Hoofdstuk 2
God — de edelmoedige huiseigenaar
1, 2. Wanneer wij onze voortreffelijke woonplaats, de aarde, beschouwen, wat zou dan als „gasten” op deze planeet onze normale reactie zijn?
STEL dat u op reis bent en een geschikte plaats zoekt om uw vakantie door te brengen. Nadat u een heel eind in een geïsoleerde streek hebt afgelegd, komt u langs een prachtige tuin. U ziet een huis en gaat ernaar toe om te kijken of het accommodatie biedt. Tot uw verbazing ziet u een bord op de deur met de woorden: ’Welkom. Voel u thuis’! Wanneer u het huis betreedt, bemerkt u dat het alles heeft wat u voor een geriefelijk leven zou wensen — water, verwarming, licht, alsook een rijk voorziene provisiekast met een bordje erbij, waarop staat: ’Help uzelf.’ Wat zou uw reactie zijn? Zou u zeggen: ’Dit is ongelofelijk! Wat een goede, edelmoedige persoon moet de eigenaar van dit huis zijn!’?
2 In feite is deze illustratie heel toepasselijk voor de positie van de mens ten opzichte van de Maker van de aarde, God. Beschouw eens welke voorzieningen de Schepper, als een edelmoedige huiseigenaar, getroffen heeft voor de bewoners van dit aardse „tehuis”:
3, 4. Hoe is ons voortreffelijke „tehuis” toegerust wat licht, verwarming en elektriciteit betreft?
3 Een goed huis heeft een lichtpunt, gewoonlijk in het plafond, en een zacht nachtlichtje, zodat de bewoners niet de hele nacht in volslagen duisternis hoeven te zitten. De aarde heeft de zon als voornaamste lichtbron, en het zachte licht van de maan om „te heersen over de nacht”. — Genesis 1:14-18.
4 Een huis heeft een energiebron voor warmtetoevoer, het doen functioneren van elektrische apparaten, enzovoort. De aarde heeft de zon. De zon baadt de aarde niet alleen in energie, die door de mens en door het planteleven aangewend kan worden, maar de zonneënergie heeft in de loop der eeuwen voor een enorme hoeveelheid brandstof gezorgd, in het bijzonder fossiele brandstoffen zoals steenkool en olie. Net als in een goed voorzien huis liggen deze brandstoffen in de „kelder” van de aarde opgeslagen om gebruikt te worden wanneer ze nodig zijn.
5. Welke andere dingen zijn tot ons gerief en genot in de „kelder” van ons „huis” opgeslagen? (Job 28:1-6)
5 In deze „kelder” heeft de Schepper in zijn goedheid ook een rijke voorraad metalen opgeslagen, en hij heeft de mens met het vermogen begiftigd om manieren te vinden waarop ze gedolven kunnen worden. Tot speciale verrukking van de mens, en wel in het bijzonder de vrouw, heeft Hij in deze „kelder” ook kostbare juwelen opgeslagen, die tot de levensvreugde bijdragen, alsmede chemicaliën, die onontbeerlijk zijn voor het leven.
6. (a) Hoe getuigt het „waterleidingsysteem” van ons aardse „tehuis” van het bestaan van een Schepper die zich om ons bekommert? (b) Vergelijk Gods heuvels en bergen met door mensen gemaakte hopen van steen en aarde. (Psalm 104:10, 11)
6 Een huis heeft ook een goed waterleidingsysteem nodig. Het „waterleidingsysteem” van ons aardse „huis” is een wonder. Als de mens een berg zou kunnen maken door een grote hoeveelheid stenen en aarde op elkaar te stapelen, zouden daarop wonende mensen dan helder, koud, verfrissend water kunnen halen uit bronnen die zich op de hellingen van die berg bevonden? In de omgeving van mijnen zien wij wel eens door mensen opgehoopte steenbergen, die het landschap alleen maar ontsieren. Beschouw dan eens de wonderbaarlijke technische beginselen die betrokken zijn bij het ingewikkelde stelsel van kanalen en ondergrondse druk waardoor de aarde, zelfs hoog in de bergen, een watervoorziening heeft. En waar weinig of geen regen is, zoals in de Sahara, behoeft men maar enkele decimeters te graven om water te vinden.
