Behemoth en leviathan — Scheppingswonderen
„WIE is hij, die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap?” vroeg de Almachtige God aan Job (Job 38:2, SV). Hoewel Job zijn rechtschapenheid jegens God had bewaard, had hij de goddelijke raad verduisterd door woorden te spreken die niet op nauwkeurige kennis waren gebaseerd; hij had de wijze, liefdevolle en rechtvaardige handelwijze van de Schepper enigszins in twijfel getrokken. Dat Job er op uit was veeleer zijn eigen ziel dan God te rechtvaardigen, moest veranderd worden. Uit de storm sprak Jehovah tot Job en gaf hij hem kennis van Gods oneindige wijsheid en liefderijke zorg voor zijn schepselen. Diep verootmoedigd door de vragen die de Almachtige betreffende de werken in de natuur, de vogels en andere dieren, opwierp, bekende Job dat hij niets tot zijn eigen rechtvaardiging had aan te voeren. Toen stelde Jehovah een andere vraag: „Hebt gij soms een arm als God?” En om Gods macht zoals die in de natuur tot uiting komt te illustreren, beschrijft Jehovah een scheppingswonder, de machtige behemoth:
„Zie toch [de behemoth, die] Ik heb gemaakt, evenals u. [Hij] eet gras zoals het rund. Zie toch de kracht in zijn lendenen, de sterkte in zijn buikspieren! Hij spant zijn staart als een ceder, de spieren zijner dijen zijn samengestrengeld. Zijn beenderen zijn buizen van koper, zijn knoken gelijk staven van ijzer. Hij is de eerste van Gods werken, het schepsel, waaraan hij zijn zwaard gaf.” — Job 40:10-14 15-19.
Het betreft hier een reusachtig schepsel dat door God, die uitblinkt in kracht, is gemaakt. Naar aanleiding van Gods beschrijving van dit schepsel, wordt het nijlpaard gewoonlijk met de behemoth vereenzelvigd; en een aantal bijbelvertalingen van het boek Job gebruikt het woord „nijlpaard” in de tekst zelf of in voetnoten om het schepsel waarover God spreekt, te identificeren.
Een volwassen nijlpaard is kolossaal van afmetingen en kan wel 4,25 m lang worden en 3600 kg wegen. „Men kan nauwelijks geloven wat een omvang een volwassen manlijk nijlpaard heeft, zelfs niet wanneer men het van nabij in een dierentuin ziet”, verklaart de zoöloog I. Sanderson. „Wanneer men dit dier gadeslaat, vraagt men zich af hoe ter wereld zijn kleine stompe pootjes, die zo nietig van formaat zijn, het lichaam kunnen dragen, en toch kan hetzelfde beest in de wateren waar het geboren is, bijna iedere kleine door mankracht aangedreven boot en zelfs motorboten inhalen door als een hond met diezelfde belachelijk kleine ledematen te peddelen.” — Living Mammals of the World.
Die kleine pootjes zijn fors gebouwd. De beenderen van de poten van het nijlpaard zijn zo sterk als „buizen van koper”, krachtig genoeg om een schepsel van vier ton te dragen. Zijn beenderen en ribben zijn als ijzeren staven. „De spieren van zijn dijen zijn samengestrengeld”, zodat de spiervezels en pezen van zijn dijen ineengedraaid en als sterke kabels gevlochten zijn. Zijn kracht schuilt „in zijn lendenen”, in zijn rugspieren, en zijn „sterkte in zijn buikspieren”, want die zijn krachtig. De huid van de buik is dikker dan die van andere lichaamsdelen, daar het nijlpaard korte poten heeft en zijn buik over gras, takken en stenen in rivierbeddingen meesleept. Zijn staart is als een ceder, niet wat de lengte betreft, maar omdat hij zijn dikke staart kaarsrecht omhoog kan steken en hem als een boom heen en weer kan zwaaien.
