Wat is de „eerste opstanding”?
GELOOFT u in een opstanding, dat wil zeggen, dat de doden weer tot leven gebracht zullen worden? De bijbel zegt dat er „een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Hand. 24:15). Schijnt een dergelijke gedachte u vergezocht toe?
Het zou eigenlijk niet vreemd moeten schijnen. Wij weten inderdaad dat wij lichamelijk en mentaal een heel ingewikkeld maaksel zijn, maar in werkelijkheid is ons hele wezen vertegenwoordigd in onze lichaamscellen, in het bijzonder in de zesenveertig chromosomen in de kern van iedere cel. Onze omgeving en ervaringen, gecombineerd met onze genetische overerving maken ons verder tot wat wij zijn. Waarom zouden wij dus denken dat het voor de Schepper te moeilijk is dit patroon — de exacte chemische en structurele combinatie van de cellen, plus het geheugenpatroon — opnieuw te maken? Het zou gemakkelijker zijn dan het was om de cellen ten tijde van ’s mensen schepping te ontwerpen en daarin het oorspronkelijke „mechanisme” te leggen met de mogelijkheid persoonlijke kenmerken te vertonen en het vermogen de genetische combinaties aan kinderen door te geven. Dit heeft de Schepper in het begin gedaan. — Ps. 139:13-15; Gen. 5:3.
Hoe staat het echter met de „ziel”? Welnu, allereerst moeten wij het schriftuurlijke feit beseffen dat elk levend schepsel een organisme of lichaam heeft, of het nu hemels of aards is (1 Kor. 15:40). Er bestaat derhalve niet zoiets als een ’van het stoffelijk omhulsel bevrijd deel van de mens’ waarover spiritistische mediums spreken. De „ziel” is de persoon, die zowel de persoonlijkheid als het organisme omvat. De gehele Schrift toont aan dat alle menselijke kenmerken — mentaal, fysiek en geestelijk — door de levende ziel, de levende persoon, aan de dag worden gelegd (Lev. 7:18, 20, 21; 23:30; Ps. 105:18). Door de wijze waarop het organisme of het lichaam functioneert, wordt uitdrukking gegeven aan de persoonlijkheid. Het dode lichaam, zonder „geest” of levenskracht, of zonder de adem die de levenskracht onderhoudt, bezit geen persoonlijkheid en ontplooit geen activiteit (Gen. 7:22; Jak. 2:26; Pred. 9:5, 10). Het is derhalve geen levende ziel meer. De ziel is gestorven, heeft opgehouden te bestaan. — Ezech. 18:4.
DE „ZIEL” WORDT OPGEWEKT
Wat zou God, ten einde iemand uit de doden op te wekken, dientengevolge moeten doen? Hij zou een lichaam moeten maken dat dezelfde kenmerken draagt en ook het geheugen moeten terugbrengen dat de persoon de hoedanigheden heeft gegeven die hij zich tijdens zijn eigen leven heeft gemaakt. Aldus zou de gehele ziel worden hersteld. De persoon zou zichzelf dan kunnen herkennen. Anders zou hij net zijn als iemand die zijn geheugen is kwijtgeraakt en niet kan zeggen wie hij is of wat hij in het verleden heeft gedaan.
Zich richtend tot Jehovah, schreef de psalmist: „Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven, met betrekking tot de dagen dat ze werden gevormd en nog niet één onder ze er was” (Ps. 139:16). Indien Jehovah in staat is de kenmerken van een kind te zien en deze aan te tekenen zodra de bevruchting en genetische combinatie plaatsvindt, waarom kan hij dan geen nauwkeurige aantekeningen hebben aan de hand waarvan hij iemand die is gestorven, reconstrueert? — Vergelijk Genesis 25:23; Romeinen 9:11-13.
