Hoe te bidden om door God verhoord te worden
SINDS de vroegste tijden heeft de mens in zich de drang gevoeld tot God te bidden. In het besef van zijn eigen onbeduidendheid en onvermogen om hem zonder hulp te bereiken, heeft hij talloze „hulpmiddelen” voor gebeden bedacht.
Veel mensen gebruiken gebedenboeken. Zij lezen daaruit gebeden die voor uiteenlopende gelegenheden zijn geschreven, in de hoop dat deze hen zullen helpen Gods gunst te verwerven. Anderen bidden tot heiligen, en vragen hun om bij God te bemiddelen. Nog een veel toegepaste gewoonte is gebeden uit het hoofd opzeggen en met behulp van een rozenkrans bijhouden hoe vaak men dit doet.
Zelfs in de kerken die deze hulpmiddelen gebruiken, zijn er echter religieuze leiders die ze niet voldoende achten. Zij geloven dat de menselijke taal ontoereikend is om tot God te bidden, en daarom bidden zij in talen, met woorden die zij niet begrijpen.
De rooms-katholieke priester David Geraets, prior van een benedictijns klooster in Pecos, New Mexico, verklaarde: „Hoe langer ik leef, des te meer ik tot de ontdekking kom dat we niet weten hoe we moeten bidden.” Hij beveelt daarom aan in „talen” te bidden opdat de heilige geest wellicht „met u een volmaakt gebed zal opzenden”, en merkte verder nog op: „Er bestaat namelijk een communicatiekloof tussen de mens en God en deze moet worden overbrugd; het spreken in talen kan hiervoor een manier zijn.”
Het is echter interessant op te merken wat de bijbel aangeeft. Daarin staan de leringen en gewoonten van Jezus en zijn apostelen beschreven en, niet te vergeten, de daden van andere getrouwe mannen in oude tijd. Uit de bijbel blijkt echter niets van het bestaan van een „communicatiekloof” tussen de eerste christenen en Jehovah God.
U zult er wellicht in geïnteresseerd zijn de hierboven besproken „gebedshulpmiddelen” stuk voor stuk in het licht van de bijbel te beschouwen om te zien of ze een hulp of veeleer een beletsel vormen voor oprechte gebeden. Daarna zullen we nagaan wat de bijbel zegt over gebeden die werkelijk door God verhoord worden.
Gebruik van gebedenboeken
Hoewel dit misschien veel mensen in deze tijd zal verbazen, spreekt de bijbel er nergens over dat iemand een gebedenboek nodig heeft om te weten wat hij tot God kan zeggen. Gods volk in de oudheid gebruikte geen enkel boek met formele gebeden, door iemand anders opgesteld en neergeschreven, om zich tot God te wenden.
De bijbel spreekt over God als een Vader (Rom. 1:7). Zou u zich kunnen voorstellen dat uw kinderen de woorden van iemand anders uit een boek aan u zouden moeten voorlezen om te kunnen zeggen: „Alstublieft”, „Dank u wel”, „Wat moet ik doen?” of „Ik heb een probleem en heb uw hulp nodig”?
De bijbel bevat weliswaar prachtige gebeden — het boek Psalmen biedt een verzameling schitterende lofliederen en dankzeggingen tot God, waarvan vele uitgelezen gebeden vormen — en natuurlijk zullen mensen die de gave van het gebed hoog schatten, hun woorden zorgvuldig willen kiezen, vanwege het voorrecht een liefdevolle God te mogen toespreken, maar de bijbel laat zien dat onze gebeden heel eenvoudig kunnen zijn.
Jezus Christus gaf in een illustratie een uitstekend voorbeeld van een gebed. Hij vertelde over een nederige belastinginner die zelfs zijn ogen niet naar de hemel wilde opheffen, maar zich op zijn borst bleef slaan en zei: „O God, wees mij zondaar genadig.” Is er iets eenvoudigers denkbaar? Toch zei Jezus: „Ik zeg u: Toen deze naar zijn huis ging, had hij zich rechtvaardiger betoond dan die andere.” „Die andere” was een trotse Farizeeër die zichzelf in zijn gebed tot God veel lof toezwaaide. — Luk. 18:9-14.
