-
Gelukkig, Jehovah’s volk te mogen zijnDe Wachttoren 1970 | 1 juli
-
-
Gelukkig, Jehovah’s volk te mogen zijn
Welke zegeningen genoot het Israël uit de oudheid doordat het Jehovah als God had?
Tot deze zegeningen behoorde de wonderbare bevrijding toen zij in 1513 G.T. door de Rode Zee heen werden geleid (Ex. 12:1–15:21). Twee maanden later werden zij gezegend doordat zij in een verbond met Jehovah werden opgenomen en een volmaakt stel wetten van hem ontvingen (Ex. 19:1–20:18). Veertig jaar later waren zij zo gezegend het land vloeiende van melk en honing te kunnen binnentrekken (Deut. 6:3). Onder de regering van koning David behaalden zij veel overwinningen op hun vijanden en onder koning Salomo bereikte het geluk van die natie zijn hoogtepunt. — 1 Kon. 4:20-25.
Zolang die natie Jehovah als God aanbad, waren haar onderdanen gelukkige mensen. — Ps. 33:12.a
Wie zijn sinds Pinksteren 33 G.T. Jehovah’s gelukkige volk en natie?
Sinds dat pinksterfeest is het geestelijke Israël Jehovah’s gelukkige natie en volk. Op die dag stortte Jehovah zijn heilige geest op hen uit en begonnen zij allen in vreemde talen te spreken. — Hand. 2:1-41.
Zij werden niet alleen met Gods heilige geest gezalfd om overal het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken maar werden ook door Gods geest verwekt om Gods geestelijke zonen te zijn met de grootse hoop en verheven belofte deel uit te maken van Gods hemelse koninkrijk onder Jezus Christus.
Welke dramatische wedergeboorte ondervond deze natie in 1919?
Evenals het Israël uit de oudheid in overeenstemming met Gods belofte uit de Babylonische gevangenschap werd bevrijd, geschiedde dit ook met het geestelijke Israël in de hedendaagse tijd. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd dit Israël gevangen genomen en in een op de dood gelijkende toestand van inactiviteit gebracht, en vervolgens werd het in 1919 in „één keer” herboren. Terzelfder tijd werd de religieuze positie van deze natie en haar verhouding tot God, haar „land”, als „op één dag voortgebracht. Plotseling werden de dynamische leidinggevende vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap uit hun gevangenschap vrijgelaten. De internationale organisatie werd weer opgebouwd. Ja, op dramatische wijze, alsof zij uit de doden verrezen, stapten de leden van het vervolgde overblijfsel van gezalfde christenen onbevreesd op het wereldtoneel. Springlevend begonnen zij de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen; vanaf die tijd hebben zij bekendgemaakt dat Gods koninkrijk aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 aan de macht was gekomen. — Jes. 66:5-8; Luk. 21:24.
Wie hebben thans in een toenemende mate deel aan het geluk van Jehovah’s geestelijke natie?
Sinds de wedergeboorte van Jehovah’s natie in 1919 is het aantal leden ervan toegenomen totdat het volledige aantal leden was bereikt waaruit deze natie zou bestaan, namelijk 144.000 (Openb. 14:1, 3). Elk jaar wordt de groep van de overgebleven aardse leden van die natie kleiner, aangezien zij hun aardse loopbaan één voor één voltooien en met hun Heer in de hemel worden verenigd. Degenen die op aarde blijven, trachten hun geluk liefdevol met anderen te delen.
Als gevolg hiervan strekt hun geluk zich uit tot een „grote schare” „andere schapen” die als „inwonende vreemdelingen” binnen de „poorten” van het geestelijke Israël wonen en „één kudde” met het overblijfsel zijn geworden onder „één herder”, Jezus Christus. — Openb. 7:9; Joh. 10:16; Ex. 20:10.
Te zamen met het overblijfsel valt hun het geluk ten deel Jehovah „de gelukkige God, als hun God te hebben terwijl zij het voorrecht hebben hem smet geest en waarheid” te aanbidden. Op hun beurt doen zij er moeite voor hun geluk met weer anderen te delen door het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken. —1 Tim. 1:11; Joh. 4:24; Matth. 24:14.
-
-
De liefdevolle herderDe Wachttoren 1970 | 1 juli
-
-
De liefdevolle herder
◆ Iemand die enkele herders met hun kudden op de hellingen van de berg Hermon in het Midden-Oosten gadesloeg vertelt van hun liefdevolle zorg voor de schapen die zij bewaakten. „Elke herder sloeg zijn kudde nauwgezet gade om te zien hoe het ze ging. Als hij een pasgeboren lam ontdekte, stopte hij het in de plooien van zijn aba, een lange mantel, daar het te zwak zou zijn om de moeder te volgen. Als hierin geen plaats meer was, zette hij de lammetjes op zijn schouders en hield ze bij hun pootjes vast, of deed ze in een tas of mand op de rug van een ezel, totdat de kleintjes in staat waren hun moeder te volgen.” Jehovah maakte van een dergelijke roerende scène uit het herdersleven gebruik om ons zijn liefdevolle zorg voor zijn volk te helpen waarderen, zoals staat opgetekend in Jesaja 40:10, 11.
-