Wat valt er te zeggen over iemands lichaam? Wij weten dat de atomen waaruit menselijke lichamen bestaan alleen maar bouwstenen zijn. Ze bezitten geen persoonlijkheid. Is het dus noodzakelijk dat het opgewekte lichaam hetzelfde is, dat wil zeggen hetzelfde lichaam dat is bewaard of uit dezelfde, weer bijeengebrachte atomen is vervaardigd? Natuurlijk niet. Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand is gestorven en dat de atomen van zijn vergane lichaam tot voedsel hebben gediend van een vruchtboom die naast zijn graf groeide. Andere mensen hebben de vruchten misschien gegeten. Het lichaam van vele personen zou dus nu die atomen bevatten. Het is duidelijk dat al deze lichamen niet diezelfde atomen zouden kunnen terugkrijgen.
Sommigen brengen hier misschien tegen in dat de persoon in dat geval slechts een „kopie”, niet de echte persoon zelf zou zijn. Het zou zoiets zijn als een videotelevisiebeeld, louter een „opname” uit Gods herinnering, zo zeggen zij. Zij vergeten echter dat zelfs nu het grootste deel van ons lichaam voortdurend verslijt en wordt vervangen. Daarom moeten wij voedsel eten. In ongeveer zeven jaar tijds is iemands organisme nagenoeg een ander lichaam geworden. Hij heeft zelfs een ander uiterlijk gekregen. Maar beschouwen wij hem ondanks dat niet als dezelfde persoon? Beslist. Wanneer een moeder een lang verloren gewaande zoon ziet, zal zij, ook al is hij uiterlijk veranderd en ook al heeft hij enkele nieuwe eigenschappen verworven, niet lang nodig hebben om hem te herkennen, daar hij dezelfde fundamentele kenmerken bezit. En zij aanvaardt hem ook als haar zoon.
Wij zouden dit verder nog als volgt kunnen illustreren: Iemand sterft. Het kan zijn dat hij door een ongeluk afschuwelijk is verminkt, of dat zijn longen, lever of andere organen door de een of andere ziekte gedeeltelijk zijn verwoest. Vanzelfsprekend moet hij, wil hij na zijn opstanding in leven blijven, terugkomen met een vernieuwd of hersteld lichaam. In plaats van louter een „kopie” te zijn, is hij dezelfde persoon, zodanig hersteld dat hij als een „ziel” kan functioneren. Het lichaam van Lazarus was bijvoorbeeld in verregaande staat van ontbinding, want Lazarus’ zuster Martha zei bij het graf tot Jezus: „Heer, hij moet nu al rieken, want hij is reeds vier dagen dood” (Joh. 11:39). Toen hij echter door Jezus werd opgewekt, was hij geen kopie, maar Lazarus, en hij werd door Jezus Christus en ook door zichzelf en zijn familie als zodanig herkend.
JUISTE EN VERKEERDE OPVATTINGEN OVER DE „EERSTE OPSTANDING”
Wat wordt er echter bedoeld met de uitdrukking „eerste opstanding”? „Eerste” kan betekenen eerste in tijd en/of eerste in kwaliteit. Deze opstanding moet dus als iets speciaals op zichzelf staan. Wie ontvangen een dergelijke opstanding?
Kort gezegd heeft de „eerste opstanding” betrekking op de eersten die tot de volheid des levens terugkomen. De mensen die door de vroegere profeten en later door Jezus Christus en de apostelen werden opgewekt, hebben zulk een volheid des levens niet ontvangen. Zij stierven weer. Dit kwam doordat Jezus Christus nog niet in Koninkrijksmacht was gekomen om de mensen te oordelen en zijn getrouwe dienstknechten te belonen.
Beschouw nu hoe de „eerste opstanding” die de apostel Johannes in een visioen te zien kreeg, in de bijbel wordt beschreven. Johannes vertelt:
„Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:4-6.
Merk op dat, hoewel zij „met de bijl ter dood waren gebracht”, Johannes hen niet zag als „zielen” zonder hoofd. In plaats daarvan waren het personen die waren toegerust met de verstandelijke vermogens om te oordelen. Ten einde op tronen in de hemel te zitten, moesten zij geen menselijk maar een geestelijk lichaam bezitten. De apostel Paulus schreef met betrekking tot hun opstanding: „Het wordt gezaaid [in de dood] als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam.” — 1 Kor. 15:44.
