Hekserij wordt populair — Is het gevaarlijk?
DE LAATSTE jaren heeft het beoefenen van hekserij in intellectuele kringen de kop opgestoken. Hekserij of toverij is natuurlijk niets nieuws.
De bijbel spreekt reeds in de zestiende eeuw v.G.T. over zowel tovenaars als magie-beoefenende priesters in Egypte (Ex. 7:11). Gedurende de middeleeuwen werden in Europa degenen die van hekserij werden verdacht, ter dood gebracht. In Afrika, Azië, Zuid-Amerika en op de eilanden in de wereldzeeën worden hekserij en vodou evenwel reeds eeuwenlang min of meer vrijelijk als voornaamste religies beoefend.
Maar wat is de reden dat hekserij in westerse landen, zoals de Verenigde Staten, waar volgens één bericht „tienduizenden . . . zich met satanisme, hekserij, vodou en andere vormen van witte of zwarte magie bezighouden”, op de voorgrond treedt en steeds meer wordt aanvaard?
Mysticisme, hekserij en occultisme oefenen een sterke aantrekkingskracht op jongeren uit en zijn tegenwoordig op de campus van de universiteit heel algemeen. Eén onderzoeker beweert dat er op iedere campus „op zijn minst één heks en soms een vergadering van heksen” is. Hoewel slechts een minderheid van de studenten zich werkelijk met heksenriten bezighoudt, staan velen er positief tegenover. Zij zeggen dat zij naar iets zoeken waaraan zij zich kunnen vasthouden, dat zij er behoefte aan hebben erkend te worden en graag het gevoel willen hebben dat men hen nodig heeft en van hen houdt. Zij hebben er, zoals zij zeggen, behoefte aan ’tot het heilige terug te keren’.
DE KERKEN EN DE WETENSCHAP BLIJVEN IN GEBREKE IN DEZE BEHOEFTE TE VOORZIEN
Waarom zijn deze jonge mensen dan niet tot de georganiseerde religies van de christenheid teruggekeerd? Zoals Dr. A. M. Greeley, een rooms-katholieke priester die deel uitmaakt van het Amerikaanse nationale centrum voor opinieonderzoek van de universiteit van Chicago, berichtte, bracht een student de reden onder woorden toen hij zei:
„Wie ter wereld verwacht nu iets heiligs te vinden in de kerken?”
Maar hebben de wetenschap en de rationalistische, materialistische benadering dan niet aan deze behoefte beantwoord? Neen. Hun falen wordt in feite als een van de krachtigste redenen opgegeven voor de ’terugkeer tot het heilige’. Een andere student sprak zich als volgt uit:
„Laten wij het maar erkennen: de wetenschap is dood. Hoewel de kranten en tijdschriften alle aandacht schonken aan de dood van God, was in werkelijkheid de wetenschap stervende.”
Een andere student voegde eraan toe:
„De wetenschap heeft geen eind gemaakt aan oorlog, ze heeft geen eind gemaakt aan onrechtvaardigheden en ze beantwoordt niet aan de meeste behoeften van de mens.”
Wij kunnen niet ontkennen dat een materialistische filosofie niet in ’s mensen behoeften kan voorzien en geen oplossing biedt voor hun problemen. De moderne, door computers beheerste wetenschap kan volstrekt niet aan alle behoeften van de mens beantwoorden. Aan het leven van de mens zit ook een geestelijke kant, een bewustzijn dat er krachten zijn die sterker zijn dan hijzelf. Hij moet een reden hebben om te leven en een hoop. Hij moet ook liefde bezitten, waarvoor in de materialistische filosofie geen plaats is. En aangezien de religies van de christenheid een integrerend deel zijn gaan vormen van deze materialistische wereld, hebben ook deze geen werkelijke oplossingen gegeven. Ze hebben de werkelijkheid niet geraakt. Een student zei:
„Wat ons werkelijk interesseert, is of er iets wezenlijks bestaat; ik bedoel of het echt, wezenlijk is. Is er iets dat zo machtig is dat het zelfs ons wezenlijk kan maken?”
