Gods weg is liefde
„God is liefde.” — 1 Joh. 4:16, PC.
Onze godvrezende lezers zullen met belangstelling opmerken dat alle schriftuurplaatsen die in dit artikel zijn gebruikt, uit Katholieke uitgaven van de Heilige Schrift zijn genomen. De meest bekende Katholieke uitgave in het Nederlands is de Petrus Canisius Vertaling, vertaald in opdracht van de Apologetische Vereniging ’Petrus Canisius’, uitgegeven met goedkeuring van de Katholieke Kerk. Andere vertalingen welke worden aangehaald, zijn oudere vertalingen die thans minder in omloop zijn en moeilijker zijn te verkrijgen doch die alle door de Katholieke Kerk zijn goedgekeurd.
Gij zult er aangenaam door worden getroffen te zien op welke wijze aan de hand van deze vertalingen van het Goddelijke Woord de wonderbaarlijke werken van God worden getoond, die bewijzen dat ’Gods weg liefde is’, en gij zult zien welke zegeningen er door Gods regeling voor de getrouwe mensheid in het vooruitzicht zijn. Lees, met de Heilige Schrift er bij, indien u over een exemplaar beschikt, deze lezing die hierin staat afgedrukt, door. Ze werd door de president van het Watch Tower Society op een aangekondigde openbare vergadering uitgesproken en ter zelfder tijd over een welbekend New Yorks radiostation uitgezonden.
1. (a) Wie was de door God Beloofde? (b) Welke vraag stellen de mensen tegenwoordig aangezien hij zo lang geleden werd voortgebracht?
DE ALLERHOOGSTE God, die de mensheid heeft geschapen, heeft ons zijn geschreven Woord, de Heilige Schrift, gegeven, en hij heeft daarin vele beloften uiteengezet. Deze profetieën voorzegden dat er te zijner tijd een Heilige zou worden voorgebracht om alle geslachten der aarde te zegenen. Deze beloofde Persoon was Jezus Christus. Tegenwoordig vraagt de mensheid, die in ongerechtigheid is geboren en in zonde is ontvangen, zich af waarom er, zo lang nadat deze beloofde Persoon, Jezus Christus, werd voortgebracht, zoveel moeilijkheden, zoveel pijn, ziekte en leed onder de mensen is en waarom er zoveel zelfzucht en ontevredenheid in deze wereld heerst. De mensheid wil en zoekt zegeningen. Daarom vragen zij: „Indien Jezus Christus het beloofde Zaad van God is en zegeningen zal brengen die mensen van alle natiën zullen betreffen, waarom wordt er dan nu niet iets aan gedaan?” Wilt gij verder lezen en aan de hand van de Heilige Schrift het waarom begrijpen?
2, 3. (a) Waar en hoe werd deze beloofde Persoon geboren? (b) Hoe wist de maagd Maria dat hij uit haar zou worden geboren?
2 Meer dan negentien eeuwen geleden werd Jezus Christus te Bethlehem geboren. Hij werd geboren uit een vrouw die door God zeer begenadigd was, de maagd Maria. Dit wonder, een manlijk kind geboren uit een maagd, was een van de meest wonderbaarlijke dingen die ooit op aarde zijn geschied. De Almachtige God in de hemel bracht door middel van zijn heilige geest het leven van zijn hemelse Zoon naar de schoot van een maagd over en bracht ter bestemder tijd het beloofde Zaad voort. Gods profeet Isaias (Jesaja) had dit voorzegd: „Daarom zal de Heer zelf u een teeken geven: Zie de maagd zal ontvangen en eenen zoon baren, en hij zal Emmanuël genoemd worden” (Isa. 7:14, Belg. PB). Jezus’ moeder was van de geslachtslijn van koning David en zij kon dus zijn koninklijke erfgenaam voortbrengen. Zij was de maagd die was uitverkoren het Zaad der belofte voort te brengen. Zij wist dit want, zoals het bericht in de Bijbel zegt, was de engel des Heren, Gabriël, gekomen en had tot haar gesproken:
3 „En de Engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria! want gij hebt genade gevonden bij God: zie, gij zult in uwen schoot ontvangen en eenen zoon baren, en zijnen naam zult gij Jesus heeten. Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genoemd worden; en de Heere God zal hem den troon geven van David, zijnen vader; en hij zal heerschen over Jakobs huis in eeuwigheid, en zijn koninkrijk zal geen einde hebben. En Maria zeide tot den Engel: Hoe zal dit geschieden, dewijl ik geenen man beken? En de Engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; en daarom ook zal het Heilige, dat uit u zal geboren worden, Gods Zoon genoemd worden.” — Luk. 1:30-35, Belg. PB.
4. Voor welke twee doeleinden werd Jezus op deze wijze geboren?
4 Dit verbazingwekkende wonder werd verricht in vervulling van Gods belofte dat een maagd de Zoon van God zou voortbrengen, en het overige gedeelte van Zijn belofte zal ook vervuld worden, namelijk, „Zijn koninkrijk zal geen einde hebben.” Waarom werd Gods Zoon dan op deze wijze voortgebracht? In de eerste plaats opdat hij de naam, het Woord en het koninkrijk van de Allerhoogste God, zijn Vader in de hemel, zou bekendmaken. Jezus heeft ons in zijn bediening datzelfde ook gezegd: „Niemand heeft ooit God gezien; doch thans heeft zijn eniggeboren Zoon, die in de boezem van de Vader vertoeft, zelf ons een duidelijke boodschap gebracht” (Joh. 1:18, Knox). Ja, deze Zoon, die tijdens zijn voormenselijke bestaan bij zijn Vader had gewoond, werd van de hemel naar de aarde overgebracht en een „weinig minder dan de engelen” gemaakt opdat hij ons een duidelijke boodschap van zijn Vader zou kennen omdat de Zoon bij de Vader was geweest. Want de Zoon zeide in gebed tot de Vader: „Ik heb u verheerlijkt op de aarde: ik heb het werk volbracht, dat gij mij gegeven hebt om te doen. En nu, verheerlijk gij, Vader! mij, bij u zelven met de heerlijkheid, die ik bij u had, eer de wereld was. Ik heb uwen naam geopenbaard aan de menschen, die gij mij uit de wereld gegeven hebt” (Joh. 17:4-6, Belg. PB). Het primaire doel waarvoor Jezus op deze aarde was, bestond dus in het bekendmaken van de naam, het Woord en het koninkrijk van zijn Vader. Zijn secundaire doel was het rantsoenoffer voor de mensheid te verschaffen.
5. Welke belangrijke eigenschap heeft God aldus aan de mensheid geopenbaard?
5 Deze twee doeleinden die door Jezus werden verwezenlijkt, zijn grote zegeningen die ons allen betreffen. Derhalve toont deze gift van God, die er in bestond dat hij zijn Zoon ter verwezenlijking van deze doeleinden in de wereld heeft gezonden, de grote liefde die God voor ons heeft en er wordt door bewezen dat Gods weg liefde is. Telkens weer heeft hij zijn liefde jegens de mensheid geopenbaard, en hij treft voortdurend regelingen om hen te zegenen, ook al denkt de mens tegenwoordig dat God langzaam is in het tot stand brengen er van. Maar zijn wij geduldig genoeg om verder te weten te komen wat God voor ons heeft gedaan, thans voor ons doet en nog zal doen? Laten wij dan verder lezen.
6. Wat is dan Gods weg, en hoe tonen wij dat wij God kennen?
6 Daar de apostel Johannes met Jezus Christus heeft gewandeld, vertelt hij ons dat ’God liefde is’, hetgeen betekent dat de wijze waarop Hij de mensheid leidt en met de mensheid handelt, liefderijk is. „Hoe kan de mens die geen liefde heeft, enige kennis van God hebben, aangezien God liefde is? De liefde van God heeft zich, met betrekking tot ons geopenbaard doordat hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, zodat wij door bemiddeling van hem leven mochten hebben. Die liefde berust niet hierin dat wij enige liefde voor God tonen, maar dat hij eerst liefde voor ons heeft getoond, toen hij zijn Zoon uitzond om een verzoening voor onze zonden te zijn. Geliefden, indien God zulk een liefde voor ons heeft getoond, moeten ook wij elkander liefhebben. Niemand heeft ooit God gezien; maar indien wij elkander liefhebben, dan woont God in ons en heeft de liefde van God in ons leven haar volle wasdom bereikt.” — 1 Joh. 4:8-13, Knox.
7. Tot het stellen van welke vragen worden wij gebracht met het oog op dat wat mensen over God leren in tegenstelling met wat zijn Woord leert?