Wat een prachtig staaltje van Gods macht is dat sterke nijlpaard! Hij heeft het geschapen; hij heeft het zijn kracht gegeven. Wie zou een dergelijk schepsel met een zwaard kunnen benaderen om hem te doden? Het nijlpaard heeft zo’n geweldige kracht in zijn kaken en tanden, dat hij mensen wel dwars doormidden heeft gebeten. Met zijn achterwaarts gerichte hoektanden en puntige snijtanden, kan het nijlpaard een boomkano van inboorlingen doorklieven alsof het een stuk karton is en de metalen platen van een rivierschip doorbijten. Het is geen wonder dat een oude Egyptische inscriptie die uit de tijd van Thoetmes III dateert, luidt: „Het nijlpaard, de heer der watermonsters, die de mens niet kan benaderen.”a Over deze behemoth heeft Jehovah tegen Job gezegd:
„De bergen leveren hem hun opbrengst, waar alle dieren des velds spelen. Onder den lotus legt hij zich neder, in de schuilplaats van riet en moeras. Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw, de wilgen der beek omgeven hem. Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet terug; hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil. Durft men hem van voren vastgrijpen, een strik door zijn neus halen?” — Job 40:15-19 20-24.
De machtige behemoth, die zowel op het land als in het water leeft, verlaat de rivier en beklimt steile rivieroevers om het gewas dat de bergen voor hem voortbrengen, te verorberen. Ja, „gras” is zijn voedsel, en wegens zijn enorme eetlust lijkt het er wel op dat het groen van gehele bergen nodig is om hem te verzadigen. De tanden snijden het gras af en een spelonkachtige muil schept het voedsel op, terwijl de kaken de massa vermalen. Iedere dag vindt er omstreeks 90 tot 180 kg groen zijn weg naar de reuzenmaag. Toch behoeven de andere dieren wanneer het nijlpaard uit het water stapt om te gaan eten waar er groen gras groeit, niet bang te zijn, want het monster valt ze niet aan.
Wanneer zijn honger is gestild, gaat het nijlpaard onder de doornige lotusbomen liggen of verbergt het zich op een moerassige plaats, in de schaduw van de wilgen. Het nijlpaard trekt zich er niet veel van aan of de rivier waarin hij ligt, stijgt en buiten de oevers treedt. Hij kan zijn kop toch wel boven het wateroppervlak houden en tegen de kracht van de vloed inzwemmen.
Zou Job, gezien het feit dat de behemoth zo sterk is en zijn reuzenmuil van enorme tanden in de onderkaak is voorzien, zo vermetel zijn een dergelijk monster van voren aan te vallen en te trachten zijn neus met een haak te doorboren?
LEVIATHAN
Job, die al verootmoedigd is door Gods beschrijving van de macht van de grasetende behemoth, worden vervolgens vragen gesteld over een ander in het water en op het land levend schepsel dat, in tegenstelling tot het nijlpaard, vlees eet en verscheurend van aard is:
„Kunt gij [de leviathan] met een vishaak optrekken, met een touw zijn tong neerdrukken? Kunt gij een bieze door zijn neus halen, met een haak zijn kaak doorboren? Zal hij veel smeekbeden tot u richten, vriendelijke woorden tot u spreken? Zal hij een overeenkomst met u sluiten, zult gij hem voor altoos tot knecht nemen? Kunt gij met hem als met een vogeltje spelen en hem vastbinden voor uw meisjes? Zullen de gezellen hem als koopwaar verhandelen, hem verdelen onder kooplieden? Kunt gij zijn huid met spiesen vol steken, zijn kop met een visharpoen? Leg eens uw hand op hem, denk aan den strijd — gij moet het maar niet weer doen.” — Job 40:20-27 41:1-8.
Uit de beschrijving die Jehovah in het boek Job van de leviathan geeft, maakt men op dat dit scheppingswonder de reus onder de reptielen, de krokodil, moet zijn. Daarom gebruiken verschillende bijbelvertalingen van het boek Job, zoals de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap en de Petrus Canisius Vertaling, het woord „krokodil” in de tekst zelf voor het Hebreeuwse woord liw-ya-than. De etymologie van dit woord is onzeker en het wordt afwisselend gedefinieerd als „een geslingerd dier”, „een als een spiraal gewondene” en „een ineengestrengeld dier”. Men is van mening dat het woord zelf geen soortnaam is, zodat deze term op elk groot zeemonster of reptiel van toepassing zou kunnen zijn; door de beschrijving die Jehovah in Job, de hoofdstukken 40 en 41, geeft, weten wij echter dat de uitdrukking hier op een machtig reptiel met een pantser en schubben en enorme tanden van toepassing is. De krokodil beantwoordt aan die beschrijving.
