Door Jehovah onderwezen
„’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.’ Een ieder die het onderwijs van de Vader heeft gehoord en heeft geleerd, komt tot mij.” — Joh. 6:45, NW; Jes. 54:13, AS.
1. Hoe is Jehovah’s organisatie onvruchtbaar geweest?
IN de voorgaande uitgave van De Wachttoren hebben wij een bestudering ter hand genomen van het vier en vijftigste hoofdstuk van de profetie van Jesaja en nu zetten wij de studie voort met het onderzoeken van de vragen betreffende het onderricht van Zions kinderen door Jehovah God. Wanneer? Op welke wijze? Wie? Kunnen wij er in delen? Wij hebben gezien dat Jehovah’s heerschappij en aanbidding er rechtstreeks bij betrokken zijn. Jezus zag in dat er een bepaalde tijd moest verstrijken in afwachting van de komst van Gods bestemde tijd voor zijn Koninkrijksheerschappij. In het een en twintigste hoofdstuk van Lukas lezen wij zijn woorden: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën worden vervuld. Waarlijk ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat alle dingen geschieden” (Luk. 21:24, 32, NW). Het is daarom duidelijk dat de grote universele organisatie van Jehovah God, totdat de tijd zou aanbreken waarin Gods koninkrijk door bemiddeling van Christus Jezus zou zijn opgericht, dat wil zeggen, wanneer het Koninkrijk zou worden geboren, terecht wordt voorgesteld als een onvruchtbare vrouw, als een vrouw zonder kind waarnaar zij verlangt, een organisatie die ten aanzien van de aarde nog niet aan haar doel heeft beantwoord.
2. Wat waren de omstandigheden met betrekking tot Israëls heerschappij en wat waren de historische feiten die gezamenlijk het begin van de „bestemde tijden der natiën” bepalen?
2 In het Israël uit de oudheid was Jeruzalem de hoofdstad er van en Zion was de citadel van Jeruzalem, en die naam werd ook op de gehele stad toegepast. Zion was daarvan het belangrijkste gedeelte en was als zodanig de hoofdstad van Jehovah’s koninkrijk over dat betrekkelijk kleine gedeelte der aarde. De koningen van Israël zaten op Jehovah’s troon (1 Kron. 29:23, AS). Aan hen en door bemiddeling van hen was een eeuwige heerschappij beloofd, en toch kwam dit koninkrijk, dat voorbeeldig was, in 607 v. Chr. aan een gewelddadig einde (2 Sam. 7:12-16). Tegen dat ontrouwe maar toch voorbeeldige koninkrijk van Israël en zijn goddeloze heerser kwam het woord van Jehovah bij monde van zijn profeet Ezechiël: „Daarom spreekt Jahve, de Heer: ’Omdat gij uw schuld in herinnering brengt, doordat uw misdaden openbaar zijn geworden, het verkeerde in heel uw gedrag aan het licht is gekomen, omdat men zó wel aan U denken móet, daarom valt gij in de greep der vuist. En gij, booswicht, misdadiger, vorst van Israël, wiens dag gekomen is, nu het afloopt met de tijd der misdaad: — zo spreekt Jahve, de Heer — Weg met de diadeem, af de kroon, alles gaat veranderen. Wat gering is wordt verheven. Wat verheven is wordt gering. Teniet, teniet, teniet zal Ik ze maken, niet meer zal ze bestaan, totdat Hij komt aan wien ze toekomt. Hem zal Ik ze geven’” (Ezech. 21:24-27, KB). Aldus begonnen de „bestemde tijden der natiën”, die een vastgestelde tijd zouden duren en die zouden aflopen wanneer het tegenbeeldige theocratische koninkrijk van God over de aarde zou worden opgericht, wanneer het manlijke kind, het Koninkrijk, bij Jehovah’s grote universele organisatie, zijn rechtvaardige vrouw Zion, zijn echtgenote, zou zijn geboren. In de tussenperiode tot aan die tijd zou Zion gelijk een onvruchtbare vrouw zijn.
3. Als wat wordt het jaar 1914 n. Chr. gekenmerkt door de bewijzen die in de Bijbel en in de geschiedenis worden aangetroffen?