7 Daar wij zien wat God in vervulling van zijn in de Schrift opgetekende profetieën heeft gedaan, door zijn eniggeboren Zoon in de wereld te zenden ten einde de mens te helpen zijn Schepper te begrijpen en te leren kennen, moeten wij stellig zeggen dat God inderdaad liefde is. Op te maken uit de wijze waarop Jezus ons heeft onderwezen en de wijze waarop de geïnspireerde Heilige Schrift ons onderwijst, kunnen wij beseffen dat God LIEFDE is. Maar hoe geheel anders zijn de dingen die de mensen ons tegenwoordig over God leren! Met het oog op zulke onderwijzingen van mensen en daar wij zien dat God zo veel heeft gedaan met onze eeuwige zegeningen in gedachten, worden wij er toe gebracht te vragen: Indien God liefde is, hoe kan er dan een plaats van eeuwige pijniging zijn, hel genaamd, waar milliarden menselijke schepselen naar Gods beeld, na de dood van het lichaam volgens zeggen heen gaan? Er wordt gezegd dat daar in eeuwigheid vuur en zwavel branden en dat daar veroordeelde zielen verblijven, die bij bewustzijn worden gepijnigd en niet bevrijd worden. Hoe zou er zelfs een plaats als het „vagevuur” kunnen bestaan waar, zoals wordt gezegd, zielen in afwachting van hun bevrijding en ten hemel opneming folterende pijnen ondergaan? Waarom zou het Gods wil zijn dat de grote meerderheid der mensen in zulk een armoede en leed zou leven en lijden, zodat vele mensen zeggen dat de mens zijn hel hier op aarde heeft? Hoe kan het feit dat God liefde is met zulke opvattingen en leringen van mensen stroken? Toen de godvrezende mensen te Berea zekere dingen werden geleerd, ook al leerde de apostel Paulus hun deze dingen, „onderzochten [zij] dagelijks de Schriften, of dit alles zo was” (Hand. 17:11, PC). Wij kunnen net zo’n goede gezindheid aan de dag leggen als deze Bereeërs door hetzelfde te doen.
8, 9. (a) Welke vraag stellen wij aangaande de toekomst van de mens, gezien zijn huidige ellende? (b) Hoe zou God meer liefde hebben voor een boom dan voor een mens?
8 De mensen verkeren tegenwoordig in een ellendige toestand. Welk mens heeft geen droefheid? Hij leeft enige jaren en gaat dan de dood in. Volgens zekere leerstellingen in deze wereld moet hij daarna, indien hij geen goed mens is geweest, naar eeuwige kwelling in het hellevuur. De geduldige Job, een man die God liefhad en diende, zeide het volgende: „De mens, geboren uit een vrouw, leeft korte tijd en vol ellende” (Job 14:1, PC). Schijnt het niet zo te zijn dat de mens al genoeg moeilijkheden op aarde heeft zonder na zijn dood naar een plaats van eeuwige pijniging te moeten gaan ten einde meer en grotere ellende te ervaren? Wij luisteren dus met belangstelling naar wat Job verder heeft te zeggen: „Een boom heeft hoop: wordt hij afgekapt, hij kan weder groeien, en zijne takken spruiten wederom uit. Al is zijn wortel oud geworden in den grond, en is zijn stam verstorven in het stof, bij den geur van ’t water zal hij uitschieten, en hij zal eene kroon maken, gelijk wanneer hij eerst geplant werd; maar de mensch, als hij dood is en ontbloot en vergaan is, waar is hij toch?” (Job 14:7-10, Belg. PB) Een boom is mooi; hij is Gods schepping, doch een boom is niet met verstand begaafd.
9 De mens is wel met verstand begaafd, naar Gods beeld, en moeten wij geloven dat God een boom meer liefheeft dan een mens, dat een boom nadat hij is neergeveld wederom zal uitspruiten en groeien, doch de mens niet; moeten wij geloven dat God een mens, trots dat hij hier reeds in ellende heeft geleefd, na de dood nog meer pijnigt? Niemand van ons houdt van de dood. Wij zouden graag wederom uitspruiten zoals een groene boom uitspruit, en wij zouden graag in een aangename omgeving wonen, als wij maar wisten hoe. Maar waar is de mens na de dood? vroeg Job. Geloofde Job dat de mens in een brandende hel, een gloeiend vagevuur of zelfs in een voorgeborchte was?
10. Wat bad Job ten aanzien van de hel, en waarom?
10 Wat wist Job omtrent dit onderwerp van de „hel”? In die tijd was Job bedekt met zweren, wat was toe te schrijven aan een ziekte die Satan de Duivel hem had bezorgd. Hij was werkelijk iemand die op aarde ellende leed. Is het derhalve met het oog op de populaire leerstellingen over de „hel” niet vreemd dat Job het volgende tegen God zou zeggen: „Wie geve my dit, dat gy my in de helle beschermt, en my verbergt, tot dat uwen razenden toorn voorbygegaen zy, en dat gy my tyd stelt in denwelken gy myns gedenkt”? (Job 14:13, v. Winghe) Hier bidt Job, in zijn ellende, tot God in de hemel of hij hem in de hel wil verbergen. Kunt gij u voorstellen dat hij daar heen wilde gaan indien de hel een plaats van vreselijke bewuste pijniging is? Stellig onderging Job kwelling genoeg en wilde hij niet uit de braadpan in het vuur springen. Neen, dat wilde hij niet. Maar om deze schijnbare tegenstrijdigheid te vermijden, hebben sommigen zich voorgesteld dat er in een gedeelte van de hel gelukzaligheid moet zijn en dat een ander gedeelte voor pijniging is. Integendeel, Job bad aldus omdat hij op de hoogte was van Gods regelingen en wist wat „hel” in de Heilige Schrift betekent. Hij wist dat God zich, op een bepaald tijdstip in de toekomst, allen zou herinneren die naar deze Schriftuurlijke „hel” waren gegaan, en hun een gunstige gelegenheid zou schenken in een nieuwe wereld, „waarin de gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:13, PC). Wat is daarom die „hel”?
11. Wie zijn gelijk schapen in de hel gesteld, en welke hoop bestaat er voor hen?
11 Een schrijver van de Psalmen had er het volgende over te zeggen: „Hoort dit alle heydenen: Vat het met de ooren, alle die de wereld bewoont: alle die uyt de aarde geboren zyt, en gy kinderen der menschen: te zamen met een ryk en arm [zowel rijken als armen tezamen]. Gelyk schapen zyn zy in de helle gesteld: de dood zal ze afeten. En de regtveerdigen zullen heerschappy over hen hebben in den morgenstond: en hunne hulp zal verouderen [vervallen] in de helle van hunne glorie” (Ps. 48:1, 2, 14, v. Winghe; Dy). Schapen zijn niet in de hel, maar worden bij millioenen geslacht. Ook mensen sterven ten getale van zovelen en zij gaan naar de Schriftuurlijke „hel”. Daar, zo zegt de Psalmist, zal de dood ze afeten en hun hulp vervallen, maar hij voegt er aan toe: „Maer nogtans zal God myne ziel verlossen van de hand der helle, als hy my zal ontvangen hebben.” — Ps. 48:15, v. Winghe.
12. (a) Waarom werden de mensen verplicht de dood te zien? (b) Waarom kon hun gaan naar de hel niet betekenen dat hun zielen worden gepijnigd?
12 Een andere schrijver van Psalmen zegt: „Wie is den mensch die leven zal, en den dood niet zien: die zyne ziel zal verlossen van de hand der helle?” (Ps. 88:48, v. Winghe) Geen enkele persoon die tegenwoordig op aarde leeft, kan door menselijke middelen die door hem zelf of door iemand anders worden verschaft, aan de Schriftuurlijke „hel” ontkomen. De reden waarom de mens verplicht is de dood te zien, is dat hij ten gevolge van de zonde die onze eerste ouders Adam en Eva in het „paradijs van geneugte” hebben begaan, als een zondaar is geboren. „Het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer” (Rom. 6:23, PC). Aangezien allen verplicht zijn geweest naar de Schriftuurlijke „hel” te gaan, is dit dan geschied opdat hun zielen op de een of andere wijze zouden worden gemarteld? Hoe zou dit zondige zielen kunnen overkomen wanneer God in Ezechiël 18:4 (Belg. PB) het volgende zegt: „Zie alle zielen behooren mij toe; zoowel de ziel des vaders als de ziel des zoons behoort mij toe; de ziel, die zondigt, die zal sterven”? Uit de Heilige Schrift blijkt dus dat de mens, wanneer hij naar de „hel” gaat, ophoudt te bestaan, want zijn ziel sterft, waardoor het onmogelijk wordt dat zijn ziel voor een zekere tijd of in eeuwigheid wordt gepijnigd.
13. (a) Indien de hel pijniging betekent, wat moeten wij dan omtrent Jezus beweren? (b) Hoe toont een vergelijking tussen de Belgische Professoren Bijbel en de Petrus Canisius Vertaling aan wat de hel is?
13 Indien iemand wil beweren dat de hel een plaats is van bewuste vurige pijniging, dan moet hij ook beweren dat Christus Jezus, de Zoon van God, hij die uit de maagd Maria werd geboren, eveneens naar een plaats van zielepijniging is gegaan ten einde de plaats van de zondige mensheid in te nemen. Terwijl de apostel Petrus over Jezus’ opstanding spreekt, zegt hij: „Want David zegt op [of, betreffende] hem: . . . Want gij zult mijne ziel in de helle niet verlaten, noch toestaan dat uw Heilige bederf zie. . . . zoo sprak hij, vooruit ziende, van de verrijzenis van den Christus, als hij zeide, dat hij in de helle niet verlaten is, noch zijn vleesch het bederf heeft gezien” (Hand. 2:25-31, Belg. PB; Dy). De Schriftuurlijke hel waarin Jezus zich gedurende gedeelten van drie dagen bevond, is het algemene graf van de mensheid, en uit dit graf heeft zijn hemelse Vader hem op de derde dag opgewekt. Als bewijs hiervan gebruikt de Petrus Canisius Vertaling van Handelingen 2:27, 31 niet het woord „helle”, zoals de Belgische Professoren Bijbel dat doet, maar luidt: „Want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen. En daar hij de toekomst voorzag, heeft hij over de verrijzenis van den Christus gezegd, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten, en dat zijn vlees het bederf niet zou zien.”