Hoewel Job misschien nooit een krokodil heeft gezien, kan hij wel over dit scheppingswonder gehoord hebben, niet alleen omdat hij al zo’n lang leven achter de rug had, maar ook omdat er in de rivier de Nijl zo overvloedig veel waren. Job had misschien wel van de lenige leviathan gehoord omdat hij niet ver van de Golf van Akaba woonde. Van wat Job over dit monster hoorde, wist hij dat het veel te ontzagwekkend voor hem was om er zijn bekwaamheid in het vissen mee te demonstreren. Daar leviathans wild en onstuimig van aard zijn, zou Job ze niet zoals zijn huisdieren, voor nuttige diensten kunnen gebruiken. Of zou Job de leviathan als speelgoed kunnen gebruiken? Zou hij als speelgoed voor kinderen dienst willen doen? Zouden vissers de leviathan met hun haken kunnen vangen? Zouden handelsmensen over dit schepsel onderhandelen, en zouden zij hem onder kooplieden verdelen? Stelt u zich eens voor dat mensen hun hand leggen op dit scheppingswonder dat volgens Jehovah’s beschrijving klaarblijkelijk de ontzagwekkendste krokodillensoort is, wat zou er dan gebeuren? De daarop volgende strijd zou zo’n afschuwelijke ervaring zijn dat zij deze nooit zouden vergeten noch het ooit weer zouden proberen!
WAT IS ER DAN OVER DE SCHEPPER ERVAN TE ZEGGEN?
Indien een visser de verwachting zou koesteren dat hij de leviathan met zijn gewone visuitrusting zou kunnen vangen, wacht hem een verrassing. Jehovah zegt namelijk vervolgens tegen Job:
„Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit; reeds bij zijn aanblik wordt men neergeveld. Niemand is zo vermetel, dat hij hem zou durven tergen; wie is het dan, die voor Mij kan standhouden? Wie zou Mij tegemoet treden, dien Ik ongedeerd zou laten? Wat onder den gansen hemel is, dat behoort Mij toe.” — Job 40:28–41:2 41:9-11.
De aanblik van een reuzenkrokodil is al voldoende om iemand te waarschuwen uit de weg te blijven. Handen thuis! Wie zou er dan zo vermetel zijn om de leviathan te tergen? Job? Het temperament van de meeste reuzenkrokodillen, of het nu de soort is die in de rivier de Nijl woont of die welke de zeeën onveilig maakt, leent zich er niet toe dat de mens te dicht bij hen komt en hen tergt. Eigenaars van dierentuinen zijn tot de ontdekking gekomen dat sommige alligators zo tam worden dat zij bijna over hen kunnen lopen, maar zij weten dat het verstandig is uit de buurt van krokodillen te blijven. Zo schrijft R. Ditmars, een bekende autoriteit op het gebied van reptielen, in zijn boek Reptiles of the World:
„Er is ongeveer net zoveel verschil tussen de geaardheid en activiteit van een alligator en een krokodil als tussen een gewone en een bijtschildpad. Een woedende alligator gooit zijn kop van de ene kant naar de andere, slaat zijn kaken welluidend op elkaar en zwiept wild met zijn staart, maar iemand met sterke zenuwen kan het dier tot op een paar voet naderen, hem een strik om de kop gooien, de kaken samenbinden en een paal naar het lichaam duwen — en het dier daarna, door verschillende strikken die naar achteren over de kop en naar voren over de staart worden getrokken, aan de paal spalken, zodat hij volkomen machteloos is.”
