Nederigheid — een zeer begerenswaardige hoedanigheid
MAAR al te vaak vormt trots — in plaats van nederigheid of zachtaardigheid — een op de voorgrond tredende karaktereigenschap die door onvolmaakte mensen wordt weerspiegeld. De Allerhoogste Soeverein van het universum is echter nederig. Dit blijkt uit de bereidheid van Jehovah God om op meedogende wijze te handelen ten aanzien van nederige zondaars die oprecht zijn goedkeuring en zegen trachten te verwerven.
In het derde hoofdstuk van het boek Klaagliederen wordt Jehovah’s nederigheid op schitterende wijze afgebeeld. De profeet Jeremia stort daar zijn hart uit over het verschrikkelijke lijden dat de Israëlieten van de zijde van de Babyloniërs ondergingen. Als natie waren de Israëlieten vernederd doordat zij een algehele nederlaag hadden geleden. Ten slotte zou Jehovah berouwvolle personen uit de natie echter weer gedenken. In Klaagliederen 3:19, 20 brengt Jeremia in gebedsvolle bewoordingen zijn vertrouwen hierin tot uitdrukking: „Gedenk mijn ellende en mijn dakloze toestand, de alsem en de giftige plant. Zonder mankeren zal uw ziel gedenken en zich over mij neerbuigen.” Ja, als een uiting van zijn alles overtreffende nederigheid zou de Almachtige God zich „neerbuigen” om de berouwvollen gunst te betonen en hen uit hun vernederde toestand op te richten.
Hoewel Jehovah God oppermachtig is en aan niemand rekenschap verschuldigd is, verwaardigt hij zich dus om zelfs degenen die tot de laagste staat vernederd zijn, gunst te betonen. Hij verlangt daarom terecht van zijn dienstknechten dat zij nederig zijn. Alleen nederigen betoont hij gunst en maakt hij tot het voorwerp van zijn speciale consideratie. Zijn Woord deelt ons mee: „Jehovah is hoog, en toch ziet hij de nederige; maar de hovaardige kent hij slechts van een afstand” (Ps. 138:6; Jak. 4:6). De trotsen bevinden zich op een grote afstand van Jehovah God, die in de hoogste hemelen woont. Toch onderscheidt hij hun beweegredenen, met het gevolg dat hij weigert hen als zijn dienstknechten te erkennen. Hij kent hen nog niet eens als oppervlakkige kennissen.
NEDERIGHEID AANKWEKEN
Als wij Jehovah’s erkenning verlangen doen wij er goed aan het voorbeeld van zijn nederige dienstknechten uit de oudheid te beschouwen. David was zo’n voorbeeld. Hoewel hij tot koning was gezalfd, trachtte hij zich die positie niet met geweld toe te eigenen maar verduurde hij bereidwillig vernederingen en vervolging van de zijde van koning Saul. In zijn hart had David geen hoge dunk van zichzelf. Hij keek niet afgunstig naar degenen die een superieure positie bekleedden en ook keek hij niet met verachting op de nederigen en ellendigen neer. Hij erkende zijn beperkingen en zijn verlangen ging niet uit naar dingen die zijn vermogen te boven gingen. Daarom kon hij zeggen: „O Jehovah, mijn hart is niet hoogmoedig geweest, en mijn ogen niet hovaardig; ook heb ik niet gewandeld in dingen die te groot, noch in dingen die te wonderbaar voor mij waren.” — Ps. 131:1.
Het heeft David moeite gekost deze nederigheid aan te kweken, want hij erkende onder inspiratie: „Waarlijk, ik heb mijn ziel tot kalmte en rust gebracht, zoals een gespeend kind bij zijn moeder. Mijn ziel is als een gespeend kind bij mij” (Ps. 131:2). Er is derhalve klaarblijkelijk een tijd geweest dat Davids ziel, dat wil zeggen de begeerte van zijn ziel die hem vervulde, tot rust gebracht moest worden, opdat hij ware nederigheid zou kunnen weerspiegelen. Zijn verlangens en begeerten maakten hem onrustig, zoals het geval is met een baby die naar de borst van zijn moeder verlangt. Is het kind echter eenmaal gespeend, of van de borst afgewend, dan raakt het al gauw aan een nieuwe voedingswijze gewend en voelt het zich tevreden in de armen van zijn moeder. Op overeenkomstige wijze slaagde David erin zijn verlangens tot rust te brengen. In het besef dat verhoging van Jehovah afkomstig is, wachtte hij geduldig op hem, waardoor hij mede-Israëlieten kon aansporen hetzelfde te doen: „Dat Israël op Jehovah wachte, van nu aan en tot onbepaalde tijd.” — Ps. 131:3.