14. Hoe tonen Katholieke autoriteiten aan dat „hel” het algemene graf is?
14 De Heilige Schrift spreekt over de doden als over personen die slapen, niet als over personen die bewust pijniging ondergaan. De doden zouden niet kunnen worden gepijnigd door naar de Schriftuurlijke „hel” te gaan, want dat woord is in het Nederlands vertaald uit het Hebreeuwse woord she·olʹ in de Oude Geschriften en uit het Griekse woord ha·des in de Nieuwe Geschriften. Van de 65 maal dat het Hebreeuwse woord she·olʹ voorkomt, vertaalt de Nederlandse Professoren Bijbel het 8 maal met „hel” en de overige keren afwisselend met „doodenrijk”, „onderwereld”, „dood” maar ook 3 maal met „graf”, in Genesis 42:38; 44:29, 31. P. Dr. L. Himmelreich O.F.M., samensteller van De Katholieke Bijbel, vertaalt in Psalm 49:15 (KB) she·olʹ in de reeds aangehaalde tekst in Psalm 48:14 (par. 11) ook met „graf” in plaats van met „helle” en hij vertaalt she·olʹ ook nog op 16 andere plaatsen met „graf”. Aldus erkennen Katholieke geleerden dat de Schriftuurlijke „hel” het algemene graf van de mensheid is.
15. Heeft iemand enig gevoel in de hel? Wat blijkt uit de Schrift?
15 Wanneer derhalve iemand sterft en naar de hel gaat, heeft hij daar dan enig gevoel? Bezit hij zintuigen die hem de een of andere gewaarwording van pijniging zouden kunnen geven? Gods Woord, niet het woord van een mens, antwoordt: „Want de levenden weten dat zij zullen sterven, maar de doden weten niets meer. Zij hebben ook geen loon meer; want de herinnering aan hen, is vergeten. Al wat uw hand kan doen, doe dat ijverig; want er zal geen werk, geen verstand, geen wijsheid, geen kennis zijn in de hel, waarheen gij u haast” (Pred. 9:5, 10, Dy). P. Dr. L. Himmelreich vertaalt she·olʹ in deze schriftuurplaats met „rijk der doden” in plaats van met „hel” en Mgr. Knox vertaalt hetzelfde woord in het Engels met „grave” hetwelk „graf” betekent. Indien een persoon zich levend in het vagevuur of in de hel bevindt, moet hij stellig enig verstand, enige kennis, en enig gevoel bezitten opdat hij de martelingen en de pijn kan voelen die, zoals sommige leraren ons vertellen, een persoon daar na de dood te verduren heeft. In tegenstelling daarmede wordt ons in Psalm 145:3 (v. Winghe) onmiskenbaar duidelijk gezegd: „Zyn geest zal uytgaen, en zal wederkeeren in zyn land: in dien dag zullen alle hunne gedachten vergaen.” En in Psalm 6:5 (v. Winghe): „Want daer is niemand in de dood die uws gedachtig is: en wie zal u in de hel belyden?” Volgens de Heilige Schrift houdt een mens, wanneer hij sterft, op te denken en te voelen; hij gaat naar de „hel”, de Schriftuurlijke hel, welke het algemene graf is, en daar slaapt hij tot de opstanding. Hij bevindt zich daar niet in een bewuste rust.
16. Wat wordt door de ervaring van Lazarus, die door Jezus uit de doden werd opgewekt, ten aanzien van hen die in de hel zijn, aangetoond?
16 Jezus’ vriend Lazarus was vier dagen lang dood in het graf. Jezus zeide, terwijl hij tot zijn discipelen over Lazarus’ dood sprak, dat hij sliep. Zijn discipelen dachten dat Jezus bedoelde dat hij nog niet dood was maar slechts rustte. Johannes 11:11-15 (Belg. PB) vertelt ons: „Hij [zeide] tot hen: Onze vriend Lazarus is in rust, maar ik ga om hem uit den slaap te wekken. Zijne leerlingen zeiden dan: Heere! indien hij rust, zal hij gezond worden. Jezus nu had gesproken van zijnen dood, maar zij meenden dat hij sprak van de rust des slaaps. Alstoen dan zeide Jesus hun klaarlijk: Lazarus is gestorven; en om uwentwil, opdat gij gelooven moogt, ben ik blijde dat ik daar niet was. Doch laat ons tot hem gaan!” Door Lazarus die in werkelijkheid dood en in het graf was, te voorschijn te doen komen, had Jezus hier een wonderbaarlijke gelegenheid te tonen wat de opstanding in de nieuwe wereld zou zijn. Bij zijn aankomst zeide Martha, de zuster van Lazarus, tot Jezus: „Waart gij hier geweest, mijn broeder zou niet gestorven zijn.” Naderhand wekte Jezus Lazarus uit de graftombe op, maar er staat in de Heilige Schrift niets waaruit blijkt dat Lazarus er ook maar iets over heeft gezegd dat hij vier dagen in een hel van vurige pijniging of in een vagevuur of in een voorgeborchte, of in de hemel bij de heilige engelen was geweest. Indien Lazarus ergens anders dan in het graf zou zijn geweest en indien zijn ziel levend ergens de ruimte zou zijn ingegaan, zou hij dit zeker hebben geweten toen hij naar Bethanië, zijn woonplaats, was teruggekeerd. Hij zou het de apostel Johannes hebben verteld en daarna zou deze op zijn beurt het in zijn Heilig Evangelie hebben vermeld. Maar hij heeft dit niet gedaan. Lazarus heeft dus precies datgene ervaren wat Prediker 9:10 zegt, namelijk, dat er geen wijsheid, kennis, gevoel, of activiteit is in de hel of het graf waar de mens bij de dood heen gaat.
17. Waarom kon God nooit hebben gedacht aan zoiets als eeuwige pijniging van zielen na de dood?
17 God zou nimmer zoiets als een vagevuur of eeuwige pijniging in de hel hebben kunnen overwegen. Dat is het laatste waaraan hij zou denken. Een bewijs dat God nooit aan iets dergelijks heeft gedacht, wordt uiteengezet in zijn Bijbel, waarin hij tegen zo iets opkomt, en zegt: „Ze hebben ook op de offerhoogte in het Ben-Hinnom-dal de Tófet gebouwd, om hun zonen en dochters te verbranden; wat Ik dan toch zeker niet heb geboden, en wat Mij nooit in de gedachten is gekomen.” God heeft voor zijn schepselen nimmer zulk een idee gehad, en toch nam zijn afvallige volk hun zonen en dochters en verbrandden ze in het vuur voor afgoden en beelden van valse goden. Hierover zeide God: „Omdat zij de hoogten van de baälen hebben gebouwd, om hunne kinderen te verbranden als brandoffer voor de baälen, hetgeen ik niet bevolen noch gezegd had, en hetgeen in mijn hart niet opgekomen was” (Jer. 7:31, PC; en 19:5, Belg. PB). Neen, bij een liefdevolle God zou nooit het denkbeeld kunnen opkomen schepselen die naar zijn beeld zijn gemaakt, te pijnigen door bij wijze van offer mensen levend in vuur te stoppen. Nog minder kon zijn liefde hem er toe bewegen te denken aan een leerstelling van eeuwige pijniging in vuur of een pijniging zoals die in het vagevuur voor menselijke zielen na de dood.
18. Waar duidt vuur in de Heilige Schrift op, zoals het vuur waarvan in 2 Thessalonicenzen 1:7-9 wordt gewag gemaakt?
18 Wanneer er in de Heilige Schrift van vuur wordt gewag gemaakt, duidt het op volledige vernietiging, niet op eeuwige pijniging; zoals bijvoorbeeld in de tekst die in 2 Thessalonicenzen 1:7-9 (Dy) staat opgetekend: „En aan u aan wie verdriet is gedaan, rust tezamen met ons, wanneer de Here Jezus uit de hemel zal worden geopenbaard met de engelen van zijn macht; in een vlam vuur, wraak oefenend aan hen die God niet kennen en die het evangelie van onze Here Jezus Christus niet gehoorzamen. Die de eeuwige straf in vernietiging zullen ondergaan, van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn macht vandaan.” De betekenis van „vernietiging” is hier niet vernieling of beschadiging. Wanneer God iets vernietigt of verbrandt, doet hij het volledig ophouden te bestaan.
19. Wie wordt door God gehaat en wie betoont hij barmhartigheid?
19 God nu zal hen die hem haten niet zegenen. Psalm 144:20 (Dy) verklaart: „De Heer bewaart allen die hem liefhebben: maar hij zal alle goddelozen vernietigen.” Zijn uitdrukking van liefde zal niet uitgaan tot hen die zijn haters zijn; maar God oefent barmhartigheid jegens hen die hem liefhebben: „Ik ben de Heer uw God, de sterke, de ijverzuchtige, die de onrechtvaardigheid der vaderen bezoek bij de kinderen, tot het derde en het vierde geslacht van hen die mij haten: en die barmhartigheid doe over duizenden, aan hen die mij beminnen en mijne geboden onderhouden” (Ex. 20:5, 6, Belg. PB). Gij merkt op dat God zijn toorn alleen tot uitdrukking brengt jegens hen die hem haten. Hij brengt geen haat tot uitdrukking jegens mensen alleen omdat zij door zekere vaders in een zondige toestand zijn voortgebracht. Iedere volwassen persoon is een schepsel met een vrije wil. Hij kan voor zichzelf beslissen wie hij wil dienen. God zal hen die hem haten en hem verwerpen, niet liefhebben. Zijn barmhartigheid betoont hij aan duizenden van hen die hem liefhebben. Het is de moeite waard godvrezend te zijn en van liefde voor God blijk te geven. Het behoedt ons voor Gods vurige vernietiging van de goddelozen.
