Vermaningen en bevelen van de God van een nieuw samenstel
„Ik heb uw bevelen en uw vermaningen onderhouden, want al mijn wegen zijn vóór u.” — PSALM 119:168.
1. Op welke manieren dragen vermaningen ertoe bij Jehovah’s volk gelukkig te maken?
GODS rechtvaardige nieuwe samenstel is nabij! Jehovah’s Getuigen, die zijn rechtvaardige wet liefhebben, dienen op tijden waarin dit noodzakelijk is, uit zijn Woord en door middel van zijn organisatie vermaningen te ontvangen. Omdat zij zulke goddelijke vermaningen nakomen, zijn zij gelukkig. Zulke vermaningen brengen hen ertoe God te zoeken en dit leidt tot geluk. Het Nederlandse woord „vermaningen” als vertaling van het Hebreeuwse woord ʽedóth is een krachtiger en betekenisvollere weergave van het origineel dan „getuigenissen” (martúria volgens de Griekse Septuaginta-vertaling). Er wordt door te kennen gegeven dat Jehovah ons, wanneer de noodzaak daartoe zich voordoet, zijn wet, zijn bevelen, zijn voorschriften, zijn geboden en zijn inzettingen voorhoudt om ons daaraan indachtig te maken. Aldus zorgt hij ervoor dat wij deze niet geheel vergeten. Als wij niet geïrriteerd raken over zulke vermaningen, maar ze nakomen, maakt dit ons gelukkig.
2. Wat vormde de basis op grond waarvan de schrijver van Psalm 119 de nadruk legde op zo veel vermaningen?
2 Indien de psalmist op zijn laatst in de vijfde eeuw voor onze gewone tijdrekening heeft geschreven, heeft hij alle Hebreeuwse Geschriften van Genesis tot en met Maleachi tot zijn beschikking gehad. Het vijfde boek wordt Deuteronomium (Griekse Septuaginta-vertaling, zoals wij die hierboven zien) genoemd, welke naam „Tweede Wet” betekent. Klaarblijkelijk werd de inhoud van dit boek grotendeels beschouwd als een uitleg van het Wetsverbond, dat Jehovah met Israël had gesloten en waarbij de profeet Mozes als middelaar was opgetreden. Deuteronomium moet dus, bij wijze van herinnering, vermaningen bevatten, hoewel alle andere boeken van de bijbel eveneens Gods vermaningen aan ons bevatten.
3. (a) Wat wordt ons door de aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften te binnen gebracht? (b) Hoe kan ons een zelfs nog groter geluk ten deel vallen dan het geluk waarin de psalmist zich verheugde?
3 De honderden aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften in de christelijke Griekse Geschriften dienen als vermaningen, die ons niet alleen te binnen brengen wat Jehovah zijn volk onder de Wet heeft geleerd maar ons ook indachtig maken aan zijn luisterrijke voornemens met betrekking tot de christelijke gemeente en het losgekochte mensengeslacht. De hedendaagse discipelen van Jezus Christus, de Grotere Mozes, beschikken over meer van Jehovah God afkomstige vermaningen dan de psalmist, en door ze getrouw na te komen, zouden zij gelukkiger moeten zijn dan de psalmist. Wanneer zij door middel van bijbelstudie Jehovah’s vermaningen navorsen, zoeken zij hem werkelijk met hun gehele hart.
4. Wat is, in plaats van geïrriteerd te raken door Gods vermaningen, de juiste houding in navolging van de psalmist?
4 Wij moeten waardering hebben voor datgene wat ons goede raad geeft en ons ervan weerhoudt het lot van de goddelozen te delen. De psalmist dacht zo over Gods vermaningen (Psalm 119:24, 119, 167). Ook de hedendaagse getuigen van Jehovah raken er niet geïrriteerd over dat het God heeft goedgedacht hun door middel van hun studie uit de bijbel of via zijn organisatie te vermanen of te herinneren aan dingen die met zijn wet verband houden. Loyaal verkiezen zij aan zijn vermaningen vast te houden. „Ik heb mij zeer aan uw vermaningen gehecht. O Jehovah, maak mij niet beschaamd.” — Psalm 119:31.