3 Vroeger is in de kolommen van De Wachttoren en in de andere publicaties van het Wachttoren Genootschap aan de hand van Gods Woord en op grond van de gebeurtenissen der geschiedenis van meer dan vijf en twintig honderd jaar geleden en van onze tegenwoordige tijd het bewijs uiteengezet waardoor wordt aangeduid dat het jaar 1914 n. Chr. de tijd is waarin de „bestemde tijden der natiën” ten einde liepen en het koninkrijk van Jehovah God werd geboren. Terwijl Zion onvruchtbaar was met betrekking tot het manlijke kind, het Koninkrijk, zat Gods aangestelde Koning als het ware neder en wachtte. ’Jehovah heeft tot mijn Here gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Jehovah zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Zion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden.’ — Ps. 110:1, 2, AS.
4. Welke geboorte die op de juiste tijd geschiedde, maakt 1914 tot een belangrijke datum?
4 Doordat Christus Jezus als hemelse Koning op zijn heilige berg van het hemelse Zion is geplaatst om te regeren, kan worden gezegd dat Zion een kind heeft voortgebracht of geboren heeft doen worden: ’Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Zion, den berg Mijner heiligheid. Ik zal van het besluit verhalen: Jehovah heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen [natiën] geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting’ (Ps. 2:6-8, AS). Het Koninkrijk wordt dus in de hemel geboren doordat de hemelse Koning op Jehovah’s bestemde tijd zijn kracht opneemt. Het is een succesvolle geboorte, een geboorte die op de juiste tijd geschiedt. Ter oorzaak van deze geboorte verheugen zich de Vader, de moeder, de Koning van de pas geboren regering en allen die haar erkennen en er voor zijn, ten zeerste. Christus Jezus zag vooruit naar die tijd, en hieromtrent verklaart de apostel Paulus: „Jezus. Wegens de vreugde die hem was voorgesteld, heeft hij een martelpaal verdragen, en hij heeft schande veracht, en hij is aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten.” — Hebr. 12:2, NW.
5. Hoe wordt Jehovah’s met een vrouw vergeleken organisatie in het 12de en 19de hoofdstuk van Openbaring afgebeeld, en wat volbrengt ze?
5 In het twaalfde en negentiende hoofdstuk van Openbaring wordt verhaald hoe die vreugde wordt verwezenlijkt. Wanneer gij de profetie van Openbaring leest, houd dan Gods door een vrouw afgebeelde organisatie en haar manlijke Koninkrijkskind in gedachten. „En een groot teken werd in de hemel gezien, een vrouw getooid met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd was een kroon van twaalf sterren, en zij was zwanger. En zij schreeuwt het uit in haar weeën en in haar pijn om te baren. En zij baarde een zoon, een manlijk kind, die is voorbestemd alle natiën te hoeden met een ijzeren roede. En haar kind werd weggenomen naar God en naar zijn troon. En ik hoorde iets wat gelijk was aan een stem van een grote schare en aan een geluid van vele wateren en aan een geluid van zware donderslagen. Zij zeiden: ’Looft Jah, gijlieden, omdat Jehovah onze God, de Almachtige, is begonnen als koning te heersen. Laten wij ons verheugen en zeer blijde zijn, en laten wij hem de heerlijkheid geven, omdat de bruiloft van het Lam is aangebroken en zijn vrouw zich heeft gereedgemaakt’” (Openb. 12:1, 2, 5; 19:6, 7, NW). De geboorte van het manlijke kind maakt dus een einde aan de onvruchtbaarheid van Gods vrouw met betrekking tot zijn Koninkrijksheerschappij over de aarde. Voor Christenen en alle personen van goede wil en met een oprecht hart die misschien Christenen worden, dat wil zeggen, die een aandeel kunnen hebben in datgene wat nu eigenlijk aan de orde van de dag zou moeten zijn, namelijk de aanbidding van Jehovah, is er werk te doen onder de hemelse Koninkrijksorganisatie. Dit werk moet worden gedaan terwijl de goddeloze organisatie der oude wereld bestaat.
