-
Wat betekent de spreuk?De Wachttoren 1980 | 15 november
-
-
Wat betekent de spreuk?
Alle dingen liggen naakt voor Jehovah
„Sjeool en de plaats van het verderf zijn voor het aangezicht van Jehovah. Hoeveel te meer de harten van de mensenzonen!” zegt een schrijver van Spreuken. — Spr. 15:11.
In figuurlijke zin is niets door een grotere afstand van Jehovah, de Levende God, gescheiden dan Sjeool, het graf, de plaats van de doden. Ook zijn veel mensen gedood en is hun lichaam zelfs vernietigd, zonder begraven te zijn. Dezen kunnen geen van allen door de mensheid worden gezien, en de meesten van hen zijn vergeten, alsof zij nooit hadden bestaan. Het is zoals in Prediker 9:5 staat: „Wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.” De afzonderlijke personen, met al hun verschillende kenmerken en eigenaardigheden, zijn beslist niet bij de mensen bekend. Er bestaat geen aards bericht van hen.
Voor Jehovah God is alles echter openbaar. De psalmist zegt: „Zou ik mijn rustbed in Sjeool spreiden, zie! gij zoudt daar zijn” (Ps. 139:8). Niet dat God overal tegelijk is, maar hij kan tot in het graf komen en degenen die daar zijn, eruit halen. „Indien zij graven tot in Sjeool, vandaar zal mijn eigen hand hen weghalen . . . En indien zij zich verschuilen op de top van de Karmel, vandaar zal ik grondig zoeken en hen wis en zeker weghalen. En indien zij zich verbergen van voor mijn ogen op de bodem van de zee, zal ik daar beneden de slang gebieden en die moet hen bijten”, zei Jehovah over degenen die zouden willen proberen aan zijn oordeel te ontkomen. — Amos 9:2, 3.
God weet waar iedereen is begraven. Ook als iemand in zee is verdronken, op het slagveld is gestorven of is gecremeerd, weet God dit. (Openb. 20:13). Hij kent elk kenmerk van de persoon — hoe hij eruitzag, alsook zijn persoonlijkheidskenmerken, zowel de overgeërfde als die hij heeft verworven. (Vergelijk Psalm 139:16.) Hij weet welke personen voor een opstanding in aanmerking komen. „Er [zal] een opstanding . . . zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen”, zei de apostel Paulus, en Jezus Christus zelf verklaarde: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn [Jezus’] stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels.” — Hand. 24:15; Joh. 5:28, 29.
Indien Jehovah de doden zo grondig kent, hoe gemakkelijk is het dan voor hem, de Schepper van het menselijke hart, om alles te zien wat in het hart leeft van de thans levende mensheid. Jehovah verklaarde bij monde van de profeet Jeremia: „Ik, Jehovah, doorvors het hart, onderzoek de nieren, ja, om aan een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht van zijn handelingen” (Jer. 17:10). De spraak, uitingen en daden van een persoon tonen in een belangrijke mate aan wat er in zijn hart leeft. Zelfs mensen kunnen dit in een beperkte mate zien. Hoeveel te meer Jehovah! Nadat de apostel Paulus gezegd heeft dat het bekendgemaakte woord van God levend is en kracht uitoefent en gedachten en bedoelingen van het hart kan onderscheiden, vervolgt hij met de woorden: „En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.” — Hebr. 4:12, 13.
-
-
Assyrische annalen werpen licht op Hosea’s regeringDe Wachttoren 1980 | 15 november
-
-
Assyrische annalen werpen licht op Hosea’s regering
DE BIJBEL vermeldt dat Hosea een samenzwering tegen koning Pekah vormde en „in zijn plaats [begon] te regeren in het twintigste jaar van Jotham, de zoon van Uzzía” (2 Kon. 15:30). Het 20ste jaar moet klaarblijkelijk worden begrepen als een aanduiding van de periode die voorbijgegaan was sinds Jotham koning was geworden. De werkelijke regering van Jotham duurde 16 jaar. — 2 Kon. 15:32, 33.
Hoewel Hosea in het vierde jaar van Jothams opvolger Achaz begon te regeren, werd hij schijnbaar pas een aantal jaren later volledig erkend als koning over Israël. Volgens 2 Koningen 17:1 werd Hosea in het 12de jaar van Achaz koning. De annalen van Tiglath-pileser III werpen licht op de mogelijke reden hiervoor. Een fragmentarische inscriptie over de regering van deze monarch luidt: „Al haar inwoners (en) hun bezittingen leidde ik naar Assyrië. Zij (de Israëlieten) brachten hun koning Pekah ten val . . . en ik stelde Hosea . . . als koning over hen” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van James B. Pritchard, 1955, blz. 284). Het is dus heel goed mogelijk dan Hosea met Assyrische steun vanuit de hoofdstad Samaria Israël volledig aan zijn gezag heeft kunnen onderwerpen.
-