-
Geluk ondanks een wetteloze, liefdeloze wereldDe Wachttoren 1984 | 15 september
-
-
vergeten.” De Almachtige God kan ten behoeve van zijn Getuigen de koorden van beperking waarmee hun vijanden hen gebonden hebben, doorsnijden of verbreken en zijn dienstknechten aldus te bestemder tijd bevrijden voor het werk dat hij hen in dit besluit van het samenstel van dingen wil laten verrichten.
14. (a) Wat hebben Jehovah’s Getuigen net als de psalmist ervaren, en wat is het resultaat geweest van de pogingen van hun vijanden? (b) Wie kunnen zich verheugen over het lijden dat zij ondergaan, en waarom?
14 Overeenkomstig zijn in Psalm 119:84, 86, 161 opgetekende woorden onderging de psalmist veel vervolging, zelfs van de zijde van zijn eigen landgenoten. In die landen der christenheid, en ook daarbuiten, waar in deze tijd verbodsbepalingen tegen Jehovah’s Getuigen zijn uitgevaardigd, worden zij nog steeds vervolgd. De vijand heeft echter het doel dat hij met zijn gemene, niet gerechtvaardigde vervolging beoogde, gemist! Tot verbazing van de vijand worden de Getuigen, die „in de wet van Jehovah wandelen” en „zijn vermaningen in acht nemen”, ertoe gebracht zich te verheugen over het lijden dat zij voor Jehovah God en zijn Christus ondergaan. Zij worden herinnerd aan datgene wat Jezus Christus heeft gezegd in zijn opsomming van gelukkigverklaringen: „Gelukkig zijt gij, armen, want aan u behoort het koninkrijk Gods. Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u haten, en wanneer zij u uitstoten en u smaden en uw naam als goddeloos verwerpen ter wille van de Zoon des mensen. Verheugt u te dien dage en springt op, want ziet! uw beloning is groot in de hemel, want precies dezelfde dingen deden hun voorvaders ten aanzien van de profeten [met inbegrip van de psalmist]” (Psalm 119:1, 2; Lukas 6:20, 22, 23). Zich met Jehovah intens verheugend, gaan zijn vervolgde Getuigen ermee voort „de wet groot en majestueus [te] maken”. — Jesaja 42:21.
-
-
Een aanbevelingsbriefDe Wachttoren 1984 | 15 september
-
-
Een aanbevelingsbrief
Geliefde broeders,
Wat hebben jullie gelijk gehad toen jullie zeiden dat het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven „een schitterende hulp bij het onderwijs” was.
Bij het doorbladeren van mijn exemplaar had ik wel iets weg van een ongelovige Thomas. Het boek was prachtig en makkelijk te lezen en te begrijpen, maar zou het de mensen voor wie het bedoeld was, iedereen aan de deur, op kantoor en ook de buren wel aanspreken?
Het antwoord was ja! ja! ja! Ik heb de meeste boeken verspreid op het praktijkadres van de arts waar ik werk, maar het boek heeft zichzelf bij de buren verspreid.
D——— D——— woont naast mij. Zij is een pienter, lief, ondernemend meisje van dertien jaar dat van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat aan één stuk door praat en in de weer is.
Toen zij op een middag bij mijn dochter op bezoek was, pakte zij dat „rode boekje” op. D——— is sindsdien erg veranderd. Zij heeft alleen hoofdstuk één bestudeerd en heeft alle vergaderingen bezocht waar zij van haar vader naar toe mag, en heeft grote schoonmaak gehouden in haar kamer, haar mond, onder haar vrienden en in haar muziek. Zij is rustig, meegaand en werkelijk prettig gezelschap geworden. Zij is zo sterk veranderd dat haar moeder nu hetzelfde boek wil bestuderen om net zo gelukkig te kunnen zijn als haar kleine meid.
Ik weet niet hoe dit zal aflopen, maar ik hoop, nee, ik bid dat nog twee mensen Jehovah en zijn Zoon zullen gaan liefhebben en dat „rode boekje” met anderen zullen delen.
Met heel veel liefs,
D. L. F.
-