5. (a) Waartoe dienen vermaningen uit Gods Woord en via zijn organisatie? (b) Hoe kunnen wij er persoonlijk blijk van geven dezelfde grote achting voor Jehovah’s vermaningen te hebben als de psalmist?
5 God verschaft zijn vermaningen niet om zijn Getuigen te schande te maken; door middel van deze vermaningen beschermt hij hen juist tegen een schandelijke weg. Zij willen dat de zetel van hun beweegredenen naar dingen neigt die werkelijk tot in alle toekomstige tijd nuttig zijn; daarom bidden zij samen met de psalmist: „Neig mijn hart tot uw vermaningen, en niet tot gewin” (Psalm 119:36). Geen wonder dat zij deze tot blijvend nut strekkende dingen niet willen verliezen door te verflauwen in bijbelstudie of met betrekking tot het geregeld bijeenkomen met Jehovah’s opgedragen volk (Psalm 119:111). Zij worden tot deze handelwijze bewogen doordat zij God met hun gehele ziel liefhebben. Hoewel het kan betekenen dat zij streng worden gecorrigeerd, verheugen Jehovah’s Getuigen zich erover dat Jehovah hen op de weg van zijn vermaningen leidt, ten einde hen ervoor te behoeden dat zij afdwalen en voor altijd verloren gaan: „In de weg van uw vermaningen heb ik mij uitbundig verheugd, net als over alle andere waardevolle dingen.” — Psalm 119:14.
6. Hoe trachten Jehovah’s Getuigen voor het aangezicht van God eerlijk met betrekking tot zichzelf te zijn?
6 Hoewel Jehovah’s Getuigen vanwege door hen begane fouten aan ernstige kritiek blootstaan en velen hen zelfs hebben verlaten, zijn zij voor het aangezicht van hun God eerlijk ten aanzien van zichzelf. Zij willen de weg bewandelen die in zijn boek van vermaningen voor hen is uitgestippeld. Uit hun moderne geschiedenis blijkt dat zij precies zo hebben gehandeld als de psalmist uit de oudheid: „Ik heb mijn wegen overdacht, om mijn voeten te doen terugkeren tot uw vermaningen” (Psalm 119:59). Alleen wanneer zij dit doen, kunnen zij tot God bidden en hem vragen hen in het leven te houden, zodat zij er ondanks hun bloeddorstige vijanden mee kunnen voortgaan het hun door Hem toegewezen werk te verrichten (Psalm 119:88). Aangezien zij belijden dat zij Gods slaven zijn — omdat zij zich door bemiddeling van Christus aan hem hebben opgedragen — en erkennen dat zij de ware betekenis moeten begrijpen van wat hij in zijn geschreven Woord heeft laten optekenen, zeggen zij: „Ik ben uw knecht. Geef mij verstand, opdat ik uw vermaningen moge kennen.” — Psalm 119:125.
7. Welke redenen hebben zij voor dankbaarheid, en hoe luidt hun gebed?
7 Datgene wat God sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 in zijn Woord heeft onthuld, is zo wonderbaarlijk voor hen dat zij willen doen wat deze onthullingen hun duidelijk maken (Psalm 119:129). Jehovah is er volledig toe gerechtigd zijn vermaningen onder onze aandacht te brengen en ze ons als geboden op te leggen. Wij zijn blij dit met de woorden van de psalmist in gebed te erkennen: „Gij hebt uw vermaningen geboden in rechtvaardigheid en in buitengewone getrouwheid” (Psalm 119:138). Wat zijn wij dankbaar zo’n loyale God te hebben!
