Vragen van lezers
● Jezus zei: „Laat de doden hun doden begraven.” Betekent dit nu dat wij als christenen geen begrafenissen dienen bij te wonen? — L.S., Duitsland.
Het verslag in Mattheüs 8:21 en 22 zegt: „Toen zei een andere discipel hem: ’Meester, sta mij toe eerst heen te gaan om mijn vader te begraven.’ Jezus zei hem: ’Blijf mij volgen, en laat de doden hun doden begraven.’” Hierdoor wordt het ons niet verboden een begrafenis bij te wonen. De man tegen wie Jezus hier sprak, zei dat hij zijn vader wilde begraven, maar dit betekent niet dat zijn vader al gestorven zou zijn, want dan zou hij wel in de rouwkamer zijn geweest en niet naar Jezus luisteren. Deze man bedoelde echter dat zijn vader oud was en vroeg of laat zou sterven; en daarom wilde hij wachten met het volgen van Jezus totdat hij voor zijn vader tot aan diens sterfbed had gezorgd, zijn zegen kon ontvangen om hierdoor tevens de wens van zijn vader te vervullen, namelijk, zijn ogen na het intreden van de dood op tedere wijze dicht te drukken. Dit zou betekend hebben dat hij het volgen van Jezus tot onbepaalde tijd zou moeten uitstellen, en daarom zei Jezus dat de doden hun doden maar moesten begraven. De familieleden van deze man volgden kennelijk Jezus niet op de weg ten leven en waren daarom geestelijk dood. Zij konden de vader van deze man begraven wanneer hij zou komen te sterven. Wanneer echter christenen die zich aan God opgedragen hebben, zich op de weg ten leven bevinden en niet meer onder ’s werelds oordeel komen, een dode in de familie hebben, kan men dan eveneens zeggen dat de „doden” (in geestelijk opzicht) de doden begraven? Neen. De man in de bijbel wilde naar huis gaan om zijn vader te begraven en niet om een begrafenistoespraak te houden om daardoor getuigenis te geven.
Christenen die zich aan God opgedragen hebben, treffen voorbereidingen om op een begrafenis getuigenis van de waarheid af te leggen. Dit betekent dat men zo’n gelegenheid uitbuit. Jezus ging naar het huis van Jaïrus waar bepaalde begrafenisceremoniën werden gehouden vanwege het overlijden van de dochter des huizes. Jezus wekte haar op. Hij ging eveneens naar de begrafenis van de dode zoon van een zekere weduwe uit Naïn en wekte de jongen uit de doden op. Petrus ging naar de begrafenis van Dorcas in Joppe, en wekte haar eveneens op (Mark. 5:22-24, 35-42; Luk. 7:11-15; 8:41, 42, 49-55; Hand. 9:36-41). Deze begrafenissen waren pracht-gelegenheden om getuigenis af te leggen omtrent Gods Koninkrijk en de Messias. Jehovah’s getuigen gaan thans evenzo te werk bij begrafenissen en de sprekers hebben op grote schaal getuigenis gegeven, evenals de andere broeders en zusters die de begrafenis bijwoonden.
Wat zullen wij echter doen wanneer een begrafenis geleid wordt door een geestelijke van een der vele valse religies? We zijn hier over het algemeen geen voorstanders van. Toch kunnen er zich voor hen die in de waarheid zijn omstandigheden voordoen waardoor ze toch zulk een begrafenis bijwonen en dit zonder dat het af te keuren is. Overleden naaste verwanten die, zonder dat zij beseften wat zij deden, vals-religieuze diensten bijwoonden, kunnen zo’n reden vormen en misschien is er gelegenheid de nabestaanden te troosten. Wanneer iemand in de waarheid is, gaat hij of zij daar niet heen om valse aanbidding te beoefenen. Dit is hetzelfde als in de dagen van de apostel Paulus. Iemand ging toen een afgodstempel binnen om daar iets te eten, maar niet om te aanbidden (1 Kor. 8:7-10). Een andere, zwakkere broeder zou dit misschien niet met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen en aanstoot aan zijn broeder kunnen nemen die op een dergelijke plaats zijn maaltijd gebruikte. Alhoewel we dus geen voorstanders zijn van het bezoeken van door geestelijken geleide begrafenissen, ligt het niet op ons terrein hier te critiseren of te oordelen, maar wij willen God laten oordelen over onze broeder of zuster die zich in overeenstemming met zijn geweten verplicht voelt dergelijke, door geestelijken geleide begrafenissen bij te wonen.