Iemand zou echter de vraag kunnen stellen: Is deze „eerste opstanding” niet de ’geestelijke wedergeboorte’ die als een van de eerste ervaringen in het leven van een christen plaatsvindt? Sprak de apostel Paulus daar niet over toen hij aan de gemeente Kolosse uiteenzette dat de christelijke besnijdenis niet letterlijk, in het vlees, was? Hij schreef: „Dat is de besnijdenis van Christus: met Hem begraven in het doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan, door het geloof in de kracht Gods die Hem uit de doden heeft opgewekt. En u die dood waart door uw overtredingen en de onbesnedenheid van uw zondig bestaan, heeft God met Hem levend gemaakt door al onze misslagen kwijt te schelden.” — Kol. 2:11-13, Sint-Willibrordvertaling; vergelijk Efeziërs 2:1-6.
De New Catholic Encyclopedia geeft hierover onder het trefwoord „Millenarisme” de volgende zienswijze weer:
„. . . De ’eerste opstanding’ symboliseert de Doop, . . . waardoor men deel heeft aan Christus’ opstanding. . . . Alle gelovigen, zowel op aarde als in de hemel, hebben deel aan de 1000-jarige regering van Jezus — een symbool van de gehele levensduur van de Kerk in haar glorierijke toestand vanaf de Opstanding van Christus tot aan het Laatste Oordeel.”
Stemt deze verklaring overeen met de „eerste opstanding” waarvan Johannes in Openbaring 20:4-6 — de enige plaats in de bijbel waar deze uitdrukking wordt gebruikt — melding maakt? Neen, want Johannes zegt: „Zij . . . regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang.” De „levensduur van de Kerk” is niet slechts duizend jaar, maar al bijna het dubbele daarvan gebleken.
Heeft in feite enig lid van de ware christelijke gemeente tot dusverre als koning „geregeerd”? Zelfs Paulus, een apostel, schreef aan bepaalde ambitieuze leden van de gemeente in Korinthe: „Gij zijt toch als koningen gaan regeren ZONDER ons? En ik wenste inderdaad dat gij als koningen waart gaan regeren, opdat ook wij met u als koningen mochten regeren. Want het schijnt mij toe dat God ons, de apostelen, als laatsten heeft tentoongesteld als mensen die voor de dood zijn bestemd, want wij zijn een theater-schouwspel geworden voor de wereld, zowel voor engelen als voor mensen” (1 Kor. 4:8, 9). Aan Timótheüs, die hem op zijn zendingsreizen had vergezeld, zette hij uiteen dat een christen pas zou regeren nadat hij als mens was gestorven. Hij zei: „Betrouwbaar is het woord: Stellig, indien wij te zamen zijn gestorven, zullen wij ook te zamen leven; indien wij blijven verduren, zullen wij ook te zamen als koningen regeren; indien wij verloochenen, zal ook hij ons verloochenen.” — 2 Tim. 2:11, 12.
Toen de apostel Johannes jaren later als balling op het eiland Patmos vertoefde, haalde hij de woorden aan die de opgestane Heer Jezus Christus tot de christenen in Laodicéa richtte: „Wie overwint, hem zal ik geven met mij plaats te nemen op mijn troon, evenals ik heb overwonnen en met mijn Vader plaats heb genomen op zijn troon” (Openb. 3:21). Al het regeren was derhalve toekomstig, nadat de getrouwe discipelen van Christus waren gestorven, en niet vanaf de dag van hun doop.
Paulus zei bovendien ten aanzien van twee belijdende christenen, Hymenéüs en Filétus, dat zij „van de waarheid [waren] afgeweken, zeggende dat de opstanding reeds [was] geschied” (2 Tim. 2:17, 18). Hij beschouwde de doop van een christen dus niet als de tijd van zijn opstanding.
De „eerste opstanding” van Openbaring 20:4-6 is derhalve een werkelijke, letterlijke opstanding uit een fysieke dood, uit Sjeool, het gemeenschappelijke graf van de mensheid. De apostel Petrus sprak niet over de hemelse erfenis als iets dat zij reeds bezaten, maar als iets dat „in de hemelen [was] weggelegd” en als over „een redding welke gereed ligt om in de laatste tijdsperiode geopenbaard te worden”. Hij sprak ook over de „grootse beloften” van God dat christenen „deelhebbers aan de goddelijke natuur [zouden] worden” (1 Petr. 1:4, 5; 2 Petr. 1:4). Ten einde de „goddelijke natuur” deelachtig te worden, zouden zij de menselijke, fysieke natuur moeten afleggen en zou ’het verderfelijke het onverderfelijke moeten aandoen’. Hun fysieke lichaam kan toch beslist niet onverderfelijk of onsterfelijk genoemd worden. — 1 Kor. 15:50, 52-54.