UITINGEN VAN LIEFDE
20. Hoe is het feit dat wij leven een uiting van Gods liefde?
20 Voor alles wat God heeft gedaan en in de toekomst zal doen, is liefde de beweegreden. Het zou niet anders kunnen zijn, want „God is liefde”. Alleen ons bestaan reeds is een uiting van zijn liefde. Hij heeft ons geschapen en heeft ons leven gegeven. „Want bij U is de bron van het leven” (Ps. 36:10, PC). Hij is de in zichzelf Bestaande. Het heeft geen zin te trachten zich er een denkbeeld over te vormen wanneer hij is begonnen, want hij is niet begonnen: hij is zonder begin en insgelijks zonder einde. Voordat hij met de schepping begon, was hij alleen. Maar hij vond grote vreugde en geluk in het voortbrengen van alle soorten van scheppingen, zodat wij tegenwoordig de wonderen van zijn schepping rondom ons zien. Alles wat hij maakt, brengt hem lof en eer toe wanneer het gehoorzaam is aan zijn regels en zo dient het te zijn. Hij heeft een geslacht van met verstand begaafde aardse schepselen, menselijke schepselen, voortgebracht. Het is natuurlijk wanneer zij willen leven, want God heeft hun leven gegeven en het verlangen het te behouden. Alleen slechts te leven is niet volledig in zichzelf, maar in geluk te leven, te leven terwijl men de gelegenheid heeft zijn Schepper te prijzen, brengt het menselijke schepsel volkomen vreugde.
21. Hoe bewijst de gehele natuur dat de Schepper een God van liefde is?
21 Wanneer wij om ons heen kijken, zien wij dat de gehele schepping bewijst dat de Schepper een God van liefde is. Hij heeft alle dingen voor het genoegen van de mens gemaakt. Kijk naar Zijn milddadigheid in de natuur. Hij heeft voor de mens in alle soorten van voedsel voorzien: vruchten, groenten, noten, graan, bessen, alsook water om ons te verfrissen. Zover het de dingen betreft die wij voor ons leven nodig hebben, schenkt hij de mensheid een rijke overvloed. Men behoeft slechts in de verscheidene delen der aarde te reizen en men ziet de verschillende soorten van voedsel die door de verschillende volken worden gebruikt, allemaal voedzaam en allemaal aangenaam om te eten. God houdt eveneens rekening met onze behoeften op het gebied van kleding en onderdak. Hij heeft dieren voortgebracht die wol produceren, en in het veld heeft hij planten doen groeien die katoen en vezelgewassen verschaffen, materiaal waarvan kleding kan worden gemaakt, en hij heeft bomen geschapen die hout en takken en gebladerte voor beschutting verschaffen. Zelfs dierenhuiden kunnen als kleding dienst doen; wij kunnen dus over de nodige kleding en bescherming voor ons lichaam beschikken, en dat alles in grote overvloed. Het enige wat de mensheid behoeft te doen is, haar capaciteiten te gebruiken en deze dingen op de juiste wijze aan te wenden.
22, 23. (a) Wat voor zintuigen heeft God ons gegeven, en voor welk doel? (b) Hoe kan de mens er uiting aan geven dat hij leeft, en waar zou hij gaarne voor altijd willen leven?
22 Beschouw eens het lichaam dat God ons heeft gegeven, en merk eens op wat de mens er mee kan doen. Hij kan zien, naar zijn medeschepselen kijken, en Gods gehele wonderbaarlijke schepping waarnemen, zowel de levende als de levenloze. Hij kan voelen, onderscheiden of iets heet of koud is, de vorm van dingen vaststellen door ze met zijn vingers te betasten, zelfs al zou hij ze niet kunnen zien. God heeft ons een wonderbaarlijk smaakzintuig gegeven. Ongeacht wat wij eten; wij kunnen het onderscheiden, zelfs al is er tussen dit of dat voedsel slechts heel weinig verschil in smaak. Hij heeft ons vergund te horen, waardoor wij de muziek in de melodie der vogels, het bruisen der golven en de afwisselende hoorbare bewegingen der winden kunnen opvangen. Hij heeft ons gehoor geschonken, zodat wij naar geliefkoosde stemmen kunnen luisteren, naar die van onze broeders en zusters, onze vaders en moeders en onze vrienden. Wij kunnen er achter komen wat zij bedoelen en wat zij tegenover ons tot uitdrukking wensen te brengen. God heeft ons eveneens het reukzintuig gegeven. Daarmede kunnen wij de geuren genieten van de prachtige bloemen tooi die hij heeft geschapen, de zoete geuren der natuur die de atmosfeer vervullen en de geur van het heerlijke voedsel dat wij eten.
23 Al deze zintuigen heeft God ons als een kostbare gift geschonken ten einde onze levensvreugde te vergroten, niet om nu of later pijniging te ondergaan. Er wordt door aangetoond dat hij zijn schepselen van het begin af heeft liefgehad. Hoe prachtig kunnen zijn schepselen op aarde er uiting aan geven dat zij leven! De mens kan wandelen, hardlopen, klimmen, zwemmen, ja, zelfs vliegen, niet met natuurlijke vleugels zoals vogels maar door machines te gebruiken tot het maken waarvan de mens in staat wordt gesteld door de verstandelijke gaven die God hem heeft gegeven, zodat hij door het toepassen van Gods natuurwetten in de lucht kan opstijgen. Dit alles heeft God ons gegeven. Wij zijn geen schepselen die zich door evolutie zelf hebben ontwikkeld. Wij zijn hier niet door het toeval terechtgekomen. Wij werden gemaakt, geschapen door Gods macht, en al deze dingen die wij bezitten, zijn Zijn gaven, zegeningen van een liefhebbende God. Zelfs ondanks dat de mens thans onvolmaakt is, geniet hij van zijn vijf zintuigen en geniet van zijn tehuis, de aarde. Indien alles volmaakt en vredig was, zou de mens er tevreden mede zijn in eeuwigheid op aarde te leven. Gij soms niet?
24. Wat kan het brein doen, en wat blijkt uit het feit dat God het heeft gegeven?
24 Zonder het brein dat God in uw hoofd heeft geplaatst, zoudt gij werkelijk niet weten dat gij leefde. Wat een orgaan! Wat een berichten houdt het bij! Wat een indrukken worden er tijdens onze tegenwoordige korte levensduur op vastgelegd! Wat een grote hoeveelheid dingen kunnen wij ons er door herinneren! Welk een voorstellingsvermogen heeft het om zich een denkbeeld van iets te vormen! Wat kan het redeneren! Er bevindt zich een wil in dat brein die ons tot actie beweegt, ons zekere handelwijzen doet volgen. Dit brein van ons heeft een geweten dat kan worden geoefend in rechtvaardigheid. Er schijnt geen grens te zijn aan de mate waarin ons brein kan worden gebruikt. Het kan worden gericht op een studie van wetenschappelijke zaken, astronomie, wiskunde, techniek. Het kan het optrekken van grote bouwwerken en gebouwen bestemd voor de huisvesting en het werk van de bevolking der aarde uitdenken. Het kan talen bestuderen, bedenken en ontwikkelen. Wij zouden eindeloos kunnen doorgaan te bedenken wat het menselijke brein kan doen, want wij hebben tegenwoordig in de gehele wereld mensen die hun brein op zoveel verschillende manieren gebruiken, sommigen tot zegen van de mensen en, helaas, anderen tot nadeel van de mensen. Ongeacht hoe de gevallen mens het brein gebruikt, God heeft het ons geschonken en dat op zichzelf is stellig een uiting van zijn liefde.
25. Welke eigenschappen schonk God de mens?
25 Nog iets belangrijks: God schonk de mens de eigenschappen die Hij zelf bezit. Gods eigenschappen zijn liefde en wijsheid, gerechtigheid en macht. Deze eigenschappen plaatste hij in de eerste mens Adam toen hij hem schiep, want God maakte Adam naar zijn beeld. „God is liefde” (1 Joh. 4:8, Belg. PB). „Al Gods doen; hem zijn de wijsheid en de macht” (Job 12:13, Knox). „Jahweh is Koning! . . . Recht en gerechtigheid schragen zijn troon” (Ps. 97:1, 2, PC). „Eenmaal heeft God gesproken; deze twee dingen hoorde ik: dat de macht bij God is.” — Ps. 61:12, Belg. PB.
26. Waarover stelde God, in het uitdrukken van liefde de mens aan?
26 Deze verscheidene schriftuurplaatsen getuigen er van dat hij een God van wijsheid, liefde, gerechtigheid en macht is. Indien alle mensen zouden handelen overeenkomstig deze eigenschappen zoals ze in de eerste volmaakte mens waren geplaatst, dan zou deze aarde nu een heerlijke plaats zijn om op te wonen. Doordat God liefdevolle belangstelling had voor de mens, schonk hij hem vermogens om bestuur te oefenen, opdat hij zich kon kwijten van zijn verantwoordelijkheden voor de lagere dieren te zorgen en met het hele menselijke gezin om te gaan. „En Hij [God] zeide: Laten Wij den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis; en dat hij heersche over de visschen der zee, en over de vogelen des hemels, en over de wilde dieren, en over geheel de aarde, en over al het kruipend gedierte dat zich beweegt op de aarde” (Gen. 1:26, Belg. PB). God was milddadig en liefdevol doordat hij de mens nam en hem over al deze dingen aanstelde.