● Wat bedoelde Jezus met de woorden „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” — F.M., Georgië, V.S.
Jezus sprak deze woorden uit in vervulling van Psalm 22:2, welke psalm oorspronkelijk werd geschreven ten aanzien van David. Niet dat David werd verlaten doordat hij aan een martelpaal werd genageld, maar hij werd prijsgegeven aan de woede zijner vijanden omdat hij getrouw bleef aan het Koninkrijksverbond. Hierin was David een profetisch beeld van Christus. Jezus werd, om zijn rechtschapenheid te bewijzen, aan een smadelijke dood aan een vervloekte paal prijsgegeven. Doordat hij getrouw bleef, triomfeerde zijn rechtschapenheid, zoals tevens uit de rest van de Psalm blijkt. Ook andere verzen van Psalm 22 betreffende David gingen in vervulling in Jezus, waardoor nog meer wordt bewezen dat David een profetisch beeld van de Grote David, Christus, was. Vergelijk Psalm 22:2 met Mattheüs 27:46 en Markus 15:34; Psalm 22:8, 9 met Mattheüs 27:39, 43; Psalm 22:16 met Johannes 19:28; Psalm 22:17 met Markus 15:25 en Psalm 22:19 met Mattheüs 27:35.
Dat deze profetische woorden van Psalm 22:2 werden uitgesproken, was echter niet voldoende om ze in vervulling te doen gaan. Toen Jezus ze aan de martelpaal uitsprak, deed hij dit tegen de achtergrond waartegen ze in vervulling moesten gaan. Dat God Jezus verliet, wilde in dit geval niet zeggen dat God hem de rug toekeerde, doordat hij hem afkeurde en veroordeelde, maar slechts dat God hem volledig prijsgaf aan de intense woede van zijn vijanden, ja, zelfs in die mate, dat hij hen toestond Jezus te doden. God verliet Jezus derhalve of gaf hem aan zijn vijanden over, waardoor dezen met hem konden doen wat ze wilden, en hij bespaarde hem zelfs niet een oneervolle dood.
● In Jesaja 7:14 werd voorzegd dat de Messias „Immanuël” genoemd zou worden, en toch droeg Jezus deze naam niet. Waarom niet? — J.W., Californië.
In het evangelie van Mattheüs wordt ons voldoende aangetoond dat deze profetie in Christus Jezus in vervulling is gegaan. Wanneer dit niet zo zou zijn, was er voor Mattheüs geen reden geweest om hier speciale aandacht aan te schenken, zoals hij dit in hoofdstuk 1 de verzen 22 en 23 deed: „Dit alles is in werkelijkheid geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen Jehovah door zijn profeet had gesproken, zeggende: ’Ziet! de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen zijn naam „Immanuël” noemen,’ hetwelk vertaald zijnde betekent, ’Met ons is God.’” Het belangrijkste hierbij is dat deze naam een bepaalde betekenis had en Jezus handelde in overeenstemming met die betekenis. Hij was Jehovah’s Vertegenwoordiger of Gezalfde, de Christus of Messias. Door de Messias tot de joden te zenden, gaf God te kennen dat hij met en niet tegen hen was. Eveneens was hij met het joodse overblijfsel dat Jezus als Messias aanvaardde, en is hij dit met hen die Jezus thans erkennen als de op de troon geplaatste Koning.
De Messias zou nog andere namen hebben. Zo staat hierover bijvoorbeeld in Jesaja 9:5: „Men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” (NBG). Toch werd Jezus niet bij al deze namen genoemd. Zijn leven was in overeenstemming met de betekenis van deze namen en daarom werden ze profetisch gegeven. Er werd door aangetoond welke eigenschappen hij zou bezitten en de voorzieningen die hij voor hen die gehoorzaam waren, zou treffen. Dit geldt eveneens voor de naam Immanuël. Hij handelde in overeenstemming met de betekenis en daar zien we uit dat hij de Messias was, ook al werd hij dan Jezus en niet Immanuël genoemd. De naam Jezus had trouwens ook een zeer rijke betekenis. — Matth. 1:21.