7. Hoe heeft de Schepper ons „tehuis” van een zichzelf herstellend „tapijt” voorzien? (Genesis 1:11, 12)
7 En net als er in heel veel goede huizen vloerbedekking is aangebracht omdat dit mooi en geriefelijk is, heeft de Schepper ook de aarde van een „tapijt” van plantengroei, bloemen en bossen voorzien. En hoe snel kan een woeste streek met slechts een klein beetje tuinierskunst in een park veranderd worden! Plaatsen die door de activiteiten van de mens zijn ontsierd, zijn weldra met een groen „tapijt” bedekt. Verontreinigde waterstromen herstellen zich snel wanneer de bron van de vervuiling wordt gestopt.
8. Van welke vooruitziendheid en zorg gaf onze edelmoedige „Huiseigenaar” blijk toen hij de „provisiekast” van ons „tehuis” bevoorraadde?
8 Net als een goed huis een rijk voorziene provisiekast heeft, bevat de „provisiekast” van de aarde allerlei voedsel, op de akkers en in de boomgaarden, en in de oceanen. Sta er eens bij stil welk een wijsheid ervoor nodig was om van tevoren voorzieningen te treffen voor plantengroei in de zee en op het land, voor graangewassen, en voor vrucht- en notebomen, die duizenden en nog eens duizenden jaren lang geregeld een overvloedige opbrengst zouden leveren opdat dieren, insekten, het leven in de zee en ten slotte het menselijk leven alle konden blijven voortbestaan. De voorraad raakt nooit uitgeput. En de aarde kan volop voortbrengen om nog velen meer van voedsel te voorzien, ja, zovelen als er hier ooit zullen leven wanneer de aarde volgens Gods bekendmaking op geriefelijke wijze ’gevuld’ zal zijn. — Genesis 1:28.
9. Kan de mens het zich tot een verdienste aanrekenen dat hij zo’n schitterend „tehuis” heeft dat zo goed is toegerust? (Job 38:4, 26, 27)
9 Stellig heeft niemand van ons de hand gehad in het vervaardigen van dit voortreffelijke „huis”. De bijbel vertelt ons dat ’de hemel aan God toebehoort, maar de aarde heeft hij aan de mensenzonen gegeven’ (Psalm 115:16). De wijze waarop ons tehuis, de aarde, is toegerust met alles wat nodig is om van het leven te genieten, getuigt van bedachtzame voorbereiding. En het wordt ons alles kosteloos gegeven! Zouden wij een nog overtuigender bewijs kunnen wensen waardoor wordt aangetoond dat er een Maker bestaat die niet alleen machtig en wijs is, maar ook goedgunstig en edelmoedig? In feite heeft hij tot allen gezegd: ’Help uzelf’, door ’zijn zon te laten opgaan over goddelozen en goeden en het te laten regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Matthéüs 5:45). Ja, mensen in alle landen zouden werkelijk van het leven op deze schitterende planeet kunnen genieten indien de mens niet door zijn wanbestuur het vermogen en de natuurlijke hulpbronnen van de aarde had misbruikt.
10. Wat kan er, met het oog op de voorgaande bespreking, worden gezegd over de theorie dat de aarde als gevolg van blinde krachten is ontstaan?
10 Het feit dat de aarde, met slechts geringe aandacht van de mens, eeuwenlang in alle behoeften van de mens heeft voorzien, doet ernstige twijfels rijzen met betrekking tot de theorie dat de aarde als gevolg van blinde krachten is ontstaan. Als een persoon die theorie zou aanvaarden, hoe kan hij dan verklaren dat de aarde het vermogen bezit om millennium na millennium alle dierlijke en menselijke bewoners van het nodige te voorzien? Bovendien is hier duidelijk sprake van doel en ontwerp. Aan blinde krachten kan geen doel of vooropgezet ontwerp worden toegeschreven. — Jeremia 10:12.