27. Waar plaatste God de mens en op welke wijze zorgde hij er voor dat hij niet alleen zou leven?
27 „De Heere God nam dan den mensch en plaatste hem in het paradijs van geneugte, om het te bewerken en te bewaren. En Hij gebood hem, zeggende: Eet van alle boomen in het paradijs, maar van den boom der kennis van goed en kwaad moogt gij niet eten, want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij den dood sterven” (Gen. 2:15-17, Ned. PB). Vervolgens gaf God de man een volmaakte, lieflijke vrouw als zijn helpster en voor het bevolken der aarde. „Toen zegende God hen, en sprak tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u; bevolkt de aarde en onderwerpt haar; heerst over de vissen der zee, de vogels in de lucht en over alle levende wezens, die zich op de aarde bewegen” (Gen. 1:28, PC). Nog een uiting van Gods liefde! Hij volstond er niet mee een man en een vrouw te maken die hij daar in een paradijs-tehuis plaatste en daar alleen met de dieren liet leven. Neen! Hij trof voorzieningen voor een gelukkig gezinsleven onder de mensen, als het middel om de aarde te bevolken. Hij zeide: ’Nu moeten jullie je vermenigvuldigen, deze aarde met jullie soort vervullen en haar onderwerpen. Brengt kinderen voort en laat hen opgroeien tot mensen zo als jullie zelf zijn en laten zij zich wederom vermenigvuldigen totdat deze gehele aarde met menselijke schepselen zal zijn gevuld. Maakt de aarde tegelijkertijd tot een volmaakt paradijs. Dit is jullie tehuis.’ Stellig betoonde de Schepper liefde door de mens te maken en hem in een aards paradijs van geneugte te plaatsen.
DE BEPROEVING VAN DE LIEFDE
28. Waarvan was, zoals werd aangetoond doordat God de verboden boom in het paradijs plaatste, het geluk en de tevredenheid van de mens afhankelijk?
28 Was de mens in Gods liefde gebleven, dan zou het er tegenwoordig anders uitzien. Maar de mens verliet Gods liefde en ging zijn eigen weg. Ofschoon de mens zo handelde, liet God de mensheid niet in de steek. „Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven; opdat allen, die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben” (Joh. 3:16, PC). Maar sommige mensen vragen zich af: ’Nu, God kan niet erg liefdevol zijn geweest door de boom van kennis van goed en kwaad daar in het paradijs te plaatsen. Hoe kan deze boom en het verbod dat de mens er van zou eten, een uiting van goddelijke liefde zijn?’ De Schepper weet evenwel wat het beste voor de mens is. Hij kent het voornemen waarvoor Hij de mens heeft gemaakt en hier op aarde heeft geplaatst. Geluk en tevredenheid aan de zijde van Adam en Eva, tezamen met hun gezin, was afhankelijk van hun voortdurende waardering voor Gods zegeningen. Indien zij God eenmaal uit hun leven zouden laten gaan, konden zij niet tevreden zijn, noch werkelijke vreugde in het leven hebben, omdat zij de liefde van de Vader zouden hebben verloren, en dat is iets onontbeerlijks voor het leven. God bekommerde zich er om dat de mens in Zijn gunst en Zijn zegen zou blijven leven en Zijn ware aanbidding zou blijven beoefenen. ’s Mensen geluk en tevredenheid was derhalve afhankelijk van Gods liefde, rechtvaardigheid, wijsheid en macht alsmede van het ten uitvoer brengen van Gods wet en niet van die van de mens.
29. (a) Moest de mens zichzelf besturen? (b) Wat wilde God derhalve in de mens zien?
29 God had het niet zo geregeld dat de mens zichzelf zou besturen. God had alle regelingen getroffen voor het behartigen van de aangelegenheden der aarde alsook om de mens alles te laten doen op de manier waarvan God wist dat het voor de mens het beste was. Dit alles tot zegen van de schepping. De mens diende nu van waardering voor Gods souvereiniteit, voor zijn heerschappij over het universum, blijk te geven. Indien er geen waardering zou worden getoond, zouden de zegeningen natuurlijk verloren gaan. God had tot de mens gezegd: „Eet van alle boomen in het paradijs, maar van den boom der kennis van goed en kwaad moogt gij niet eten, want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij den dood sterven” (Gen. 2:16, 17, Ned. PB). Hieruit blijkt dat God de mens niet zou besturen door geweld of dwang, niet door vrees voor hellevuur-pijniging, maar door een beroep te doen op de waardering van de mens, diens dankbaarheid en op zijn liefde voor zijn Schepper. God regeert in liefde. Alles wat hij de mens zeide te doen, was: Eet niet van die ene bijzondere boom. God wilde gehoorzaamheid in de mens zien.
30. Tot het doen waarvan zou de mens door waardering zijn gebracht?
30 Gehoorzaamheid wordt tot uitdrukking gebracht door waardering en het doen van dat wat Hij die u zegent, wil. Het zou voor ’s mensen eigen bestwil zijn te doen wat God wilde dat hij zou doen. Indien de mens een houding van waardering, welwillendheid en liefderijkheid tegenover zijn Vader aan de dag zou leggen, zou hij precies doen wat zijn Schepper gedaan wilde hebben. Wat bezat de mens? Niets, met uitzondering van dat wat God hem had gegeven, en alles wat hij bezat, was voor zijn welzijn. De mens diende daarom liefde en waardering voor zijn Maker te bezitten. Hij moest de beginselen in acht nemen die God voor de mens had uiteengezet en zich aan deze beginselen houden. De mens moest in gedachten houden dat Jehovah God de Wetgever is, en dat hij de aanwijzingen geeft voor de handelwijze die de mens moet volgen. De mens diende deze wetten en geboden van God te respecteren. God onderwierp de mens dus aan een eenvoudige beproeving, een beproeving waaruit de gehoorzaamheid van de mens ten aanzien van het eten moest blijken. Door slechts van deze verboden boom vandaan te blijven, had de mens stellig kunnen tonen dat hij God waardeerde en liefhad.
31. Naar wie luisterde Eva liever?
31 Maar Eva en Adam hadden God niet lief, want zij aten de vrucht van die boom. Door middel van de slang vertoonde Satan de Duivel zich aan Eva en zij gaf er de voorkeur aan Satan de slang te geloven in plaats van de Schepper. De slang zeide tot Eva: „Luidt het gebod dat God u heeft gegeven, niet de vrucht van enige boom in de hof te eten?” „Waarop de vrouw antwoordde: Wij kunnen de vrucht van elke boom in de hof eten behalve van de boom in het midden van de hof; deze heeft God ons verboden te eten of zelfs maar aan te raken, op straffe des doods. En de slang zeide tot haar: Wat is dat voor gepraat over de dood? God weet zeer goed dat, zo gauw als gij deze vrucht eet, uw ogen zullen worden geopend en gij zelf gelijk goden zult zijn, kennend goed en kwaad” (Gen. 3:2-5, Knox). „Maar de slang sprak tot de vrouw: Gij zult volstrekt niet sterven.” — Gen. 3:4, PC.
32. Waaraan toonden Adam en Eva gebrek te hebben, en waarom?
32 Doordat Eva de verboden vrucht at, werd er van haar kant niet van liefde blijk gegeven. Adam toonde eveneens zijn zelfzucht, door te eten. Er was geen liefde in hun hart, geen waardering, geen dankbaarheid voor alle wonderbaarlijke dingen die God hun had gegeven. Zij gaven er de voorkeur aan ongehoorzaam te zijn, hun eigen wetten te maken, voor hun zelf te beslissen wat goed en kwaad was, terwijl ze niet langer vertrouwden op de grote Souverein van het universum, die over alle macht, wijsheid en liefde beschikt welke Hem tot richtsnoer dienen. Neen, nu zouden zij eens schrander zijn, hun eigen wetten maken en daarnaar leven, gelijk God zijn. Hoe dwaas, want om werkelijke vreugde in het leven te kunnen hebben, moet een schepsel de wet en de regeling van de Oppermachtige, en de wijze waarop men zich van zijn zegening kan vergewissen, erkennen, en niet wat er volgens het schepsel behoort te worden gedaan!
33. Hoe toonde God vervolgens dat ten aanzien van de mensheid zijn liefde niet faalde?
33 Destijds in het paradijs van geneugte keerden onze eerste ouders zich tegen God. Maar Gods liefde faalde niet. In de volgende belofte bracht hij zijn weg van liefde jegens de menselijke familie, tot uitdrukking: „Vijandschap zal Ik stellen tussen u [de slang] en de vrouw, tussen uw zaad en haar zaad: hij zal u de kop verpletteren, terwijl gij zult trachten hem in de hiel te bijten [maar gij zult loeren naar zijn hiel]” (Gen. 3:15, KB; PC). Derhalve liet God Adam en Eva lang genoeg in het leven om een grote familie voort te brengen. God wist dat hij de liefde kon winnen van degenen van Adams nakomelingen die de goddelijke zegeningen zouden waarderen; doch degenen die moedwillig goddeloos zouden blijken te zijn en niet onder Gods wet en regeling zouden willen leven, zou Hij vernietigen. Zij zouden niet voor eeuwig door het Zaad van Gods vrouw worden gezegend, doch als het zaad van de slang worden verpletterd.