Uit de gebeden die in de bijbel zijn opgenomen — zelfs de prachtige psalmen — spreekt een grote vriendschap met God. Jehovah’s dienstknechten in de oudheid beschouwden God niet slechts als een abstracte „goede macht” in het universum. Zij beschouwden hem als een machtig geestelijk persoon. Zij spraken hem aan met Jehovah, de verheven naam die hij zichzelf had gegeven. Dit was van invloed op de wijze waarop zij tot hem spraken. Zij smeekten zijn gunst af. Zij vroegen om zijn zegen. Zij zochten zijn vergeving. — Ps. 39:12.
Het is werkelijk verbazingwekkend te bedenken dat mensen met God kunnen spreken en dat hij naar hen zal luisteren. Maar de bijbel geeft te kennen dat het zo is. Psalm 139 verschaft een prachtige beschrijving van Jehovah’s vermogen om aandacht aan mensen te schenken. Als u van mening bent dat God niet in u als persoon geïnteresseerd kan zijn, lees dan eens deze hele psalm, waarin David onder andere zegt: „O Jehovah, gij hebt mij doorvorst, en gij kent mij. Gijzelf zijt mijn neerzitten en mijn opstaan te weten gekomen. Gij hebt mijn gedachte van verre beschouwd. Mijn reizen en mijn uitgestrekt liggen hebt gij afgemeten, en met al mijn wegen zijt gij vertrouwd geraakt” (Ps. 139:1-3). Besef van deze verhouding en waardering ervoor stelde Gods dienstknechten in het verleden in staat smeekbeden en uitingen van dank rechtstreeks tot de Schepper te richten.
God kent onze tekortkomingen en beperkingen. Wanneer wij bidden, dienen wij onze zinnen natuurlijk zo goed mogelijk te formuleren. Maar wat we zeggen is veel maatgevender voor onze gedachten dan wat we zouden oplezen. Wanneer we de woorden van iemand anders uit een boek zouden gebruiken, zouden we in werkelijkheid afdoen aan de oprechtheid en persoonlijkheid van onze woorden tot God.
Is het raadzaam om tot „heiligen” te bidden?
De bijbel zegt niet dat de vroege christenen tot „heiligen” baden, en vertelt ons ook niet dat we ze als „voorspraak” bij God nodig hebben. De Schrift geeft geen enkel voorbeeld van getrouwe dienstknechten van God die tot een dode persoon baden of die hebben getracht zulke personen ertoe te bewegen hen gunsten te bewijzen.a De bijbel geeft trouwens te kennen dat dode „heiligen” daar niet eens toe in staat zijn, want daarin wordt vermeld dat de doden ’zich van helemaal niets bewust zijn’. Volgens de bijbel bevinden de doden zich onbewust in hun graf, in afwachting van de opstanding. — Pred. 9:5, 10; Joh. 5:28, 29; 11:24.
In plaats van ons te zeggen dat we tot heiligen moeten bidden, verklaart de bijbel: „Laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden” (Fil. 4:6). In de populaire Franse uitdrukking „het is beter zaken te doen met Onze Lieve Heer dan met zijn heiligen” schuilt derhalve veel meer waarheid dan de meeste gebruikers ervan zullen beseffen.
Tot God bidden is niet hetzelfde als vroeger een Europese koning benaderen, onder wiens regering uw „relaties” aan het hof wellicht belangrijker waren dan de rechtvaardigheid van uw zaak. De eerste christenen, van wie de handelingen in de bijbel staan opgetekend, voelden geen enkele noodzaak om door bemiddeling van iemand anders in de hemel dan Jezus Christus tot God te naderen. Alleen in zijn naam zonden zij hun gebeden tot God op. Jezus zelf verklaarde: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij”, en hij sprak over ’iets vragen in zijn naam’. — Joh. 14:6, 14.
De New Catholic Encyclopedia geeft toe dat de eerste christenen tot God en niet tot heiligen baden, met de woorden: „Gewoonlijk worden in het Nieuwe Testament alle gebeden, zowel persoonlijke als openbare liturgische gebeden, door bemiddeling van Christus tot God de Vader gericht.” Dit werk schrijft ook: „Het gebed dient een uiting van iemands vriendschap met God te zijn.” — Deel XI, blz. 670, 673.