Zoiets met een krokodil, die ontzagwekkend en verscheurend van aard is te doen, is weer iets heel anders, zegt Ditmars. Zelfs de dieren die de goedgehumeurdheid zelve schijnen te zijn, dienen met het grootste respect behandeld te worden. De reptielendeskundige Ditmars vertelt hoe hij eens een gevangen krokodil naderde die er tamelijk mak uitzag:
„De schrijver, die naar hij dacht buiten het bereik van zijn staart stond, porde het ogenschijnlijk trage monster met een stok om hem naar de tank te krijgen. Snel achter elkaar gebeurden er verschillende dingen. Met een halve draai van het lichaam, iets wat de kracht van een alligator volkomen te boven zou gaan, slingerde het monster zijn staart naar de schrijver waardoor deze zo’n geweldige klap kreeg dat hij volkomen van de grond werd opgetild. Toen hij terra firma verloor, deed een bijna onwillekeurige neiging hem zijn lichaam wegslingeren van een paar wijd opengesperde kaken vol met tanden, die dreigend dichterbij zwaaiden. Toen hij met een doffe klap maar verder ongedeerd op zijn ene schouder neerkwam, wierp de schrijver zich al rollend om en om, weg van dat gevaarlijke monster dat hem zelfs hardlopend achterna kwam, met zijn lichaam hoog van de grond af. Een ogenblik leek het alsof de krokodil het zou winnen. Toen de schrijver plotseling recht overeind sprong en over zijn schouder keek, zag hij dat het monster zich plat op zijn buik wierp, de kaken wijd opende en toen als een beeld bewegingloos bleef liggen. Zo is de gemiddelde krokodil — een actief, boosaardig en, bovenal, verraderlijk monster.”
Volgens Ditmars zijn de mensenetende en verscheurendste krokodillen die welke in de Nijl en in zout water leven. Deze reusachtige, kronkelende leviathans bergen een enorme kracht in hun lenige staart. Hoewel de leviathan voornamelijk zwemt door zijn staart heen en weer te slaan, is de staart ook een aanvalswapen met een verwoestende kracht. Met een ongelooflijk snelle slag van zijn staart vangt de leviathan zijn prooi door deze van de rivieroever of uit ondiep water in de stroom te vegen, waar ze door de goed van angstwekkende tanden voorziene bek wordt gegrepen en verslonden. Zelfs jonge krokodillen van de zoutwatersoort zijn ongelooflijk gevaarlijk. Ditmars vertelt dat hij een krat met drie jongen van ongeveer 1,25 m opende: „Het was verbazingwekkend zoveel verscheurends er in die kleine dieren van nog geen 1,25 m school. Ze stonden bijna op hun achterpoten in hun pogingen om te bijten. . . . In zijn niet te temmen woede ging een ervan steeds weer rechtop staan en kwam hij naar voren, en als er een hand boven hem werd bewogen, strekte hij zich nog verder uit en sloegen zijn kaken luid op elkaar.” Het waren beslist de venijnigste reptielen die hij ooit had gezien.
Dergelijke krokodillen zijn niet alleen de verscheurendste, maar ze zijn ook de reusachtigste dieren van de reptielenwereld. Hoewel de gemiddelde volwassen krokodil ongeveer 4,90 m lang is, zijn er ook een aantal die een lengte van ruim 6 m bereiken. Wellicht bereiken er thans maar zeer weinige de grote lengte die ze hadden vóór de invoering van vuurwapens; het is echter vermeldenswaard dat één exemplaar van de zoutwaterkrokodil, waarvan de schedel zich in het Brits Museum bevindt, een lengte van 10 m heeft bereikt, met een omtrek van bijna 4,20 m. Het is geen wonder dat de visser in Jobs tijd ’reeds bij de aanblik’ van een reusachtige, kronkelende leviathan ’neergeveld’ zou worden!