34. Welk recht verloren Adam en Eva, maar wat blijft Gods voornemen betreffende het tehuis van de mensheid?
34 Wegens ongehoorzaamheid verloren Adam en Eva het recht om op aarde te leven. Zij verloren hun tehuis in het paradijs van geneugte en werden buiten de hof van Eden gezet. Maar wat hun nakomelingen betrof, beloofde God dat zijn zaad der belofte zou komen en een verandering zou teweegbrengen. God had zich voorgenomen dat de mens eeuwig in zijn aardse tehuis zou wonen, terwijl daarentegen de mens thans voor een korte tijd leeft. Deze aarde, en niet de hemel, niet een vagevuur, niet een hel van eeuwige pijniging was als tehuis voor de mens bedoeld. „Want aldus spreekt Jahve, de Schepper des hemels, God, die de aarde vormde, haar voltooide en bevestigde, die haar niet schiep om een woestenij te zijn [nutteloos te zijn] maar haar maakte om bewoond te worden [om het tehuis van de mens te zijn]” (Jes. 45:18, KB; Knox). God zegt verder: „Alzoo zal mijn woord zijn, dat uitgaat van mijnen mond; het zal niet ledig tot Mij terugkeeren, maar doen al wat mijn wil is, en datgene, waartoe Ik het zend, voorspoedig volbrengen” (Jes. 55:11, Ned. PB). Deze aarde, het tehuis van de mens, zal niet worden verbrand en aan haar bestaan zal geen einde worden gemaakt. God zegt dat deze aarde geen woestenij zal zijn, en hij schiep de aarde niet om nutteloos te zijn, maar hij heeft de aarde gemaakt als het tehuis van de mens, opdat ze met volmaakte mensen zou worden gevuld en overal in een paradijstoestand zou worden gebracht. Psalm 104:5 (PC) zegt: „Gij hebt de aarde op haar pijlers gegrond, zodat ze voor eeuwig niet wankelt.” Prediker 1:4 (Ned. PB) voegt er aan toe: „Het eene geslacht gaat voorbij, en het andere geslacht komt op; de aarde echter staat voor eeuwig vast.” De aarde zal voor altijd het tehuis van de mens blijven, en ter bestemder tijd zal God de aarde voor eeuwig in blijdschap en voorspoed doen bewonen door een volmaakte mensheid die overvloed heeft. De mens zal God dan loven, omdat Gods weg liefde is en hij de mens langs deze weg voordelen en zegeningen brengt.
EEN BOEK ALS GAVE DER LIEFDE
35. Welk boek is een gave van Gods liefde, en op welke wijze werd het vervaardigd?
35 Alle aanhalingen die wij in het bovenstaande hebben gedaan, komen uit de Heilige Schrift, de Bijbel. Dat Boek der boeken is een gave van Gods liefde, want het geeft een bericht van zijn beloften weer. Het laat zien hoe God de afgelopen 6000 jaren met de mens heeft gehandeld en tot op deze tegenwoordige tijd gehoorzame mensen heeft gezegend en geleid. In de zestiende eeuw vóór Christus begon God de Bijbel in zijn huidige vorm te laten schrijven. Het schrijven er van werd met de geschriften van Mozes begonnen. Er daagden andere geïnspireerde schrijvers op, die allen onder Gods leiding schreven. Ten slotte, ongeveer in 98 n. Chr., besloot de apostel Johannes het schrijven van het laatste boek van de Bijbel.
36. Wat zeide de apostel Petrus over de geschriften van Gods profeten?
36 Over de meer dan vijf en dertig boeken van de Bijbel sprekend die werden geschreven voordat de Christelijke kerk begon, schrijft de apostel Petrus: „Ook bezitten wij het zeer sterke profetische woord en ge doet goed daarop te blijven letten als op een lamp die haar licht geeft op een duistere plaats, totdat de dag aanlicht en de morgenster opgaat. . . . in uw harten. Dit moet ge op de eerste plaats inzien, dat geen enkele profetie een zaak wordt van eigen oplossing. Nooit werd door mensenwil een profetie voorgedragen. Integendeel, onder de drang van den heiligen Geest hebben mensen van Godswege gesproken.” — 2 Petr. 1:19-21, KB.
37. Wat is derhalve de beste geschreven gids voor ons, en waarom?
37 Al deze dingen nu werden voor ons nut geschreven. God heeft er op toegezien dat de tekst van de Bijbel bewaard bleef, want het was zijn tekst, geschreven onder zijn inspiratie. Derhalve is Zijn Woord een volmaakte gids voor ons allen. Wij dienen ons er toe te wenden en het te bestuderen. Het geeft ons wijsheid voor het verwerven van redding. Paulus heeft Timotheüs dit verteld: „Omdat ge van kindsbeen af de heilige Schriften kent, die u wijsheid ter zaligheid [redding] kunnen geven door het geloof in Christus Jesus. De hele Schrift is door God ingegeven, en is nuttig tot onderrichting, weerlegging, terechtwijzing en opvoeding in de gerechtigheid; opdat de man Gods er door volmaakt zou worden, en toegerust tot ieder goed werk.” — 2 Tim. 3:15-17, PC; Dy.
38, 39. (a) Welk boek openbaart Gods voornemens en wat heeft God aan Abraham, David en Daniël beloofd? (b) Wat zal het Koninkrijk de mensheid waarborgen?
38 Wij kunnen ons stellig op de Bijbel verlaten, meer dan op het gesproken woord van de mens. Het is Gods woord der waarheid dat een beschrijving geeft van de geschiedenis der mensheid van Adam tot de tegenwoordige tijd en ons mededeelt wat er in de naaste toekomst zal geschieden. De Bijbel openbaart Gods voornemens voor een nieuwe wereld. Wanneer wij ons tot de Schrift wenden, kunnen wij Gods beloften vernemen omtrent deze nieuwe wereld waardoor alle getrouwe mensen zullen worden gezegend. Lang geleden heeft God Abraham het volgende beloofd: „Gezegend zullen worden in uw zaad alle volkeren der aarde, omdat gij gehoorzaamd hebt aan mijne stem” (Gen. 22:18, Belg. PB). Adam was ongehoorzaam geweest en had zonde, droefheid en dood over het menselijke geslacht gebracht, doch aan de gehoorzame Abraham had God beloofd dat door bemiddeling van zijn Zaad, hetwelk Jezus Christus is, alle natiën zouden worden gezegend. Later had God aan David een Regeerder voor de mensheid beloofd: „Ik [zal] uw zaad verwekken na u, dat uit uwe zonen zijn zal, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Hij zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn troon bestendigen tot in eeuwigheid. Ik zal hem tot vader zijn, en hij zal Mij tot zoon wezen en mijn barmhartigheid zal Ik van hem niet wegnemen, zooals Ik die heb weggenomen van hem die vóór u was. En Ik zal hem in mijn huis, en in mijn koninkrijk bevestigen, tot in eeuwigheid en zijn troon zal voor altijd zeer vast staan.” — 1 Paralipomenon 17:11-14, Belg. PB.
39 Eeuwen daarna inspireerde God Daniël er toe het volgende te profeteren: „Maar in de dagen van die koningen zal God in de hemel een koninkrijk stichten, dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan, en waarvan de heerschappij aan geen ander volk zal worden overgedragen. Het zal al die koninkrijken vermorzelen en vernielen, maar zelf in eeuwigheid blijven bestaan” (Dan. 2:44, PC). Deze schriftuurplaatsen, tezamen met vele andere profetieën in de Bijbel, vestigen de aandacht op een koninkrijk dat voor eeuwig door God zal worden opgericht om getrouwe mannen en vrouwen te zegenen. Dat koninkrijk zal de mensen zekerheid verschaffen in hun huis: „Zij zullen huizen bouwen, en er in wonen, wijngaarden planten, en de vrucht er van eten; neen, zij zullen niet . . . planten, en anderen er van eten. . . . Dan zullen wolf en lam eendrachtig grazen, de leeuw vreet hooi als het rund, en de slang zal zich voeden met stof: ze zullen geen kwaad of onheil stichten op heel mijn heilige berg, spreekt Jahweh!” Verder zegt Isaias ten aanzien van de Koning en zijn regering: „Met gerechtigheid [zal hij] de armen oordeelen, naar billijkheid de zachtmoedigen des lands recht doen. . . . Dan woont de wolf met het lam samen, en ligt de luipaard bij het bokje; kalf, leeuw en schaap wijlen bij elkander en een klein kind zal ze drijven; kalf en beer grazen, hunne jongen rusten bij elkander; en de leeuw gelijk het rund zal stroo eten. De zuigeling speelt bij het hol eener adder; en het pas gespeende kind zal in het nest eener slang zijn hand steken. Noch hinder, noch aanslag [zij zullen geen pijn doen, noch doden], op gansch mijnen heiligen berg; want de aarde is met de kennis des Heeren vervuld, gelijk de wateren den zeebodem bedekken.” — Isa. 65:21-25, PC en 11:4-9, Belg. PB; Dy.
40. Wat valt er te zeggen over oorlogen tussen natiën onder het Koninkrijk?
40 Zullen er in die dag, onder dat koninkrijk, nog oorlogen tussen de natiën worden gevoerd? Luister eens naar Micheas 4:3, 4 (Belg. PB): „En hij zal rechter zijn over vele volkeren, en de machtige volkeren, die ’t verst verwijderd zijn, kastijden: en zij zullen hunne zwaarden tot ploegscharen omsmeden, en hunne lansen tot sikkels: niet meer het eene volk zal tegen het andere ’t zwaard trekken, en zij zullen niet meer leeren krijg voeren. En men zal zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgenboom, en niemand zal hun vrees injagen: want de mond van den Heer der heirscharen heeft gesproken.” Christus Jezus, het Zaad van Gods belofte, is Degene die door het Koninkrijk dat God heeft besloten te zullen oprichten met Jezus als Koning, het menselijke geslacht al deze zegeningen zal brengen.