6. Hoe doet Jesaja, hoofdstuk 66, deze grote gebeurtenis uitkomen?
6 Geen enkele profetie op zichzelf voorzegt alle gebeurtenissen die in het spel zijn, noch alle daden van God, maar er worden vele profetieën gebruikt, die allen in overeenstemming met elkander zijn, alles tot lof van Jehovah’s naam. De profeet die door God werd gebruikt om het vier en vijftigste hoofdstuk van Jesaja te schrijven, heeft in het zes en zestigste hoofdstuk ook over de geboorte van Zions nakomelingen geschreven, waar wij lezen: ’Het klinkt uit den tempel [een stem uit den tempel]! De stem van Jehovah, . . . Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeën haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht. Wie heeft zo iets gehoord, wie heeft iets dergelijks gezien? Wordt een land op één dag voortgebracht of een volk op eenmaal geboren? Maar Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen. Zou Ik ontsluiten en niet doen baren? zegt Jehovah. Of ben ik een, die doet baren en toesluit? [zou ik ontsluiting geven en niet doen baren?] zegt uw God. Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst [opdat gij u moogt verlusten met den glans harer heerlijkheid]. Want zo zegt Jehovah: Zie, Ik doe haar den vrede toestromen als een rivier’ (Jes. 66:6-12, NBG, LV, AS). Terloops en onder andere zij opgemerkt dat deze profetie van Jesaja, in overeenstemming met het overige gedeelte van Gods Woord, de volkomen onmogelijkheid aantoont dat de vrouw van Jehovah de vrouw Maria is die het leven schonk aan de zuigeling Jezus.
7. (a) Wat voor ongewoons is er aan de geboorte van Zions manlijke kind? (b) Wie heeft zoiets gehoord?
7 Wat voor ongewoons is er aan de geboorte van Zions manlijke kind? Het volgende: Het wordt voortgebracht voordat haar wee komt. In 1914, in Gods bestemde tijd, bracht Jehovah’s organisatie Zion het Koninkrijk voort doordat Hij zijn Koning Christus Jezus op zijn troon plaatste opdat hij in het midden van zijn vijanden zou heersen. „Wie heeft zoiets gehoord, wie heeft iets dergelijks gezien?” Niemand! Het is nog nooit gehoord onder de natiën der wereld. Verder werd, zoals Jesaja voorzegde, het Koninkrijk geboren zonder barensweeën, en daarna volgden er barensweeën waarmede Zion haar kinderen voortbracht, niet het manlijke kind, maar kinderen, in het meervoud.
8. Hoe wordt in Openbaring 12 de zekerheid van de geboorte van het Koninkrijk aangetoond?
8 Wij hebben in het twaalfde hoofdstuk van Openbaring gelezen dat Gods vrouw op het punt stond leven te schenken aan de Koninkrijkszoon, en dat zij het dan uitschreeuwt in haar weeën en in haar pijn om te baren. De schriftuurplaats in Openbaring toont aan dat voor Gods universele organisatie de tijd was aangebroken om het Koninkrijk te baren en dat de geboorte onvermijdbaar was. De geboorte moet volgen, omdat zij wordt afgebeeld als een vrouw die weeën heeft en pijn lijdt daar zij op het punt staat om te baren. Daarom maakt Jehovah bij monde van Jesaja bekend: „Zou Ik ontsluiten en niet doen baren?” Jehovah doet zeker baren.
9. Wat is in Jesaja 66 de volgorde der geprofeteerde gebeurtenissen?
9 Er wordt in het zes en zestigste hoofdstuk van Jesaja echter iets anders aangetoond, namelijk, de volgorde waarin zekere gebeurtenissen geschieden. Zonder weeën, of vóór het grote wee of de grote benauwdheid die volgde, werd het Koninkrijk in 1914 geboren toen Christus zijn macht opnam en begon te regeren. Daarna kwamen zowel in de hemel als op aarde weeën, lijden, benauwdheid en kwellingen over Gods organisatie. Wat is hier de reden voor? Drie dingen: 1. een oorlog in de hemel, 2. vervolging van Christenen op aarde, 3. hun geestelijke reiniging.