IMMUUN VOOR DE „TWEEDE DOOD”
Nog een bewijs vinden wij in Openbaring 20:6: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit.” Die tweede dood wordt gesymboliseerd door het „vurige meer . . . dat met zwavel brandt” (Openb. 19:20; 20:14). Is dit van toepassing op degenen die slechts in water gedoopt zijn en die, nadat zij dood waren geweest in overtredingen en zonden, in geestelijk opzicht levend zijn gemaakt en mede opgewekt zijn en mede plaats hebben genomen „in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus”? (Ef. 2:1, 5, 6) Neen, deze gedoopte personen kunnen, terwijl zij op aarde beproefd worden, nog steeds ontrouw worden en de straf van de „tweede dood”, de totale vernietiging, ondergaan. Daarom gaf de apostel Paulus de gedoopte, gezalfde christenen in Korinthe de volgende waarschuwing: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt.” Jezus gaf eveneens de raad: „Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven.” — 1 Kor. 10:12; Openb. 2:10.
Indien gedoopte, gezalfde christenen die een hemelse hoop bezitten reeds de „eerste opstanding” hadden ontvangen en de „tweede dood” geen macht meer over hen had, zou datgene wat Paulus in Hebreeën 6:4-8 en 10:26-31 schreef zinloos zijn geweest. Paulus gaf daar de waarschuwing dat iemand die een deelgenoot was geworden van de heilige geest en die dan afviel, niet wederom tot berouw kon worden gebracht, omdat hij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hing en hem aan openbare schande blootstelde. Zulke personen, zo zei hij, traden de Zoon van God met voeten, minachtten het bloed van het verbond en krenkten de geest der onverdiende goedheid. God zou wraak over hen oefenen.
Aangezien „over dezen [die de eerste opstanding ervaren] . . . de tweede dood geen autoriteit” heeft, kunnen wij begrijpen waarom dit de „eerste opstanding” wordt genoemd. Het is dezelfde opstanding die Jezus Christus op de derde dag van zijn dood heeft ervaren, een opstanding tot de ogenblikkelijke volheid des levens. Jezus Christus werd toen „de eerstgeborene uit de doden” (Openb. 1:5; Kol. 1:18). De „eerste opstanding” is niet alleen de „eerste” uit het oogpunt van tijd, maar ook doordat het de beste opstanding is die de doden zouden kunnen ervaren. Het is een opstanding tot onverderfelijk, onsterfelijk leven als een geestelijke zoon van God in de hemel van God.
Dit is een schitterende hoop. De apostel Johannes schreef aan medegezalfden: „Geliefden, thans zijn wij kinderen van God, maar wat wij zullen zijn, is nog niet openbaar gemaakt. Wij weten wel dat wanneer hij openbaar wordt gemaakt, wij aan hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien zoals hij is.” — 1 Joh. 3:2.
Hoe kan God zo’n vertrouwen in hen hebben dat hij hun onsterfelijkheid en onverderfelijkheid verleent — ja, hen zelfs tot medekoningen met Jezus Christus maakt die over de mensheid op aarde, met inbegrip van degenen die in een aardse opstanding uit de doden terugkomen, zullen regeren?a Hoevelen ontvangen de „eerste opstanding” als hemelse erfgenamen? Hoe komen zij hiervoor in aanmerking? Hoe lang zullen zij regeren en met welk doel? Deze vragen zullen in volgende uitgaven van De Wachttoren worden beschouwd.
[Voetnoten]
a De uitdrukking „eerste opstanding” geeft te kennen dat nog anderen een opstanding ontvangen, zoals ook in de bijbel wordt gewaarborgd. — Hand. 17:31; 24:15.