„Vriendschap met God” sluit de noodzaak uit dat iemand anders voor u het woord zou moeten doen — zelfs al zou dat mogelijk zijn. Christenen hoeven niet via „heiligen” tot God te bidden omdat ze bang zijn rechtstreeks tot God te spreken. Paulus, een apostel van Jezus Christus, toonde dat wij zulke bemiddelaars bij God niet nodig hebben, want wij hebben via Jezus „vrijmoedigheid van spreken” wanneer we God in gebed benaderen. Paulus gaf de raad: „Laten wij daarom met vrijmoedigheid van spreken de troon van onverdiende goedheid naderen, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en onverdiende goedheid mogen vinden tot hulp op de juiste tijd” (Hebr. 4:14-16). Als wij een dergelijke „vrijmoedigheid van spreken” in onze gebeden bezitten, hebben we geen andere bemiddelaars nodig.
Wat valt er te zeggen over de rozenkrans?
Kijk als u wilt in de Heilige Schrift en u zult daar nergens tegenkomen dat mensen een rozenkrans of een soortgelijk hulpmiddel nodig hadden om het opzeggen van gebeden te tellen. De bijbel geeft zelfs helemaal niet te kennen dat een zelfde gebed telkens en telkens opnieuw herhaald moet worden.
De Schrift geeft christenen wel de raad: „Houdt aan in het gebed” (Rom. 12:12). Maar dit betekent niet dat men telkens hetzelfde moet herhalen. Jezus zei: „Als gij echter bidt, zegt dan niet steeds weer dezelfde dingen, zoals de mensen der natiën doen, want zij menen dat zij door veel woorden te gebruiken, verhoord zullen worden. Wordt daarom niet als zij” (Matth. 6:7, 8). En als dus niet hetzelfde, uit het hoofd geleerde gebed telkens opnieuw herhaald hoeft te worden, zijn er natuurlijk ook geen kralen nodig om te tellen hoeveel maal men het heeft opgezegd.
Voorzien „talen” in een behoefte?
Zouden met het oog op onze menselijke beperkingen, „talen” een hulp kunnen vormen om ’met de heilige geest een volmaakt gebed op te zenden’? Zij die dit geloven, vergeten de intieme waarde die in de Schrift aan het gebed wordt toegekend. Bidden is niet het opzenden van een magische formule, waarvan de precieze herhaling voordelen zal opleveren. Veel hangt af van de manier waarop we met God spreken en uiting geven aan onze waardering en behoeften.
Welke uitingen van een kind stelt u het meest op prijs? Zijn eenvoudige, oprechte woorden van dank of de bloemrijke zinnen die iemand anders hem heeft geleerd maar die het zelf niet begrijpt? Is het dan ook niet redelijk ervan uit te gaan dat een intelligente en liefdevolle hemelse Vader veel meer waardering heeft voor uw eenvoudige en oprechte verzoeken en uitingen dan voor onbekende woorden die u door een bron van buiten zijn opgelegd?
De psalmist zei niet dat hij God in een „onbekende taal” had benaderd. Hij zei: „Ik heb geroepen met mijn gehele hart. Antwoord mij, o Jehovah” (Ps. 119:145). Hoe zou iemand vanuit zijn hart tot God kunnen spreken als hij niet eens weet wat hij zegt? — Vergelijk 1 Korinthiërs 14:14, 15.
Jezus gaf een voorbeeld van een gebed, een erg eenvoudig gebed. Dat Modelgebed (vaak het „Onze Vader” genoemd) staat opgetekend in Matthéüs 6:9-13 en geeft ons een juist beeld van een passend gebed. Gods naam, zijn koninkrijk en het doen van zijn wil op aarde, komen eerst. Dan komen de behoeften van de persoon (met inbegrip van het eenvoudige „brood voor vandaag”), vergeving van zonden, en bevrijding van verzoeking en van de goddeloze, Satan de Duivel.