10. Welke gebeurtenissen van „weeën” volgden op de geboorte van het Koninkrijk?
10 Wanneer wij ons wederom tot het twaalfde hoofdstuk van Openbaring wenden, lezen wij dat er na de geboorte van het Koninkrijk het volgende geschiedde: „Er brak oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen streden tegen de draak, en de draak en zijn engelen streden maar hij zegevierde niet, ook werd er voor hen geen plaats meer in de hemel gevonden. Daarom werd de grote draak nedergeworpen, de oorspronkelijke slang, hij die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; hij werd naar de aarde nedergeworpen, en zijn engelen werden met hem nedergeworpen. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: ’Thans zijn de redding en de macht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus verwezenlijkt’” (Openb. 12:7-10, NW). De gebeurtenissen op aarde kenmerken de gebeurtenissen in de hemel. Merk daarom het volgende op: „Toen nu de draak zag dat hij naar de aarde werd nedergeworpen, vervolgde hij de vrouw die het manlijke kind had gebaard. En de draak vergramde op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God nakomen en het werk doen dat bestaat in het getuigenis afleggen van Jezus.” — Vs. 13, 17, NW.
11. Wat wordt met betrekking tot vervolging van Christenen getoond door de feiten van de afgelopen negen en dertig jaren?
11 Dit is iets verbazingwekkends! Er wordt door aangetoond dat de Draak na de geboorte van Gods koninkrijk in 1914 en de door de Koning in de hemel ondernomen actie tegen Gods vijand, Satan de Duivel, aanzet tot een bittere vervolging van allen die God zouden aanbidden en die tot het zaad van Gods organisatie behoren of er kinderen van worden. De feiten welke bekend zijn aan allen die met de geschiedenis van de afgelopen negen en dertig jaar op de hoogte zijn, bewijzen dat iedere man of vrouw die en ieder kind dat een standpunt durft in te nemen voor de aanbidding van de waarachtige God Jehovah en voor de rechtvaardige beginselen van zijn Woord, en zijn koninkrijk onder Christus Jezus voorstaat, er absoluut zeker van is het voorwerp te zijn van de haat van de Draak en de aanvallen van zijn organisatie, de religieuze, politieke, commerciële en militaire organisatie van de wereld.
12. Hoe stemt het grote teken van Mattheüs hoofdstuk 24 met Zions weeën overeen?
12 De Wachttoren-publicaties hebben elders en bij vroegere gelegenheden de prachtige profetie van Jezus die in het vier en twintigste hoofdstuk van Mattheüs staat opgetekend, en daarmede in verband staande schriftuurplaatsen, breedvoerig besproken, welke profetie een groot teken beschrijft dat uit vele delen bestaat, bij welk teken de feiten en gebeurtenissen sedert 1914 passen. Men merke op dat het volgende is inbegrepen in dat teken waardoor de regering van Christus Jezus wordt gekenmerkt: „Dan zullen mensen u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult wegens mijn naam door alle natiën worden gehaat.” Desalniettemin zal „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde [de definitieve vernietiging van de goddeloze wereldorganisatie] komen” (Matth. 24:9, 14, NW). Met betrekking tot de tijd worden Zions kinderen dus geboren na de geboorte van het Koninkrijk en volgende op het begin van de benauwdheid die over werkelijke Christenen op aarde kwam. „Maar Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen.” — Jes. 66:8, NBG.
13, 14. Noem elk van de toepasselijke vragen op die hier worden gesteld, en vermeld het antwoord dat wij nu op elke vraag kunnen geven.
13 „Hij maakt dat de onvruchtbare vrouw een huishouden bestiert, en maakt haar tot een vreugdevolle moeder van kinderen. Looft Jehovah” (Ps. 113:9, AS). Laten wij Jesaja 54:13 (AS) wederom lezen: „En al uw kinderen zullen door Jehovah worden onderwezen; en groot zal de vrede van uw kinderen zijn.” Zoals wij hebben gezien, heeft deze tekst ook betrekking op de kinderen van Zion. Op dit punt der bespreking kunnen wij derhalve sommige toepasselijke vragen stellen, waarop de antwoorden nu duidelijk zijn voor ons: Wie zijn de kinderen? Wie zijn de ouders, dat wil zeggen, wie is de vader en wie de moeder? De vader zal natuurlijk een echtgenoot zijn; wie is daarom de echtgenoot? Hoe worden de kinderen onderwezen? Hoe kan ik dit onderwijs ontvangen? En wat zijn de resultaten van dit onderricht? De Schriftuurlijke beschouwing die hieraan is voorafgegaan, stelt ons in staat deze vragen nu in het kort te beantwoorden.