41. Hoe heeft de vervulling van de woorden die de engel tot Maria richtte, tot de vervulling van Isaias 9:6, 7 geleid?
41 Roept u nu de woorden die de engel tot de maagd Maria richtte, wederom in gedachten: „Gij zult in uwen schoot ontvangen en eenen zoon baren, en zijnen naam zult gij Jesus heeten. . . . de Heere God zal hem den troon geven van David, zijnen vader; en hij zal heerschen over Jakobs huis in eeuwigheid, en zijn koninkrijk zal geen einde hebben” (Luk. 1:31-33, Belg. PB). Dit werd verwezenlijkt ter vervulling van Isaias 9:6, 7 (Belg. PB): „Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijnen schouders; zijn naam is: wonderbaar Raadsman, machtige God, eeuwige Vader, Vredevorst. Aan den wasdom zijner macht en aan den vrede komt geen einde, op Davids troon en op zijn rijk zal hij zitten, om het te bevestigen en te steunen door recht en gerechtigheid, van nu af tot in eeuwigheid: de naijver van den Heer der heirscharen zal dit doen.”
42. Welk gebed leerde Jezus zijn discipelen, en wat betekent de vervulling van dit gebed voor de natiën van deze wereld?
42 Jezus wist dat hij tot deze hoge positie, de Regeerder van de nieuwe wereld te zijn, was geroepen. Daarom leerde hij zijn apostelen om dit koninkrijk te bidden, want zij zouden er met hem in worden opgenomen. Zij baden tot God, hun Vader in de hemel: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel” (Matth. 6:10, Dy). Tot op deze dag bidden Christenen dat zelfde gebed, maar hebt gij er ooit over nagedacht waarvoor gij eigenlijk hebt gebeden? Staat gij er bij stil dat, wanneer gij de Vader in de hemel vraagt zijn wil op aarde te laten geschieden net zoals in de hemel, gij hem vraagt dit hele goddeloze stelsel dat op aarde bestaat, te vernietigen? Want de aardse natiën doen zijn wil niet. Gij bidt er om dat ze zullen worden verwijderd, zoals Daniël heeft geprofeteerd, en dat God in hun plaats zijn koninkrijk zal invoeren. Zult gij er nu dus mede ophouden dat gebed te bidden of wilt gij het Koninkrijk en zijn zegeningen?
HET RANTSOEN EN DE OPSTANDING
43. Hoe heeft Jezus het voor de mens mogelijk gemaakt het eeuwige leven te verwerven?
43 Doordat Jezus als een volmaakt slachtoffer op Calvaria stierf, rechtvaardigde hij op aarde niet alleen de heilige naam en het heilige Woord van zijn hemelse Vader maar hij verschafte ook het rantsoenoffer, dat de mensheid nodig had. Door zijn volmaakte, zondeloze menselijke leven te geven, voorzag hij in datgene wat de veroordeling die Gods wet Adams nakomelingen oplegde, kon opheffen. Aldus heeft Jezus alles wat de opstandige Adam voor zijn nog niet geboren nageslacht had verloren, onder die veroordeling vandaan gekocht. Hierdoor heeft hij het voor de mens mogelijk gemaakt eeuwig leven te verwerven. De apostel Paulus schrijft daarom: „Het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer” (Rom. 6:23, PC). Het enige wat Adam als zijn loon voor zonde verkreeg, was de dood, niet het eeuwige leven in een vurige hel of een vagevuur. Indien wij tegenwoordig Christus Jezus aanvaarden dan is de genadegave die God ons door bemiddeling van hem schenkt, eeuwig leven, in de nieuwe wereld. Jezus heeft gezegd: „Gelijk de Vader de gave des levens in zich heeft, heeft hij ook de Zoon gegeven dat ook hij de gave des levens in zich zou hebben, en hij heeft hem ook de macht gegeven het oordeel te voltrekken, daar hij de Zoon des Mensen is. Weest daarover niet verbaasd; de tijd komt, dat allen die in hun graven zijn, zijn stem zullen horen en er uit te voorschijn zullen komen; zij wier handelingen goed zijn geweest, staan op tot nieuw leven, en zij wier daden boos zijn geweest, staan op ten einde hun oordeel onder de ogen te zien.” — Joh. 5:26-29, Knox.
44. Door wie is de dood gekomen, maar door bemiddeling van wie komt het leven en hoe lang moet hij regeren?
44 Hier hebben wij Jezus’ belofte dat allen die zich in hun graven bevinden, ter bestemder tijd te voorschijn zullen komen, enkelen tot een opstanding ten leven en zegening in de nieuwe wereld en anderen ten oordeel, hetwelk voor enkelen een oordeel ten kwade zal zijn omdat zij zich niet willen schikken naar het onder Christus staande koninkrijk Gods in die tijd. Het leven komt door bemiddeling van Christus Jezus, zoals wij in 1 Timotheüs 2:5, 6 (Knox) lezen: „Er is slechts één God, en slechts één middelaar tussen God en mensen, Jezus Christus, die een mens is, evenals zij, en zichzelf als een rantsoen voor hen allen heeft gegeven.” De eerste mens, Adam, heeft de zonde de wereld ingebracht en door de zonde de dood, zodat wij allen, die zijn afstammelingen zijn, zijn gestorven. De mens Christus Jezus heeft voor alle gelovigen een rantsoen verschaft. Jezus heeft zijn rantsoen na zijn opstanding uit de doden aan God in de hemel aangeboden, en nu heeft God hem op de hemelse troon geplaatst om als Koning der nieuwe wereld te regeren. De apostel Paulus zegt: „Hij moet heerschen totdat hij al de vijanden onder zijne voeten stelle. Als laatste vijand nu zal de dood vernietigd worden” (1 Kor. 15:25, 26, Belg. PB). Christus’ regering is Gods voorziening voor de mensheid, als een uitdrukking van zijn liefde jegens hen. God heeft het leven lief, niet de dood. De dood is het loon der zonde. Jehovah heeft de zondaar die zich bekeert en zich naar Hem toewendt, lief. Dat de eerste mens zondigde en zich tegen God keerde, heeft Hem er niet toe gebracht zich tegen het menselijke geslacht te keren. Maar God staat er wel op dat wij, indien wij verwachten te leven, gehoorzaam zijn aan zijn wetten en de hand houden aan zijn regelingen.
WANNEER
45. Wanneer zal dit alles beginnen te gebeuren, en waartoe leiden zelfzucht en haat alle natiën?
45 Welnu, zullen sommigen zeggen, gij spreekt van Gods weg als van een weg der liefde, maar wanneer gaat het dan allemaal gebeuren? Sla, voor het verkrijgen van een antwoord, Mattheüs, hoofdstuk 24 op. Daarin wordt ons verteld van een teken dat uit vele onderdelen bestaat, zoals oorlogen, pestilentiën, hongersnoden, aardbevingen, vervolging van Christenen, welk samengestelde teken zou verschijnen wanneer het Koninkrijk moest beginnen. Jezus vertelde daar zijn discipelen dat Christenen, wanneer zij deze dingen tegelijk op aarde zouden zien geschieden, dienden te weten dat dit oude samenstel van dingen aan het verdwijnen is en dat de nieuwe en rechtvaardige regering, Gods koninkrijk waarvoor hij hen had leren bidden, in de hemelen is opgericht. Hij zeide: „Alsdan zullen er velen geërgerd worden en elkander overleveren, en elkander haten” (Matth. 24:10, Belg. PB). Nu, is dit geen getrouwe beschrijving van de situatie die tegenwoordig op aarde bestaat? Zelfzucht viert hoogtij. Dit leidt tot een „grote verdrukking” of „grote ellende” zoals de mens nog nooit heeft gezien en ook nooit weer zal zien. Al deze goddeloosheid en de natiën die zich er mee bezighouden, zullen er door worden vernietigd. Het hoogtepunt van die grote verdrukking zal de oorlog van Armageddon zijn, van welke oorlog de Paus zich gedrongen heeft gevoeld gewag te maken. Die oorlog zal een einde maken aan het bestaan van alle goddeloze engelen tezamen met Satan de Duivel, en alle mensen die deze goddeloze organisatie dienen.
46. In welk opzicht kan de oorlog van Armageddon een uitdrukking van Gods liefde zijn?
46 Is die oorlog dan een uitdrukking van Gods liefde voor het menselijke geslacht? Ja. God schept geen behagen in de dood van de goddeloze, maar het zal voor de mensheid een zegen zijn wanneer God alle goddelozen vernietigt. „Zoo waar als ik leef, zegt de Heer God, Ik heb geen behagen in den dood van den goddelooze, maar hierin, dat een goddelooze zich van zijnen weg bekeere, en leve. Bekeert u, bekeert u van uwe zeer booze wegen; en waarom zoudt gij sterven, huis Israël?” (Ezech. 33:11, Belg. PB) Het is voor elk schepsel toch zo dwaas zich van Gods geboden en leiding af te keren. Waarom zoudt gij sterven enkel omdat gij uw eigen wil wilt doen en uw eigen levenswijze wilt volgen? Zij die weigeren Gods geboden te gehoorzamen, zal hij uitroeien, volkomen vernietigen, verdelgen. Dit is het lot der goddelozen (Ps. 144:20, Belg. PB; 145:20, Statenvert.; 2 Thess. 1:7-9). Het is voor alle mensen die rechtvaardigheid liefhebben, van levensbelang dat de goddelozen aldus worden vernietigd. Het is een uitdrukking van Gods liefde voor rechtvaardigheid en zijn goedgunstigheid jegens de mens wanneer hij die goddelozen vernietigt en uit het universum wegvaagt.