8. In welk opzicht is eeuwig leven afhankelijk van het begrijpen en onderhouden van Gods vermaningen?
8 In deze tijd begrijpen Jehovah’s Getuigen heel goed dat eeuwig leven in Gods rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen alleen verworven kan worden door begrip te verkrijgen van datgene wat hij onder hun aandacht moet brengen en vervolgens dienovereenkomstig te handelen (Psalm 119:144). In een vijandige wereld hebben zij tot de goddelijke Hoorder van het gebed moeten bidden hen uit de meest dreigende situaties te redden, vooral in deze dagen nu alle natiën bijeenvergaderd worden voor „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon (Openbaring 16:13-16). Het volgende gebed is zeer passend: „Ik heb u aangeroepen. O red mij! En ik wil uw vermaningen onderhouden.” — Psalm 119:146.
9. Welke verzekering hebben wij dat wij steeds over goddelijke vermaningen zullen kunnen beschikken?
9 Ofschoon alle geschreven vermaningen van Jehovah God negentienhonderd jaar geleden met de voltooiing van de uit 66 boeken bestaande bijbel hun beslag kregen of werden „gegrond”, zijn ze in deze tijd beschikbaar en zullen ze ons tot in de onbepaalde toekomst ter beschikking staan. De tot God gerichte woorden in Psalm 119:152 blijken waar te zijn: „Lang geleden heb ik enkele van uw vermaningen gekend, want tot onbepaalde tijd hebt gij ze gegrond.” Met het oog op het feit dat er kennis bestond omtrent enkele van de vermaningen van Jehovah werd in juli 1879 met de publikatie van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence begonnen. Heden ten dage wordt dit tijdschrift, na 105 jaar verschenen te zijn, nog steeds verspreid, maar nu over de gehele wereld en in 102 talen. Ook al wordt het vijanden van Jehovah’s Getuigen misschien toegestaan het tijdschrift uit de roulatie te nemen, zij zullen er nooit in slagen de bijbel, waarin Jehovah’s vermaningen staan die op een eeuwig of tot onbepaalde tijd durend fundament zijn gegrond, van het toneel te doen verdwijnen.
De bevelen van onze Superieur volbrengen
10. Hoe laat Psalm 119 de belangrijkheid van Gods „bevelen” goed uitkomen?
10 Nadat de psalmist zich in de eerste twee verzen van zijn psalm jubelend heeft uitgelaten over het geluk van degenen die in de wet van Jehovah wandelen en zijn vermaningen in acht nemen, zegt hij vervolgens: „Waarlijk, zij hebben geen onrechtvaardigheid beoefend. Zijn wegen hebben zij bewandeld. Gijzelf hebt op gebiedende wijze uw bevelen gegeven, opdat ze zorgvuldig onderhouden zouden worden” (Psalm 119:3, 4). In deze psalm gebruikt de samensteller het woord „bevelen” 21 maal, als een hulpmiddel om ze in gedachte te houden.
11. (a) Waarom lette de psalmist goed op zijn gedrag, zoals in Psalm 119:168 te kennen wordt gegeven? (b) Welke essentiële betekenis ligt in het woord „bevelen” opgesloten?
11 De psalmist vertelt ons hoe hij over deze goddelijke „bevelen” dacht en wat hij ten aanzien ervan deed. In dit opzicht diende hij als een betrouwbaar voorbeeld voor ons in deze tijd. Hij besefte dat de manier waarop hij leefde, door God werd gadegeslagen en dat hij moest opletten hoe hij zich onder Jehovah’s wetsverbond gedroeg. Met goede reden zei hij: „Ik heb uw bevelen en uw vermaningen onderhouden, want al mijn wegen zijn vóór u” (Psalm 119:168). Vermaningen, die ons herinneren aan Gods wetten, stimuleren ons geheugen, maar bevelen zijn richtlijnen die door een superieur aan een ondergeschikte worden gegeven. Daarin wordt uiteengezet wat een knecht, slaaf, werknemer of soldaat plichtsgetrouw moet doen en hoe hij zich van zijn taak moet kwijten. Bevelen zijn sterker dan voorschriften, en het Hebreeuwse woord dat zo wordt vertaald, namelijk piqudím, betekent „beschikkingen; opdrachten”. Schenen deze goddelijke bevelen de psalmist een last toe of wekten ze tegenzin bij hem op, in het bijzonder wanneer hij vals beschuldigd of verkeerd voorgesteld werd als hij zich eraan hield? Laten wij naar hem luisteren: „O zie dat ik uw bevelen heb liefgehad. O Jehovah, houd mij naar uw liefderijke goedheid in het leven.” — Psalm 119:159, 169.
