de volmaaktheid van Adam verwijderd zijn, kan in het geval van de meeste mensen worden gezegd dat zij deze eigenschappen tot in zekere mate weerspiegelen, net als mensen over de gehele aarde een mate van geweten of moreel bewustzijn blijken te bezitten (Rom. 2:14, 15). Aangezien dit zo is, dient ons eigen rechtvaardigheidsgevoel ons een reden te verschaffen om er vertrouwen in te hebben dat God deze eigenschappen bezit en ten toon spreidt, alleen op een wijze die verre superieur is aan wat wij mensen in dit opzicht presteren.
26, 27. Hoe kan dit met de leer van het hellevuur worden geïllustreerd?
26 Beschouw als een illustratie van de wijze waarop dit „gevoel” reageert eens de reactie van de zijde van veel mensen — misschien ook wel onze eigen reactie — op de leer van het hellevuur. Vooral in het verleden hebben veel kerken geleerd dat de zielen van de goddelozen eeuwig in de hel worden gepijnigd. De bijbel ondersteunt zo’n gedachte niet, want hierin wordt gezegd dat de doden geen bewustzijn bezitten en dat de meeste doden door middel van een opstanding weer tot leven zullen komen (Pred. 9:5, 10; Ezech. 18:4; Joh. 5:28, 29; 11:11-14). Maar zelfs zonder te weten wat de bijbel zegt, vinden veel mensen de leer van het hellevuur weerzinwekkend. Zij kunnen deze leer niet aanvaarden, ook al wordt ze door hun eigen kerk geleerd. Ze ’stuit hun tegen de borst’. Zij kunnen niet geloven dat een God van liefde, gerechtigheid en rechtvaardigheid iemand die laten wij zeggen zestig jaar slecht is geweest, voor eeuwig met ondraaglijk lijden zal folteren. En veel mensen waren opgelucht te vernemen dat hun rechtvaardigheidsgevoel door Gods Woord wordt ondersteund.
27 Alleen reeds het feit dat wij mensen, die het „beeld” van God slechts op onvolmaakte wijze weerkaatsen, een onweerstaanbaar verlangen hebben dat er rechtvaardig wordt gehandeld, dient een versterking te vormen van onze verzekering dat Jehovah zelf door zulke eigenschappen wordt geleid.
28. Waarom moeten wij nog altijd voorzichtigheid betrachten met betrekking tot wat naar ons gevoel de juiste handelwijze is?
28 Aan de andere kant dient het feit dat wij, zoals erkend wordt, onvolmaakt zijn, ons ervan te doordringen dat wij er zorg voor moeten dragen dat dit „gevoel” niet vervormd wordt en ons tot onjuiste conclusies leidt. Indien iemands rechtvaardigheidsgevoel als gevolg van onvolmaaktheid een overdreven vorm zou aannemen, zou dit vergeleken kunnen worden met wat iemand ziet wanneer hij door een gegolfde glasruit kijkt. Ook al wil hij nog zo graag duidelijk zien wat zich aan de andere kant bevindt, toch wordt het beeld dat zijn ogen bereikt door het onvolmaakte glas beïnvloed.
29, 30. (a) Wat hebben sommige personen geconcludeerd in verband met redding? (b) Wat leert de bijbel evenwel?
29 Dat zich iets overeenkomstigs zou kunnen ontwikkelen met betrekking tot onze kijk op de rechtvaardigheid en gerechtigheid van Gods handelingen, kan worden waargenomen in wat sommige mensen zijn gaan geloven. Bewogen door hun eigen gevoel van mededogen, rechtvaardigheid en gerechtigheid en in de overtuiging dat als zij zo over de dingen denken, God beslist in een nog veel sterkere mate zo over de dingen zal denken, hebben zij de leer van de alverzoening geleerd. Zij redeneren dat God onrechtvaardig zou handelen wanneer hij onvolmaakte mensen voor eeuwig laat vergaan. Daarom concluderen zij dat God, op grond van Christus’ slachtoffer, alle mensen die ooit hebben geleefd, vergiffenis zal schenken. Ja, zij gaan zelfs zo ver met te zeggen dat God ook Satan de Duivel zal vergeven!
30 Hoewel die leer misschien ’een gevoelige snaar zal treffen’ in het hart van sommige personen, is ze eenvoudig niet in overeenstemming met wat Jehovah zelf in zijn Woord zegt. De bijbel stelt ons in staat duidelijk te begrijpen wat Zijn zienswijze is, welke niet door menselijke onvolmaaktheid is vervormd. Zo zegt de bijbel over iemand die tegen de heilige geest zondigt en lastert: „Het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in dit samenstel van dingen noch in het toekomende” (Matth. 12:32). Ook schreef de apostel Paulus aan de Hebreeuwse christenen: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel” (Hebr. 10:26, 27). Ja, de Schrift toont duidelijk aan dat sommige mensen geen eeuwige redding zullen ontvangen. Jezus zei hierover: „Hij die geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; hij die de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.” — Joh. 3:36; Rom. 2:7, 8.
31. Wat is behalve ons eigen „gevoel” nog meer nodig, en waarom?
31 Wij kunnen derhalve inzien dat louter menselijke overwegingen, gebaseerd op ons eigen „gevoel” van rechtvaardigheid en gerechtigheid, in evenwicht gebracht moeten worden met wat Jehovah zelf zegt en hierdoor geleid moeten worden. Hoe dankbaar kunnen wij zijn dat uit een overvloedig getuigenis en bewijsmateriaal blijkt dat God ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’! (Ps. 33:5) En die dankbaarheid dient nog toe te nemen door de kennis dat zijn uitoefening van deze eigenschappen niet door onvolmaaktheid vervormd kan worden. Op alle manieren, te allen tijde en ten aanzien van alle personen doet Hij wat volmaakt is en wat in overeenstemming is met zijn overvloedige kennis, wijsheid en liefde. Wij zullen altijd kunnen zeggen: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat uw rechterlijke beslissingen rechtvaardigheid zijn.” — Ps. 119:75; Rom. 11:33-36.
32. Welke gebieden kunnen wij derhalve beschouwen?
32 Ons vertrouwen hierin dient beslist invloed uit te oefenen op onze denkwijze met betrekking tot vragen over Gods toekomstige handelingen, zoals ten aanzien van de reeds genoemde kwesties betreffende de omvang van de Koninkrijksprediking, de opstanding en het huwelijk in de Nieuwe Ordening. Laten wij deze kwesties derhalve in het volgende artikel in het licht van de bijbel beschouwen, in de volle verzekering dat onze God rechtvaardig is.
[Illustraties op blz. 522]
JEHOVAH, DE RECHTER VAN DE GEHELE AARDE, HANDELT RECHTVAARDIG
God beloonde Abraham met kudden wegens zijn gehoorzaamheid
God bevrijdde Lot toen Hij Sodom vernietigde
God spaarde Noach en zijn gezin toen Hij de goddelozen vernietigde
[Illustratie op blz. 524]
Elihu corrigeerde Job en zijn metgezellen door te zeggen: „Verre zij het van de ware God, wetteloos te handelen, en van de Almachtige, onrechtvaardig te handelen!”