14 De Maker, Jehovah God, is de Echtgenoot; en hij is ook de Vader naar wie in de profetie wordt verwezen. De moeder is Gods grote, universele organisatie. De kinderen zijn zijn toegewijde aanbidders uit het midden der mensen. Zij worden door God onderwezen door middel van zijn Woord en door middel van zijn geest en zijn organisatie. Personen kunnen dit onderricht alleen ontvangen door een persoonlijke individuele toewijding aan God, door zich persoonlijk en individueel aan God op te dragen. De resultaten die hieruit voortvloeien, zijn de zegeningen van de directe aanbidding van Jehovah, in vrede, en met eeuwig leven in het vooruitzicht. De feiten die reeds eerder zijn beschouwd, betreffende Jehovah God en de betrekking waarin hij tot zijn organisatie staat, helpen ons, wanneer ze op de profetie van dit vier en vijftigste hoofdstuk van Jesaja worden toegepast, bij het vaststellen van de wijze waarop wij individueel in deze essentiële gelukkige verhouding tot God kunnen geraken en zijn onderwijs kunnen ontvangen, en hoe wij deze verhouding kunnen handhaven.
15, 16. (a) Geef Jesaja 54:1-3 in eigen woorden weer. (b) Tot wie is deze tekst gericht, en waardoor wordt dit bewezen? (c) Wat wordt door Zion voortgebracht?
15 Natuurlijk worden de volgende woorden thans niet tot een individuele vrouw gericht en zelfs niet tot de natie Israël uit de oudheid: ’Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt Jehovah’ (Jes. 54:1, AS). De apostel Paulus vermeerdert de grote hoeveelheid bewijsmateriaal die vroeger is beschouwd doordat hij aantoont dat de profetie van het vier en vijftigste hoofdstuk van Jesaja op Gods organisatie van toepassing is door Jesaja 54:1 werkelijk aan te halen wanneer hij aan de Galaten schrijft, zoals wij lezen: „Doch het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en zij is onze moeder. Want er staat geschreven: ’Verheugt u, gij onvruchtbare vrouw die geen kinderen baart; breek uit en schreeuw het uit, gij vrouw die geen barensweeën heeft; want de kinderen van de eenzame vrouw zijn groter in aantal dan de kinderen van haar die de man heeft’” (Gal. 4:26, 27, NW). De vrouw die hier wordt genoemd, is een organisatie, niet bestaande uit mensen, maar een hemelse, en ze brengt zowel het Koninkrijk als enkelingen voort.
16 Jeruzalem dat hier door Paulus wordt genoemd, wordt ook „Zion” genaamd: „de stad Davids, dewelke is Zion” (1 Kon. 8:1). „Den berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd” (Ps. 74:2, NBG). ’Want Jehovah heeft Zion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats’ (Ps. 132:13, AS). Zion, Gods organisatie, was schijnbaar onvruchtbaar geweest met betrekking tot zowel Jehovah’s heerschappij als aanbidding, maar nu, nadat zij het Koninkrijk heeft voortgebracht, brengt zij aanbidders voort. Daarom wordt in vers twee en drie van Jesaja hoofdstuk vier en vijftig gezegd: „Maak de plaats uwer tent wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang, en steek uw pinnen vast in. Want gij zult uitbreken ter rechter en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen.” Niets gelijk dit overkwam het Israël uit de oudheid, noch Maria, de moeder van Jezus, ook al had zij behalve de zuigeling Jezus nog andere kinderen. Maar dit geschiedt wel met betrekking tot Jehovah’s grote universele organisatie.
17. Wat is de strekking van Jesaja 54:4-8
17 Dat Jehovah God zowel de maker van de organisatie als de echtgenoot er van is, blijkt uit zijn eigen woorden: ’Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en wordt niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte uwer jonkheid vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken. Want uw Maker is uw Man, Jehovah der heirscharen is Zijn naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. Want Jehovah heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt Jehovah, uw Verlosser.’ — Jes. 54:4-8; AS.
18-20. (a) Waarvan is de regenboog een teken? (b) Welke verzekering wordt Zion en haar kinderen gegeven?
18 Na de vloed sprak God met Noach over de heiligheid van het leven en zijn liefderijke consideratie voor schepselen op aarde. In dit verband verklaarde hij dat de regenboog een teken zou zijn, zeggende: „Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven. En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten. Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde. Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is.” — Gen. 9:11-13, 16.