12, 13. (a) Hoe konden Gods dienstknechten, door zich aan de maatstaf te houden die door de psalmist werd vastgesteld, gedurende en na de Eerste Wereldoorlog beproevingen doorstaan? (b) Wiens bevelen gehoorzaamden de leden van het overblijfsel, hoewel zij „met leugen besmeurd” werden?
12 Wat een voortreffelijke maatstaf stelde de psalmist hier vast voor ware christenen die zich te midden van deze wetteloze, liefdeloze wereld met Jehovah’s zichtbare organisatie verbonden hebben! Volgens die maatstaf leven, is lonend gebleken. In hun omgeving, die vol zit met vijanden van hun God, voelen zij zich precies als de psalmist, als een „inwonende vreemdeling” (Psalm 119:19, 54). Toch zijn zij de mening toegedaan dat niets zich laat vergelijken met Gods voorschriften voor een juiste levenswijze. Gedurende de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 ontkwamen zij maar nauwelijks aan de vernietiging. Gedurende die jaren van oorlogshysterie pakten de vijanden de hoogste gelederen van Jehovah’s zichtbare organisatie aan ten einde de vernietiging van zijn volk te verhaasten, en zij gingen zelfs zo ver dat zij de president en andere zeer verantwoordelijke mannen op het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society ten onrechte gevangennamen. De ervaring kwam overeen met wat in Psalm 119:69 wordt beschreven: „De overmoedigen hebben mij met leugen besmeurd. Wat mij betreft, met heel mijn hart zal ik uw bevelen opvolgen.” De Allerhoogste God, hun Superieur, moest gehoorzaamd worden in plaats van mensen, die zich hier beneden op Gods voetbank bevinden.
13 Ja, op het hoogtepunt van de Eerste Wereldoorlog dachten de vijanden, die naar uiterlijke dingen te oordelen schijnbaar zeer succesvol waren opgetreden tegen degenen die Gods bevelen hielden, dat zij op het punt stonden zijn gehoorzame, opgedragen volk uit te roeien. Dezen konden dus zeggen: „Weldra zouden zij mij op aarde hebben uitgeroeid; maar ikzelf heb uw bevelen niet verlaten” (Psalm 119:87). De Allerhoogste van het universum verijdelde het lafhartige complot van de aanmatigende vijanden.
14. In welk opzicht kon het overblijfsel de woorden van Psalm 119:45 uitspreken?
14 Nadat zij in de naoorlogse periode waren bevrijd, waren zij zich als nooit tevoren bewust van de noodzaak naar Gods bevelen te zoeken, opdat zij te weten zouden komen wat hij voor hen te doen zou hebben in de onverwachte periode van vrede. Zij konden de woorden van Psalm 119:45 uitspreken: „En ik wil op een ruime plaats wandelen, want uw bevelen heb ik gezocht.”
Nu en tot in de toekomst
15. (a) Welke zienswijze, die in Psalm 119 tot uitdrukking wordt gebracht, heeft Gods volk zich eigen gemaakt? (b) Waarop hebben zij zich sinds 1919 toegelegd?