47. Met wie zal God de aarde bevolken?
47 De Souvereine Heerser van het universum zal een volmaakte aarde voortbrengen, bevolkt door een volmaakt menselijk geslacht. Waarom zou God dan de goddelozen op deze aarde laten bestaan en haar laten verderven? Het is Gods voornemen een volmaakte maatschappij van mannen en vrouwen voort te brengen, alles als een uitdrukking van zijn liefde, en hij wil hun volmaakte leven vergezeld doen gaan van geluk, vrede, overvloed en tevredenheid. Het is zijn voornemen deze aarde te vullen met gelukkige, rechtvaardige schepselen, niet met goddeloze schepselen.
48. Hoe wordt door de vloed van Noachs tijd aangetoond dat Armageddon een uitdrukking van Gods liefde zal zijn?
48 In Noachs tijd was de vloed zeer noodzakelijk. De aarde was toen met goddeloosheid vervuld, want de mensheid in het algemeen had zich tegen God gekeerd. De uit acht leden bestaande naaste familie van Noach, de man die gerechtigheid liefhad en predikte, vormde een uitzondering. De mensen weigerden zich op grond van de waarschuwing die God door bemiddeling van Noach liet geven, te bekeren en zich te reinigen; hij verdelgde hen, met inbegrip van de regeringen die toen bestonden, omdat God er spijt van had dat hij de mens had gemaakt; hij was bedroefd over de toestand tot welke zij zich hadden verlaagd. Daarom vernietigde hij hen allen. Noach had God lief en God had Noach en zijn gezin lief, vier getrouwde paren. Dezen bracht God door de catastrophe, de vernietiging van die oude, goddeloze wereld heen. God moest die eerste wereld en al haar inwoners vernietigen opdat Noach, zijn vrouw, hun drie zonen en hun vrouwen, zich in leven in geluk mochten verheugen. God zal hetzelfde wederom doen. Hij moet het doen. Evenals de vloed een uitdrukking van zijn liefde was, is het ook een uitdrukking van liefde wanneer hij de oorlog van Armageddon doet losbarsten. Ze is thans hoogst noodzakelijk ten einde mensen die rechtvaardigheid liefhebben, voor alle eeuwigheid in vrede en eenheid te laten leven.
49. Hoe leren de mensen meer dan slechts een bestaan kennen?
49 Alleen onder God kan men van een leven in geluk genieten. O ja, wij leven tegenwoordig wel, maar voor slechts weinig mensen is dit leven een werkelijke vreugde. De mens leeft, bestaat, maar pas wanneer oprechte mensen God leren kennen, zijn rechtvaardige geboden navolgen en overeenkomstig zijn goede beginselen leven, beginnen zij in geluk te leven. „De zegen des Heren maakt mensen rijk; noch zal smart aan hen worden toegevoegd” (Spr. 10:22, Dy). Jehovah’s koninkrijk waarvoor wij bidden, zal zich over de gehele aarde uitstrekken en tot blijvende zegening zijn voor de gehoorzame mensheid.
50. Wat moet nu vóór Armageddon worden gepredikt en opdat de mensen tot het doen waarvan worden aangespoord?
50 En nu, vóór de oorlog van de „grooten dag van den almachtigen God”, Armageddon, moet dit goede nieuws van de vernietiging dezer wereld en de oprichting van Gods koninkrijk in alle landen en de eilanden der zee worden gepredikt (Openb. 16:14-16, Van Tich.; Matth. 24:14). Evenals Noach over de komende vloed vernam, een prediker van gerechtigheid was en in zijn tijd het reddende nieuws predikte, moeten zij die over Armageddon en over Gods koninkrijk vernemen „dit evangelie” in de gehele wereld tot een getuigenis prediken. Er is geen andere manier aan de vernietiging in de oorlog van Armageddon te ontkomen dan dat de mensen tot de Here God komen en datgene zoeken wat rechtvaardig en zachtmoedig is, opdat „gij veilig [zijt] op de Dag van de gramschap van Jahweh” precies zoals Noach en zijn gezin door de vloed heen gingen. Zij werden verborgen in dag van des Heren gramschap tegen die oude wereld (Sofonias 2:3, PC). God verandert niet. Hij kan in deze tijd, in het einde dezer goddeloze wereld, zijn volk in alle gedeelten der aarde beschermen.
51. Heeft God getuigen verwekt, en wat is hun voornemen, hun werk, hun weg?
51 God ziet er derhalve op toe dat „dit evangelie van het koninkrijk” in de gehele wereld tot een getuigenis aan alle natiën wordt gepredikt. Daarna zal het einde komen, het einde van dit samenstel van dingen. God heeft zijn getuigen verwekt. Deze getuigen van Jehovah God verlangen er ten zeerste naar in deze zaak te worden gebruikt. Zij willen dat de mensen Gods weg leren kennen. Zij tonen hun waardering jegens hem door het goede nieuws van het Koninkrijk in de gehele wereld te prediken. Jehovah’s getuigen voelen de verantwoordelijkheid die op hun schouders rust met deze boodschap tot de mensen te gaan. Zij bewegen zich niet op politiek noch op commercieel terrein, en zijn tegen elke valse hoop, zoals het goddeloze communisme er bijvoorbeeld één is. Zij hebben God in de hemel lief en willen hem en zijn Zoon Jezus Christus, de Koning, dienen. Zij willen dat ook anderen over hem vernemen en hem dienen. Zij moedigen alle mensen die rechtvaardigheid liefhebben, er toe aan aan de hand van de Heilige Schrift de juistheid te onderzoeken van alle dingen die zij prediken. Iedereen kan de Bijbel nemen, of het nu een Katholieke uitgave is of niet, en zich er tot zijn eigen bevrediging van vergewissen wat Gods voorzieningen voor hem zijn. Een ieder dient voor bewijzen tot de Heilige Schrift te gaan, evenals de Bereeërs uit de oudheid dit hebben gedaan: „Deze waren beter gezind dan die van Tessalonika. Zij ontvingen het woord met alle bereidwilligheid, en onderzochten dagelijks de Schriften, of dit alles zo was.” — Hand. 17:11, PC.
52. Welke fundamentele dingen geloven wij als Jehovah’s getuigen?
52 Wij, als Jehovah’s getuigen, geloven op grond van die Heilige Schrift dat de eerste mens heeft gezondigd en over het gehele menselijke geslacht de dood heeft gebracht. Maar Jehovah God had de mensheid lief en trof regelingen voor hun loskoping, opdat zij leven in de nieuwe wereld mochten verwerven. Hij heeft zijn Zoon Jezus Christus gegeven opdat de zonde der wereld zou kunnen worden weggenomen.
53. Welk getuigenis geven wij over de opstanding, en over het al of niet verwerven van leven in de nieuwe wereld?
53 Uit de Heilige Schrift hebben wij geleerd en wij leggen hieromtrent getuigenis af dat de opstanding een van de belangrijkste leerstellingen is die in Gods Woord wordt onderwezen, en dat de mensen die zich nu in de graven bevinden, zullen worden opgewekt en dat hun de gelegenheid zal worden geschonken eeuwig leven te verkrijgen. De kleine kudde van Jezus’ getrouwe volgelingen zal als de bruid van Christus leven in de hemel verwerven, en het overige gedeelte der gelovige mensheid zal een erfenis verkrijgen in het paradijs dat op aarde zal worden hersteld. Zij die liefde voor God aan de dag leggen en er naar streven Gods wil getrouw te doen, zullen eeuwig leven. Zij die weigeren Gods wet na te volgen, zullen de eeuwige dood ingaan.
54. Welke dingen dienen wij vóór Armageddon te zoeken, en waarom?
54 De nieuwe wereld ligt vlak voor ons. Voordat Armageddon losbarst, dienen wij rechtvaardigheid en zachtmoedigheid te zoeken, opdat wij in de dag van de gramschap des Heren verborgen mogen worden. Jehovah God is niet toornig op hen die hem liefhebben. Hij zal zijn toorn tot uitdrukking brengen tegen de Duivel en zijn goddeloze demonen en tegen de mensen op aarde die de Duivel dienen. Dezen zullen door het Zaad van Gods vrouw worden verpletterd en daarmede zal een einde aan hun bestaan worden gemaakt.
55. Welk boek dienen wij ons aan te schaffen, te lezen en te bestuderen, en waarom?
55 Alles wat God heeft gedaan, heeft hij uit liefde gedaan. Hij heeft zijn voornemen in de Heilige Schrift tot uitdrukking gebracht en wij kunnen ons op zijn Woord verlaten. Tot zover is gebleken dat de Bijbel waar is, en wij kunnen geloof hebben in Gods belofte voor de toekomst. Ten einde eeuwig leven in geluk te verwerven, moeten wij de grote Schepper, Jehovah God, en zijn Zoon leren kennen. Daarom heeft Jezus tot God gezegd: „Dit nu is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den alleen waren God, en Jesus Christus, dien gij gezonden hebt” (Joh. 17:3, Belg. PB). Schaf u een Petrus Canisius Vertaling van de Bijbel aan of een andere Katholieke Bijbelvertaling. Lees hem. Vergewist u zelf er van dat datgene wat gij hier hebt gelezen, waarheid uit de Schrift is. Uit liefde heeft God zijn Woord, de Bijbel, voor u bewaard. Leest hem dus. Stelt u op de hoogte aangaande het leven en uw gelegenheid leven te verwerven, als een bewijs dat Gods weg liefde is.