Aan dit „Onze Vader” is niets bloemrijks of welsprekends. In de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift telt het Modelgebed slechts 54 woorden, geen van alle moeilijk te begrijpen. En geen stukje ervan staat in een onbekende taal. Degene die bidt, begrijpt wat hij vraagt en hij vraagt het eenvoudig, zoals iemand met een liefdevolle vader zou praten. Jezus liet zijn Modelgebed voorafgaan door de geruststellende woorden: „God, uw Vader, weet welke dingen gij nodig hebt voordat gij hem er ook maar om vraagt.” — Matth. 6:8.
Mensen die in „talen” bidden, zeggen soms dat ze „engelentalen” gebruiken. Maar zelfs in verband met Jezus Christus komt men in de Schrift geen enkele aanwijzing tegen dat hij ooit een speciaal soort van taal zou hebben gebruikt wanneer hij zich in gebed tot zijn hemelse Vader richtte. Jezus’ eigen gebeden die in de bijbel staan opgetekend, bevatten niet meer dan door menselijke woorden kon worden uitgedrukt. En hoe zou iemand in deze tijd grotere dingen tot God hebben te zeggen dan Jezus?
Beschouw eens de eenvoud van Jezus’ korte gebed in Gethsémane op de avond voor zijn dood: „Abba [een woord dat „pappa” betekent], Vader, voor u zijn alle dingen mogelijk; neem deze beker van mij weg. Nochtans, niet zoals ik wil, maar zoals gij wilt” (Mark. 14:36). Kan het nog eenvoudiger? Toch was dit een gebed van Jezus zelf. Nog directer was echter zijn laatste gebed, op het moment van zijn dood. In Lukas 23:46 lezen wij: „Jezus riep met een luide stem en zei: ’Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe’. Nadat hij dit had gezegd, blies hij de laatste adem uit.”
Wanneer verhoord?
We hebben gezien dat de verhoring van onze gebeden niet afhangt van het gebruik van een gebedenboek of van een beroep op „heiligen”. Het hangt niet af van een voorgeschreven herhaling van hetzelfde gebed, afgeteld op een rozenkrans. Evenmin hangt het af van het gebruik van „talen”, waarmee we woorden kunnen spreken die we niet begrijpen. Nee, de verhoring van onze gebeden hangt af van het feit of we door bemiddeling van Jezus Christus tot God naderen, van onze hartetoestand en onze gehoorzaamheid aan God.
De apostel Johannes schreef: „Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid van spreken tegenover God; en wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn. Ja, dit is zijn gebod, dat wij geloof hebben in de naam van zijn Zoon, Jezus Christus, en elkaar liefhebben, zoals hij ons een gebod gegeven heeft.” — 1 Joh. 3:21-23.
Onze gebeden moeten in overeenstemming zijn met Gods wil en zijn voornemens. Zo schreef Johannes: „Dit is het vertrouwen dat we jegens hem hebben, dat, ongeacht wat wij vragen overeenkomstig zijn wil, hij ons hoort.” — 1 Joh. 5:14.
Het boek Spreuken verklaart: „Jehovah is ver van de goddelozen, maar het gebed van de rechtvaardigen hoort hij” (Spr. 15:29). Zij die Gods geboden gehoorzamen en in overeenstemming bidden met zijn voornemen, hebben de verzekering dat zijn „oren” voor hen geopend zijn. — Ps. 10:17; 1 Petr. 3:12.
Het is een grote welwillendheid van Jehovah’s zijde dat hij ons de mogelijkheid heeft gegeven door middel van gebed met hem te spreken. Zulk een verhouding is een onschatbaar voorrecht. Als wij de gelegenheid waarderen God te kunnen benaderen, en als we ons hart gevoelig afgestemd houden op zijn wil, zal onze geest juiste beslissingen nemen en ons ertoe leiden in overeenstemming met zijn goddelijke goedkeuring te handelen. Wat zal het gevolg zijn? Het tegenovergestelde van een „communicatiekloof” met God. Heel passend schreef de discipel Jakobus: „Nadert tot God en hij zal tot u naderen.” — Jak. 4:8.
[Voetnoten]
a De katholieke Belgische Professorenbijbel noemt het ’vorschen naar waarheid bij de dooden’ als een van de dingen die ’de Heer verfoeit’ (Deut. 18:11, 12). Hoewel deze passage over spiritisme gaat, dient ze iemand die van dode personen — zelfs „heiligen” — gunsten wil vragen, wel tot voorzichtigheid te manen.