15 Nu hun Koninkrijkswerk zich tot de uiteinden der aarde heeft uitgebreid, zijn hun vijanden in aantal toegenomen. Maar dit betekent niet dat zij er door vrees toe worden gebracht Gods instructies te vergeten. Resoluut houden zij daaraan vast (Psalm 119:93, 94). Maar wat kunnen zij nu — aangezien zij geen vergeetachtige hoorders zijn van Gods Woord, met inbegrip van zijn positieve bevelen, maar daders van zijn werk zijn geworden — zonder te snoeven zeggen, waarbij zij Jehovah de eer geven? Het volgende: „Met meer verstand dan oudere mannen gedraag ik mij, omdat ik úw bevelen heb opgevolgd” (Psalm 119:100, 104). Zij hebben zich vanaf het naoorlogse jaar 1919 dan ook niet bekommerd om de plannen en regelingen van de natiën. Zonder hier maar een duimbreed van af te wijken, hebben zij bekendgemaakt dat het door Christus geregeerde koninkrijk Gods de ene en enige hoop der mensheid is en dat deze eer in geen enkel opzicht aan de Volkenbond en zijn huidige opvolgster, de organisatie der Verenigde Naties, toekomt. Wat getuigt dit van „verstand”!
16. Waarvan zijn wij overtuigd, ofschoon wij onder druk worden gezet om het verkeerde te doen?
16 Wanneer Gods Woord ons, die in dit tijdperk van de Verenigde Naties leven, opdraagt geen liefde te koesteren voor de wereld en de dingen in de wereld, brengt het ons de voor ons geldende goddelijke bevelen over. Wij moeten ze als juist beschouwen en dat doen wij ook, want ze zijn inderdaad juist! Wij staan achter het standpunt dat in Psalm 119:128 wordt ingenomen: „Daarom heb ik alle bevelen betreffende alle dingen als juist beschouwd; elk leugenpad heb ik gehaat.” Omdat wij een standpunt hebben ingenomen waarbij van schipperen geen sprake is, kijken wereldlingen misschien op ons neer, maar het gaat erom hoe God ons beschouwt, en daarom willen wij zijn richtlijnen niet vergeten. — Psalm 119:141.
17. Wat zijn de vooruitzichten voor de nabije toekomst, en hoe zal er goddelijke bescherming gevonden worden wanneer tegenstanders Jehovah’s volk insluiten?
17 Hoewel Gods koninkrijk in handen van Christus als de enige hoop voor de wereld der mensheid nu al ruim zestig jaar intensief wordt gepredikt, slaan degenen die de wereldaangelegenheden moeten bestuderen en daar plannen voor maken, er geen acht op. Nu worden wij geconfronteerd met de dreiging dat het hele mensengeslacht door een oorlog met atoomwapens weggevaagd zal worden. Daar komt nog bij dat anti-religieuze haatgevoelens het hart van steeds meer mensen verbitteren. Nadat alle vormen van valse religie vernietigd zijn, zullen Gods vijanden nog moeten bepalen wat zij met Jehovah’s Getuigen zullen gaan doen. Wanneer de irreligieuze vervolgers van Gods koninkrijk de overlevende getuigen van Jehovah insluiten, zullen deze als nooit tevoren bovenmenselijke hulp nodig hebben. Zij zullen met de beschermende schaduw van een almachtige hand, Gods hand, overdekt moeten worden. Zij zullen een basis hebben op grond waarvan zij er een beroep op kunnen doen dat die goddelijke hand hen te hulp komt, zoals in Psalm 119:173 beschreven staat: „Moge uw hand dienen om mij te helpen, want uw bevelen heb ik verkozen.” Onder die uitermate provocerende omstandigheden zal Jehovah’s hand niet te kort blijken te zijn, zodat die niet tot redding zou kunnen komen van godvrezende personen die zijn bevelen onderhouden. — Jesaja 50:2.
18. (a) Waarom zal het van het juiste gezelschap waarin iemand verkeert afhangen of hij het einde van dit samenstel van dingen overleeft? (b) Waarmee zullen wij ons voortdurend bezighouden, aangezien wij weten wat de afloop is voor degenen die Jehovah vrezen?