GEVAREN
Hebben degenen die zich bij dit zoeken tot hekserij of occultisme hebben gewend de oplossing gevonden? Of schuilt er een wezenlijk gevaar in zich met deze dingen in te laten of er zelfs maar mee te experimenteren? Een waarschuwing voor allen die zich met hekserij bezighouden, ligt opgesloten in de woorden van Dr. Greeley, die zegt: „Satanisme kan gevaarlijk zijn, zoals de Manson-affaire en andere religieuze moorden duidelijk dienen te maken.”
Sommigen van hen die hekserij beoefenen, beweren dat zij „witte magie” beoefenen, maar „zwarte magie” mijden. (Zwarte magie omvat het uitspreken van kwade toverformules en het uitvoeren van riten of het vervaardigen van drankjes met het doel anderen kwaad te berokkenen.) Dat neemt niet weg dat veel van hun riten veel overeenkomst vertonen met die van de ’zwarte magiërs’, van wie velen „satanisten” zijn. Op het gevaar voor ontaarding dat in hekserij schuilt, werd door een van de „zwarte magie”-tovenaars zelf gewezen, die toegaf dat hekserij „zelfs al gelooft men er niet in uiterst gevaarlijk kan zijn. . . . Ze kan een geestelijk wangedrocht van iemand maken, eenvoudig omdat ze God en broederschap en elke goede gedachte die natuurlijk is voor de mens, verwerpt”.
Er dreigt degenen die zich met welke vorm van toverij maar ook bezighouden, van vele kanten gevaar. Vaak willen hun leiders hen alleen maar uitbuiten. De tovenaar bekommert zich niet werkelijk om degenen op wie hij zijn kunst beoefent. Eén magiër bracht de ware aard ervan onder woorden toen hij zei: „Ik heb bemerkt dat ik daardoor meer macht over mensen heb. Men kan hen beetnemen en spelletjes met hen doen. Het is een uitstekende ’egotrip’.”
Er bestaat bovendien een grote waarschijnlijkheid dat zij die aan hekserij doen, zullen worden overgehaald tot het gebruiken van drugs en tot ontaarde, immorele en walgelijke seksuele praktijken. Bovenal verkeren zij in het grootste gevaar volledig onder de invloed van de demonen te komen, onder welke invloed zij bijna elke misdaad, met inbegrip van zelfmoord, kunnen begaan, of krankzinnig kunnen worden.
Zijn deze „demonen” werkelijke personen, echte persoonlijkheden? Of zijn het alleen maar boze krachten in de mens, zoals sommigen zeggen? Laat niemand ertoe worden verleid te denken dat het geen werkelijke personen zijn. De bijbel bevestigt wat er is gezegd over de gevaren die aan hekserij zijn verbonden en stelt definitief de identiteit van de demonen vast. Hierin wordt aangetoond dat de demonen geesten zijn, van wie Satan de Duivel de voornaamste is. Sommigen ontkennen zijn bestaan misschien, hetgeen hen nog kwetsbaarder voor zijn misleidingen maakt. Geloof in Gods Woord is een beveiliging, „opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij [die geloof stellen in wat dat Woord zegt] zijn niet onwetend van zijn bedoelingen”. — 2 Kor. 2:11.
DE OORSPRONG VAN DE DEMONEN
De bijbel maakt duidelijk dat Satan de aartsvijand van God en de mens is. Gods Zoon, die voordat hij naar de aarde kwam, naast zijn Vader in de hemel had geleefd, had de Duivel persoonlijk gezien en ontmoet. Hij noemde Satan „de vader van de leugen” (Joh. 8:44; 17:5; Job 1:6; Jud. 9). Deze persoon kwam in opstand tegen God door Gods soevereiniteit uit te dagen en het oorspronkelijke mensenpaar ertoe te brengen te zondigen (Gen. 3:1-5). In de dagen van Noach, vóór de wereldomvattende vloed, volgde een niet nader genoemd aantal andere engelen eveneens een opstandige handelwijze door hun positie in de dienst van God en hun juiste plaats in het onzichtbare geestenrijk te verlaten. Zij namen menselijke lichamen aan ten einde, door met mensen te trouwen hoewel zij zelf tot het geestenrijk behoorden, toe te geven aan een perverse hartstocht (Gen. 6:4, 5). Dit verklaart waarom de riten van hekserij zo vaak gepaard gaan met nudisme, met vruchtbaarheidssymbolen en -dansen en zelfs met seksorgieën.