In deze tijd zal een overeenkomstige nederigheid iemand die graag in de hoedanigheid van een dienaar in de bediening of een ouderling in een gemeente van Gods volk gebruikt wil worden, geduldig doen wachten. Hij zal niet proberen zich op de voorgrond te plaatsen ten einde aanzien te verwerven, maar zal zich bereidwillig inspannen ten einde ’het goede te doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan hem verwant zijn in het geloof’ (Gal. 6:10). Ook al worden zijn goede eigenschappen en werken misschien een tijdlang over het hoofd gezien, toch kan hij er zeker van zijn dat ze niet verborgen zullen blijven. Het is zoals in 1 Timótheüs 5:25 wordt gezegd: „Goede daden . . . zijn voor iedereen te zien, en als ze het niet zijn, kunnen ze toch niet verborgen blijven.” — Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.
NEDERIGHEID LEIDT TOT VREDE
Door een nederige houding te bewaren en er geen strijdpunt van te maken dat men niet in een bepaalde hoedanigheid wordt gebruikt, draagt men ertoe bij dat de vrede onder de christelijke broeders bewaard blijft. Zelfs al wordt er een beoordelingsfout gemaakt waarbij u betrokken bent, is het niet altijd verstandig deze te onthullen in een poging uzelf te rechtvaardigen. Hoewel iemand zou kunnen bewijzen dat hij gelijk heeft, zou hij hierbij anderen kunnen schaden. Hij zou zelfs het respect van een gemeente voor haar aangestelde ouderlingen kunnen ondermijnen. Dit zou het voor hem beslist erg moeilijk maken met de ouderlingen, die hij in de ogen van anderen heeft vernederd, samen te werken.
Indien een broeder dus meent dat er een beoordelingsfout is gemaakt, zou hij zichzelf kunnen afvragen: Was de fout ernstig genoeg om ondanks mogelijke nadelige gevolgen aan de kaak gesteld te worden? Of zou het in plaats daarvan niet beter zijn op een latere correctie te wachten? Wanneer er een strijdpunt van wordt gemaakt, zou dit dan onnodig aanleiding tot moeilijkheden kunnen geven waardoor de vrede van de gemeente wordt verstoord?
Iemand die nederig is, beseft dat ook hij fouten maakt, zodat hij bereidwillig schriftuurlijke raad zal accepteren en toepassen. Als men hem verkeerd heeft beoordeeld, kan hij ernaar streven voordeel van deze ervaring te trekken door er ijverig moeite voor te doen het te vermijden zelf soortgelijke fouten in zijn omgang met anderen te maken.
MET NEDERIGHEID DIENEN
Aangestelde ouderlingen en dienaren in de bediening doen er goed aan het voorbeeld van de apostel Paulus na te volgen door nederig anderen te dienen. Paulus schreef over zichzelf en zijn medewerkers: „Ook hebben wij geen heerlijkheid van mensen gezocht, noch van u noch van anderen, ofschoon wij als apostelen van Christus een dure last konden zijn. Integendeel, wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thess. 2:6-8). Wanneer men zulk een nederigheid aan de dag legt door zonder enig verlangen naar „heerlijkheid” bereidwillig dienst te verrichten, en wanneer men als een uiting van zelfopofferende liefde aldus van zijn tijd en energie geeft, doet men een beroep op het hart van anderen en wordt men een voortreffelijk instrument in de handen van Jehovah, tot zegen van zijn medemensen.
Behalve dat nederigheid ons helpt de geest te weerspiegelen van iemand die voor anderen dienst verricht, zal ook onze waardering voor medegelovigen erdoor vergroot worden. De apostel Paulus gaf de Filippenzen de raad ’niets uit twistgierigheid of uit egotisme te doen maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan zichzelf te achten’ (Fil. 2:3). Iemand die deze raad opvolgt, zal in anderen voortreffelijke eigenschappen kunnen zien, eigenschappen die in bepaalde opzichten superieur kunnen zijn aan die van hemzelf. Doordat hij een bescheiden mening over zichzelf heeft, zal hij worden geholpen niet haastig te eisen dat iets op zijn manier wordt gedaan, terwijl hij ook niet zal trachten de voorstellen van anderen opzij te schuiven. Hij beseft dat een zaak op verschillende manieren behandeld kan worden en dat zijn oordeel niet noodzakelijkerwijs het beste behoeft te zijn. Daarom is hij bereid de gevoelens en zienswijzen van anderen in aanmerking te nemen. Hij ziet er zorgvuldig op toe dat hij niet alle eer opstrijkt voor iets waaraan anderen een aandeel hebben gehad. Zijn nederigheid maakt hem tot een prettige metgezel.
Nederigheid is beslist van het grootste belang om in een goede verhouding tot God en onze medemensen te blijven staan. Ze is derhalve een eigenschap die wij allen, als toegewijde dienstknechten van Jehovah, in een grotere mate zullen willen aankweken.