18 Naarmate wij het catastrofale einde naderen van dit wetteloze, liefdeloze samenstel van dingen, hetgeen ook het einde betekent van het werk dat erin bestaat de mensen uit de natiën van elkaar te scheiden zoals een herder zijn schapen van de bokken scheidt, in wiens gezelschap willen wij dan aangetroffen worden? In het gezelschap van de met bokken te vergelijken personen, die eeuwig van alle bestaan afgesneden zullen worden, of in het gezelschap van de met schapen te vergelijken personen die Jehovah God liefhebben? (Matthéüs 25:31-46) Het is er beslist niet te vroeg voor het juiste gezelschap te kiezen. Het is nu de tijd dezelfde keus te doen als de psalmist, die met betrekking tot de Allerhoogste zei: „Een medestander ben ik van allen die u werkelijk vrezen, en van hen die uw bevelen onderhouden” (Psalm 119:63). Wij weten wat het deel zal zijn van degenen die Jehovah God vrezen, en wij willen ons graag te zamen met hen in dit voldoeningschenkende deel verheugen, tot vreugde van Jehovah zelf. Omdat wij hem liefhebben, houden wij ons er intens en voortdurend mee bezig hem te behagen door te doen wat hij van ons vereist. De psalmist brengt ons vaste besluit goed tot uitdrukking door te zeggen: „Met uw bevelen wil ik mij intens bezighouden, en ik wil op uw paden letten.” — Psalm 119:15.
19. Welk wonderbaarlijke werk wordt nu verricht?
19 Nadat in 1918 een wereldoorlog was geëindigd, de eerste in zijn soort, heeft de Allerhoogste God te midden van een tegenstand biedende wereld een wonderbaarlijk werk laten verrichten. Het is het werk in verband waarmee hij, met het oog op het naderende „einde” van dit duizenden jaren oude samenstel van dingen, zijn Getuigen heeft opgedragen „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis voor alle natiën” te prediken (Matthéüs 24:14). Wij willen graag samen met hem een aandeel hebben aan zijn werken. Wij willen zijn wil doen en daarom vragen wij hem ons ertoe aan te zetten zijn wil te doen. Ons innige gebed wordt nog steeds in Psalm 119:27 tot uitdrukking gebracht: „Doe mij de weg van úw bevelen verstaan, opdat ik mij intens moge bezighouden met uw wonderwerken.”
20. Wat moet, als een van Gods wonderbaarlijkste werken, nog verricht worden, en wat zullen degenen die „in het leven gehouden” zijn, met betrekking tot Gods bevelen zeggen?
20 Een van Gods meest wonderbaarlijke werken, een werk dat nog verricht moet worden, zal hierin bestaan dat hij zijn getrouwe en loyale getuigen dwars door het toekomstige einde van dit samenstel van dingen heen in het leven houdt en de Nieuwe Ordening binnenleidt (2 Petrus 3:13). Het zal van zijn zijde rechtvaardig zijn hen dwars door de vernietiging van dit dodelijk zieke samenstel van dingen heen te beschermen. Hij zal gunstig reageren op het volgende geïnspireerde gebed dat zij opzenden: „Zie! Ik heb verlangd naar uw bevelen. Houd mij in uw rechtvaardigheid in het leven” (Psalm 119:40). Laat dat ook uw gebed zijn. En dan, nadat de grootste verdrukking in de gehele wereldgeschiedenis achter de rug is en u veilig binnen de poorten van het nieuwe en rechtvaardige samenstel van dingen bent, zult u er oprecht toe bewogen worden te zeggen: „Tot onbepaalde tijd zal ik uw bevelen niet vergeten, want daardoor hebt gij mij in het leven gehouden.” — Psalm 119:93.
Een geheugensteuntje
□ Welke van God afkomstige „vermaningen” staan u ter beschikking?
□ Hoe kunt u voordeel trekken van Gods vermaningen?
□ Wat zijn Jehovah’s „bevelen”?
□ Waarom moet u ze graag willen volbrengen?
[Illustraties op blz. 22]
Gods dienstknechten in deze tijd hebben meer „vermaningen” waar zij hun voordeel mee kunnen doen
[Illustratie op blz. 24]
Hebt u verkozen ’een medestander te zijn van „de schapen”, die Gods bevelen onderhouden’?