Indien Job geen stand zou kunnen houden tegenover deze lenige leviathan, hoe zou hij dan succesvol kunnen worstelen met of stand kunnen houden tegenover Jehovah, de Schepper van een dergelijk wonder van woestheid en kracht? Indien louter een schepping van God al te ontzagwekkend is om aan te vallen, wat valt er dan te zeggen over de Schepper van alle dingen? Wat belachelijk vermetel zou het zijn indien zoiets nietigs als een mens de Almachtige zou bestrijden door aanmerkingen te maken op de manier waarop hij het universum regeert! Deze levende illustratie van Gods macht in de vorm van de leviathan is zo opmerkelijk dat Jehovah verklaart:
„Ik wil niet zwijgen over zijn leden, noch over zijn geweldige kracht en kunstigen lichaamsbouw. Wie heeft den zoom van zijn kleed opgelicht? Wie dringt door zijn dubbel pantser heen? Wie heeft de deuren van zijn muil geopend? Rondom zijn tanden is verschrikking. Zijn rug bestaat uit beschermende schilden, aaneengesloten als een nauwpassend zegel. Zo dicht raakt het ene het andere, dat de wind er niet tussen kan komen; het ene kleeft aan het andere, zij grijpen onafscheidelijk ineen. Zijn niezen doet licht schitteren, zijn ogen zijn als de wimpers van den dageraad. Uit zijn muil komen fakkels, vuurvonken schieten er uit. Uit zijn neusgaten komt een damp als uit een kokenden en dampenden pot. Zijn adem zet kolen in brand, en een vlam stijgt op uit zijn muil. In zijn nek zetelt kracht, ontsteltenis springt voor hem uit. Zijn vleeskwabben sluiten vast aaneen, onbewegelijk aan hem vastgegoten. Zijn binnenste is hard als steen, hard als een onderste molensteen. Verheft hij zich, dan worden machtigen bevreesd, zij geraken buiten zichzelf van ontzetting.” — Job 41:3-16 12-25.
OPVALLENDE ASPECTEN
Wat verschrikkelijk van aanblik en machtig in kracht, maar ook, wat goedgebouwd is de lenige leviathan! Prachtig slank en gestroomlijnd is het lichaam van de krokodil, maar zijn tanden en kaken zijn schrikaanjagend. De kaken zijn heel lang en, daar hij geen lippen heeft, bieden de tanden, die lang en puntig en van verschillende grootte zijn, een beangstigend beeld. Wat een verbrijzelende macht! Bij proefnemingen in Frankrijk oefende een krokodil van 54 kg tussen zijn kaken een druk van 700 kg uit.
Jehovah’s dichterlijke beschrijving is uiterst passend; bijvoorbeeld dat „zijn ogen zijn als de wimpers van den dageraad”. Zo maakten de flitsende ogen van de krokodil wanneer deze bij zonsopgang zijn kop uit het water opheft, zo’n geweldige indruk op de Egyptenaren uit de oudheid, dat zij de ogen van de krokodil als het symbool van de ochtend aanvaardden. „Zij het dan in dichtvorm”, zo zegt een schrijver over Gods beschrijving van de leviathan, „ze is niet overdreven.” De schrijver verhaalt van de waarnemingen van biologen uit de oudheid die het monster na een lang verblijf onder water zagen bovenkomen: „Dan stroomt de lang onderdrukte adem er met zo’n kracht uit dat het lijkt alsof hij vlammen uit mond en neusgaten uitbraakt.”b
Zijn dicht aaneengesloten schubben zijn de trots van de leviathan; de plooien van zijn vlees vormen een niet te verbreken pantser. De echte schubben van dit scheppingswonder zijn net zo moeilijk te verwijderen als de vingernagels van een mens. Wat een meesterstuk is de ruwe bescherming van de krokodil met harnas en maliënkolder! In de huid liggen beenderen en daarop rusten hoornen platen. De benen platen die in de dikke, leerachtige huid vastzitten, vormen een pantser dat moeilijk met een gewone kogel, die vaak afketst, is te doorboren. Wat nutteloos zijn dan pijlen en spiesen! Jehovah legt Job verder uit:
„Treft iemand hem met een zwaard, dan houdt het geen stand, evenmin als lans, werphout of pijl. IJzer acht hij als stro, koper als vermolmd hout. Geen pijl jaagt hem op de vlucht, slingerstenen worden voor hem veranderd in stoppelen. Als een stoppel acht hij een knots en hij lacht om het suizen van de lans. Aan zijn onderzijde zitten puntige scherven, hij breidt een dorsslede uit op het slijk. Hij doet de diepte koken als een pot, maakt de zee aan een zalfketel gelijk. Achter hem is een lichtend spoor, zodat men de waterdiepte voor zilverhaar zou houden. Zijns gelijke is er op de aarde niet, een schepsel zonder vrees. Op al wat hoog is, ziet hij neer, hij is koning over alle trotse dieren.” — Job 41:17-25 26-34.