11. Welke factoren geven te kennen dat de aardse schepping niet slechts een experiment is — iets tijdelijks of een stuk speelgoed in de handen van de Schepper? (Jesaja 45:18)
11 De uitnemendheid van ons aardse tehuis is stellig een overtuigend bewijs dat de aarde werd geschapen, ja, meer dan dat, dat ze werd geschapen met een definitief doel, en niet slechts een experiment is of een stuk speelgoed in de handen van een of ander opperwezen. Ze is ook ontworpen om voor eeuwig te blijven bestaan. „[De aarde] zal tot onbepaalde tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden gebracht”, zegt de geïnspireerde psalmist. — Psalm 104:5.
12, 13. Uit welke verklaring van God blijkt dat de aardse schepping geen verbetering behoefde?
12 Wat de bijbel over de toebereiding van de aarde als tehuis voor de mens zegt, is volledig in overeenstemming met deze slotsom aangaande het voornemen dat God met betrekking tot de aarde heeft. Wij vernemen dat God, toen hij de voornaamste stappen met betrekking tot het formeren en toebereiden van de aarde voltooide, verklaarde dat zijn schepping „goed” was. Toen het werk geheel voltooid was, verklaarde hij dat het „zeer goed” was (Genesis 1:4, 10, 12, 18, 21, 25, 31). Deze goddelijke uitspraak betekent dat het werk volmaakt was en volledig geschikt voor het doel ervan, ja, de uitnemendheid ervan gaat het bevattingsvermogen van de onvolmaakte mens te boven. — Psalm 145:3-5, 16.
13 Dat de aardse schepping „zeer goed” wordt genoemd, betekent ook dat God niet zo nu en dan tussenbeide hoeft te komen om te waarborgen dat de aarde de noodzakelijke dingen voor de mensheid zal voortbrengen. Neen, duizenden en nog eens duizenden jaren geleden besteedde hij er veel tijd aan om deze planeet zodanig toe te bereiden en toe te rusten dat ze tot onbepaalde tijd in de toekomst de haar toebedeelde rol kon vervullen. Hierdoor wordt de wijsheid van de Schepper vergroot. In welk opzicht?
GODS VOORUITZIENDHEID
14, 15. Hoe gaf God ten tijde dat de aarde werd geschapen, van buitengewone vooruitziendheid blijk?
14 Welnu, sta er eens bij stil wat een inzicht, ja, wat een vooruitziendheid er van Gods zijde voor nodig was om de aarde zo toe te rusten dat ze tot onbepaalde tijd leven kon onderhouden. Voordat de mens op het toneel verscheen, waren er volledige voorzieningen getroffen voor het dierenleven, doordat er volop voedsel beschikbaar was in de vorm van plantengroei. Vervolgens kreeg het eerste mensenpaar de opdracht ’tot velen te worden en de aarde te vullen’ (Genesis 1:28). Dit betekende dat de menselijke bevolking tot in de miljarden zou uitgroeien. Toch zou de aarde nog steeds het planteleven, het dierenleven en het menselijk leven onderhouden. En dit is zo geweest ondanks het feit dat honderdduizenden hectaren land braak liggen en mensen veel hebben gedaan om nog weer andere gebieden te ruïneren. Over de geweldige voorzieningen die God heeft getroffen, schreef de psalmist vol waardering:
15 „[Jehovah] laat het groene gras ontspruiten voor de dieren, en de plantengroei ten dienste van de mensheid, om voedsel uit de aarde te doen voortkomen, en wijn, die het hart van de sterfelijke mens verheugt, om het gezicht van olie te doen glanzen, en brood, dat zelfs het hart van de sterfelijke mens verkwikt. Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen.” — Psalm 104:14, 15, 24.