De apostel Petrus schreef dat „God zich er niet van heeft weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar hen, door hen in Tártarus te werpen, aan afgronden van dikke duisternis heeft overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden”. Petrus gaat verder met over Gods vernietiging van die door demonen verdorven wereld van vóór de Vloed te spreken (2 Petr. 2:4, 5). Jezus’ halfbroer Judas sprak eveneens over het oordeel dat over deze engelen is uitgesproken, met de woorden: „De engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft [God] met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag” (Jud. 6). God heeft hun geen goddelijke verlichting en diensttoewijzing meer gegeven en heeft hen in hun vrijheid beperkt. Er zijn bewijzen dat zij zich na de Vloed niet meer hebben kunnen materialiseren, maar dat zij, ten einde zich aan hun verdorven verlangen naar vleselijke betrekkingen over te geven, bezit hebben genomen van of gehuisd hebben in mensen en deze mensen in hun macht hebben gehad. Toen Gods Zoon Jezus Christus op aarde was, kwam hij zulke bezetenen in een jammerlijke toestand tegen en genas hen door de demonen uit te werpen. — Matth. 12:22; Mark. 5:1-6.
Het herleven van hekserij, vodouïsme en andere vormen van demonisme in deze tijd is in werkelijkheid een vervulling van de schriftuurlijke beschrijving van de „laatste dagen” van dit samenstel van dingen. De demonen weten dat zij spoedig worden vernietigd en wekken daarom tot gewelddadigheid en verdorvenheid op aarde op ten einde, zo mogelijk, iedereen in hun vernietiging met zich mee te slepen. — 2 Tim. 3:1-5; Openb. 12:9, 12; Matth. 8:29-32; Mark. 1:23, 24.
GOD BESCHERMT EEN WARE CHRISTEN
Dient een ware christen die in een omgeving leeft waar hekserij of vodou wordt beoefend, de god of demon die wordt aanbeden, of de tovenaar, te vrezen? Neen, want „de naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming” (Spr. 18:10). De Almachtige God Jehovah zelf heeft de demonen tot de vernietiging veroordeeld. Door in de naam van Christus tot Jehovah te bidden, kan een ware christen zich er derhalve op verlaten dat die macht hem tegen welke demon of toverformule van een tovenaar maar ook, zal beschermen. Gods Woord de bijbel stelt ons gerust door te zeggen: „De engel van Jehovah legert zich rondom degenen die hem vrezen.” — Ps. 34:7.
Iemand die vertrouwen in God stelt, zal derhalve de handelwijze volgen die Jehovah’s getuigen overal ter wereld volgen. Zij krimpen niet ineen van angst en volgen niet de gewoonten van bevreesde personen om hen heen. Zij volgen het gebod op van de bijbel: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Leert volstrekt niet de weg der natiën en wordt zelfs niet met verschrikking geslagen . . . Want de gebruiken der volken zijn slechts een ademtocht.’” — Jer. 10:2, 3.