Tot op de huidige dag gebruiken de krijgslieden van sommige Afrikaanse stammen de van platen voorziene huid van een krokodil als een pantser; de huid is een bescherming tegen lans en pijl. Vele dieren hebben een zachte en onbeschermde buik, maar de buik van de krokodil is bedekt met taaie schubben met scherpe randen, die op de modderige oevers de indruk achterlaten alsof er een „dorsslede” is overgegaan. De vraatzuchtige woede van de krokodil in het water zou een prachtig onderwerp zijn voor nachtmerries. De leviathan doet een schuim ontstaan als het schuimende mengsel in een zalfpot. Het glanzende, schuimende spoor dat de krokodil in het water trekt, is te vergelijken met het grijs dat kenmerkend is voor de ouderdom van mensen.
Dat in Gods beschrijving wordt gezegd dat de zee zelf in beroering is, wil niet zeggen dat zijn woorden uitsluitend betrekking hebben op de krokodil die de oceanen bewoont, want het Hebreeuwse woord yam behoeft niet alleen op een zee of een groot water betrekking te hebben, maar kan soms ook op een grote rivier duiden. De in de zee levende krokodil is de schrik van warme zeeën, de reus en de grote reiziger van zijn familie. Hij maakt grote tochten van de ene kust naar de andere en vaak ziet men vanaf schepen grote krokodillen wanneer er geen land in zicht is. Uit de nonchalante bewegingen van de in zee levende krokodil blijkt dat hij niet het gevaar loopt moe te worden of uiteindelijk te verdrinken. Aan de andere kant trekt dit zeemonster soms als een rivierschuimer ver het land in en ligt hij op wacht om een dier dat niet op zijn hoede is, te verslinden.
Wegens zijn grootte, zijn pantser en zijn aanvalswapens aan beide uiteinden is de krokodil de koning der reptielen. De gevaarlijke cobra? Alleen maar een smakelijk hapje, een hors d’oeuvre voor de krokodil. Hij heeft geen natuurlijke vijanden in de wilde staat en kent geen vrees. Na deze beschrijving van de leviathan zegt Job tegen Jehovah:
„Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist.” — Job 42:2, 3, SV.
Job verklaart dat God alles kan; hij beseft nu dat alles wat God doet, wijs, liefdevol en rechtvaardig is. Hij herhaalt de vraag die Jehovah aan het begin van de reeks vragen over scheppingswonderen had gesteld; dit doet hij om het rechtvaardige van de erin vervatte terechtwijzing toe te geven en te bekennen: ’Ik was die man!’
Job had enkele dingen gezegd die hij niet had mogen uiten; nu bekent hij echter dat hij zijn geval zonder begrip had beredeneerd. „Daarom herroep ik”, zo zei hij, „en doe boete in stof en as.” Evenals Job dienen wij deze les ter harte te nemen. Willen wij niet tot de ontdekking komen dat wij tegen God strijden, dan dienen wij goed na te denken voordat wij ons er door het uiterlijke voorkomen van de omstandigheden toe laten brengen te denken of te verklaren dat God rechtstreeks voor ons lijden verantwoordelijk is. Kijk maar eens naar de behemoth en de leviathan! Deze en andere scheppingswonderen dienen ons van Gods grote wijsheid en macht te doordringen, want ze zetten de volgende geïnspireerde woorden kracht bij: „Wat de Almachtige betreft, wij hebben hem niet doorgrond; hij is verheven in macht, en recht en overvloed aan rechtvaardigheid zal hij niet verminderen. Laten de mensen hem daarom vrezen.” — Job 42:6; 37:23, 24, NW.
[Voetnoten]
a The Holy Bible, met aantekeningen, uitgegeven door F.C. Cook, Deel IV, blz. 139.
b The Holy Bible, met aantekeningen, uitgegeven door F.C. Cook, Deel IV, blz. 142.