19 Merk op dat God verklaarde: „Ik [zal] hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel.” Van hun observatiepunt op aarde uit zien de mensen vele regenbogen. Er wordt gezegd dat men van een vliegtuig uit dat hoog boven de wolken vliegt, van boven af naar de aarde kijkend in plaats van van de aarde vandaan naar boven, de regenboog zelfs vaker kan zien. Aldus heeft Jehovah degenen die hem geloven een volledige verzekering gegeven. Vanwege zijn grote uitkijkpost kan hij de regenboog altijd gadeslaan, welke hij tot een teken, een herinnering en een versterkende verzekering heeft gesteld. Gods verbondswoord is niet alleen een verzekering dat de aarde niet voor een tweede keer door water zal worden overstroomd, maar nog wonderbaarlijker, dat hij zijn vrouw nooit in de steek zal laten maar dat hij haar en haar kinderen altijd zal koesteren. Daarom zegt hij: ’Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt Jehovah, uw Ontfermer.’ — Jes. 54:9, 10, AS.
20 Daarna geeft Jehovah in prachtige bewoordingen nog verdere vertroosting en verzekering en spreekt over de geestelijke schoonheden van zijn dierbare organisatie. „Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse landpale van aangename stenen.” — Vers 11 en 12.
21. Wat kan nu betreffende de kinderen van Zion worden gezegd?
21 Jehovah heeft zich geïdentificeerd als de vader, de onderwijzer van zijn kinderen die zijn discipelen zijn. Die kinderen vragen thans onze aandacht. Websters New International Dictionary, Tweede Uitgave, zegt dat „moeder” als een zelfstandig naamwoord „datgene is waardoor iets is voortgebracht of grootgebracht; een bron van geboorte of oorsprong”. Als een bijvoegelijk naamwoord betekent „moeder” „de verwantschap van een moeder bezitten, zoals een moederkerk”. Zulk een moeder is de organisatie van Jehovah God, zoals wij hebben gezien. Personen kunnen kinderen van die organisatie worden door zich langs de weg waarin door de Maker van de organisatie is voorzien bij die organisatie aan te sluiten. Zij die de kinderen zijn naar wie in het vier en vijftigste hoofdstuk van Jesaja wordt verwezen, zijn aanbidders van God onder de mensen en de vraag rijst wanneer zij volgens de beschrijving van deze profetie worden voortgebracht.
22. Verklaar de betrekking tussen de opstanding, „de laatste dag” en Zions „onvruchtbaarheid”.
22 Wanneer wij wederom verwijzen naar de gelegenheid waarbij Jezus een gedeelte uit deze profetie aanhaalde, worden wij er aan herinnerd dat hij verklaarde dat hij degenen die toen tot hem kwamen, ’in de laatste dag zou opwekken’ (Joh. 6:41-47, NW). De eerste Christenen gingen niet naar de hemel bij hun dood. Zij ondergingen niet hun verandering in de opstanding, maar zij sliepen in de dood in afwachting van Gods bestemde tijd voor hun opstanding. Zover het hen betrof, was Gods organisatie zonder hen als kinderen totdat zij zouden zijn opgewekt. Dit brengt ons tot een aangrijpend gedeelte van de vervulling der profetie, en het wordt in het volgende artikel vervolgd.
„Ik ben uw knecht, geef mij verstand, opdat ik uw getuigenissen kenne. Het is tijd voor den HERE om te handelen, zij hebben uw wet verbroken. Daarom heb ik uw geboden lief, meer dan goud, ja dan fijn goud; daarom houd ik al uw bevelen in alles voor recht, ik haat elk leugenpad. Wonderbaar zijn uw getuigenissen, daarom bewaart ze mijn ziel. Het openen van uw woorden verspreidt licht, het geeft den onverstandigen inzicht. Ik doe mijn mond wijd open en hijg, want ik verlang naar uw geboden. Wend U tot mij en wees mij genadig, zoals recht is voor wie uw naam liefhebben. Bevestig mijn schreden naar uw toezegging, laat generlei onrecht over mij heersen. Verlos mij van de verdrukking der mensen, dan zal ik uw bevelen onderhouden. Doe uw aanschijn lichten over uw knecht, en leer mij uw inzettingen.” — Psalm 119:125-135, NBG.