16. Moeten wij bang zijn dat de aarde te eniger tijd niet voldoende voedsel voor allen zal voortbrengen? (Psalm 65:9)
16 Hoe groot is het vermogen van de aarde om voedsel voort te brengen? De directeur van het Bureau voor Bemiddeling en Samenwerking van de Verenigde Naties heeft gezegd dat indien de landbouwmogelijkheden op aarde tot het uiterste werden benut, de aarde op z’n minst 38 miljard mensen (bijna tienmaal zoveel als de huidige aardbevolking) van voedsel zou kunnen voorzien. Hiervoor zou natuurlijk een betere internationale samenwerking nodig zijn dan thans het geval is.
GOD ZAL „GASTEN” DIE ZIJN „HUIS” MISBRUIKEN, VERWIJDEREN
17. Heeft iemand reden God ervan te beschuldigen dat hij slechts bepaalde personen, zoals zijn aanbidders, met stoffelijke overvloed begunstigt? (Psalm 36:7, 8)
17 De mensheid in het algemeen heeft geen reden tot klagen, maar dient veeleer de overvloedige voorzieningen van de aarde te waarderen. Zij kunnen God nooit van partijdigheid beschuldigen. Zelfs degenen die hem niet aanbidden, trekken voordeel van zijn edelmoedigheid. De apostel Paulus zei tot een groep mensen in Lystra (Klein-Azië), die aanbidders van Zeus en Hermes (Mercurius) waren: „In de voorbijgegane geslachten heeft [God] alle natiën toegestaan hun eigen wegen te bewandelen, ofschoon hij toch niet heeft nagelaten getuigenis van zichzelf te geven door goed te doen, door u regens vanuit de hemel en vruchtbare tijden te geven, door uw hart overvloedig met voedsel en vrolijkheid te vervullen.” — Handelingen 14:16, 17.
18. (a) Hebben de mensen in het algemeen God voor zijn goedheid jegens allen gedankt of geëerd? (b) Wie treft de schuld voor het feit dat de goede dingen waarin God heeft voorzien, ongelijk worden verdeeld?
18 De mensen zijn in het algemeen echter ondankbare „gasten” van de Schepper. Zij hebben de voortreffelijke voorzieningen van de aarde op zeer oneerbiedige en verkwistende wijze misbruikt. Door hebzucht gedreven, hebben zij zich land toegeëigend en voedsel gehamsterd. Dergelijke hebzuchtige personen hebben zich weinig om hun mede-„gasten” op aarde bekommerd. Het gevolg is dat veel mensen het zonder de noodzakelijke dingen moeten stellen. Hebzucht heeft tot wrede, verwoestende oorlogen geleid. — Vergelijk Jakobus 4:1, 2.
19, 20. (a) Kan de mens de hoop koesteren tot welzijn van allen orde op zaken te stellen op aarde? (b) Wat dient God, als een verstandige huiseigenaar, redelijkerwijs te doen?
19 Daar dit de situatie is, rijst de vraag of in ons aardse „huis” ooit orde op zaken gesteld kan worden. Van menselijk standpunt uit bezien, is dit onmogelijk. Koning Salomo zei in dit verband: „Dat wat krom wordt gemaakt, kan niet recht worden gemaakt, en dat wat ontbreekt, kan onmogelijk worden geteld” (Prediker 1:15). Maar God heeft, als een goede huiseigenaar, belangstelling voor zijn „huis” en de zich daarin bevindende „gasten”. Zou een verstandige huiseigenaar degenen die zijn huis ruïneerden, er niet uitgooien en zijn huis reinigen ten behoeve van gasten die er waardering voor zullen hebben? Dienen wij van God dan niet hetzelfde te verwachten? — Openbaring 11:18.
20 Hoe zal de Schepper de aarde, die eeuwenlang misbruikt is, reinigen? Is het zijn voornemen de aarde voorgoed rein te houden? Is het mogelijk dat de aarde een blijvend paradijstehuis voor de mens wordt?
[Illustratie op blz. 20]
Een huis dat van alles voorzien is, getuigt van een wijze en edelmoedige huiseigenaar . . .
[Illustraties op blz. 21]
. . . zo onthult ook de produktieve aarde een intelligent ontwerp door een edelmoedige Schepper