In Afrika ziet men de kinderen van Jehovah’s getuigen bijvoorbeeld niet met zwarte en witte draden om hun hals of polsen lopen om hen tegen de god „Sambio” te beschermen. Zij doen niet met de dorpsbewoners mee wanneer dezen boomtakken afbreken, stenen gooien of vervloekingen uitspreken ten einde bepaalde nachtvogels, „tovervogels” genaamd, te verhinderen in de bomen neer te strijken en het dorp daardoor voor het toeslaan van de dood te behoeden. Christenen weten dat deze vogels door God zijn geschapen en ’s nachts te voorschijn komen om naar insekten of knaagdieren te zoeken. Zij weerhouden zich er ook niet van zogenaamde „heilige” vissen te vangen om die te eten. Zij hebben de plaatselijke gewoonte de rug toegekeerd en ingezien dat de plaatselijke goden in werkelijkheid helemaal geen goden zijn en dat een dergelijke aanbidding aanbidding van demonen is (Gal. 4:8; 1 Kor. 10:20; Jer. 16:20; Ps. 96:5). De dorpsbewoners hebben erop gewacht dat de Getuigen zouden sterven, maar toen zij niet stierven, begonnen velen naar de bijbelse waarheid van de Getuigen te luisteren en hebben zich van hun bijgelovige slavernij losgemaakt.
Als een voorbeeld van de vrijheid waarmee de waarheid duizenden van toverij en bijgeloof heeft vrijgemaakt, diene de ervaring van een man genaamd Fallah John, voorheen een fetisjpriester die aan het hoofd stond van een geheim Afrikaans genootschap in het binnenland. Hij vertelt het volgende:
„Ik oefende een geweldige invloed uit onder degenen die ouder zijn dan ik en onder mensen in tal van dorpen in de wijde omtrek van ons stamgebied. Ik had een angstwekkende macht en was zo sterk dat ik het wel tegen vijfentwintig mensen tegelijk kon opnemen. Mijn ’medicijn’ was onder andere gemaakt van een gedeelte van een gecremeerd menselijk lichaam. Vanwege deze speciale macht die mij door de demonen was gegeven, hield ik vooral veel van vechten en werd ik door mijn stamgenoten geacht, maar toch gevreesd. Toen Jehovah’s getuigen met de bijbelse boodschap kwamen en uitlegden wie Jehovah is en wat zijn voornemen is, nam ik hun uitnodiging aan mij thuis bijbelstudie te geven. Ik kwam te weten dat Jehovah’s macht veel groter is dan die van Satan en zijn demonen. Het duurde niet lang of ik kwam tot het besluit dat ik, in plaats van een priester van de Duivel te zijn, Jehovah wilde dienen en uit hem kracht wilde putten.”
Fallah John dient thans als een volle-tijdprediker van Jehovah’s getuigen. Hij is nu een vredestichter.
Velen zien thans het falen van de religies en filosofieën van deze wereld. Zij zoeken naar iets wat hun een vaste hoop geeft. Jehovah’s getuigen hebben een dergelijk onderzoek ingesteld en iets wezenlijks gevonden om in te geloven. Zij verheugen zich in omgang met mensen bij wie zij gewenst zijn en die van hen houden. Buitenstaanders, die hun plaatselijke en internationale samenkomsten hebben gezien, hebben opmerkingen gemaakt over de vrede, eenheid en broederschap van de Getuigen als zij, uit alle rassen en milieus, samen vergaderen en werken. Iemand die een vergadering in Noord-Carolina bezocht en „de naar verhouding veel grotere etnische mengeling dan in de meeste andere religieuze groeperingen” zag, schreef: „Dat men elkaar ’broeder en zuster’ noemt, is niet geveinsd.” „Zij getuigen van een gelukkige godheid”, merkte een medewerker van de in Shreveport (in de Amerikaanse staat Louisiana) verschijnende Journal op. En het hoofd van de nieuwsdienst van een radiostation in Atlanta (Georgia) concludeerde: „Jullie kinderen hebben niet alleen antwoorden in verband met de bijbel, maar zij hebben ook antwoorden met betrekking tot het drugprobleem.”
Jehovah’s getuigen hebben datgene gevonden waarnaar duizenden gedesillusioneerde jonge mensen feitelijk zoeken. Waarom zou u niet naar de Koninkrijkszaal van Jehovah’s getuigen in uw omgeving gaan en dit voor uzelf vaststellen? U zult hartelijk worden verwelkomd en niets anders behoeven te doen dan te luisteren naar de leerzame, opbouwende bespreking van de dingen die tot leven en vrede leiden.