Vragen die u verontrusten — wat dient u te doen?
CHRISTENEN beseffen dat Jehovah God en Jezus Christus hun leraren zijn. Zij weten dat God zijn volk evenals de Israëlieten uit de oudheid, op progressieve wijze leidt, in overeenstemming met het beginsel dat in Spreuken 4:18 staat opgetekend: „Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is.”
Bij het bewandelen van dit pad gaat men over een ondergrond van fundamentele waarheden, zoals Jehovah’s soevereiniteit, zijn Messiaanse koninkrijk, het loskoopoffer van Jezus Christus, het tot een paradijs maken van de aarde en eeuwig leven voor allen die getrouw en gehoorzaam zijn. Deze grote waarheden worden onophoudelijk door een steeds helderder licht van inzicht beschenen, waardoor verschillende met elkaar verband houdende facetten worden verduidelijkt. Dit houdt in dat bepaalde schriftplaatsen beter worden begrepen en toegepast en dat er verbeteringen in de werkwijze en organisatorische structuur van de christelijke gemeente worden aangebracht. Dit alles draagt tot de vreugde van Gods volk bij en helpt hen hun leven en hun werk dat in het prediken en onderwijzen van het goede nieuws bestaat, met een grotere bewegingsvrijheid en toegenomen geestelijke gezindheid voort te zetten.
Nu en dan kunnen er bij sommigen twijfels opkomen ten aanzien van iets wat wordt beweerd. De een of andere uiteenzetting in de Wachttoren-publikaties wordt misschien niet duidelijk begrepen of ten volle bevat. Voor sommigen lijkt deze misschien in tegenspraak te zijn met wat er vroeger is gezegd.
Als er zulke twijfels bij u opkomen, wat kunt u dan doen? Vergewis u er eerst van dat u hetgeen is beweerd niet verkeerd hebt begrepen of er iets in hebt gelezen wat er niet stond. Ga er dan wat over mediteren.
„CONTEXTUELE” EN „UITGEBREIDERE” TOEPASSING
Er kan een bijbeltekst worden aangehaald of geciteerd en toegepast op een wijze die in tegenspraak lijkt te zijn met de wijze waarop deze tekst bij een vroegere gelegenheid werd toegepast. In sommige gevallen kan dit zijn toe te schrijven aan een beter inzicht ten gevolge van meer licht, waardoor een vroegere zienswijze wordt gecorrigeerd. In andere gevallen kunt u wellicht worden geholpen door na te gaan of de toepassing „contextueel” is, dat wil zeggen, of de schriftplaats in het licht van de context en achtergrond wordt besproken. Of misschien is het een „uitgebreidere” toepassing, dat wil zeggen, dat het beginsel van de tekst op een andere omstandigheid wordt toegepast.
Een voorbeeld van een tekst waarvan het beginsel vaak op krachtige wijze wordt toegepast, is Hebreeën 12:9, waar staat: „Bovendien hadden wij vroeger vaders die van ons vlees waren om ons streng te onderrichten en wij betoonden hun achting. Zullen wij ons dan niet veel meer aan de Vader van ons geestelijke leven onderwerpen en leven?”
De schrijver spreekt hier over het „geestelijke leven” van de door de geest verwekte broeders van Jezus Christus, die een hemelse hoop hebben (Hebr. 12:22-24, 28). Het beginsel dat in dit vers is uiteengezet, kan echter ook worden toegepast op de „andere schapen”, die toekomstige kinderen van God zijn en de hoop hebben eeuwig op aarde te leven (Joh. 10:16; Rom. 8:21). Ook dezen hebben een „geestelijk leven”, daar zij, zijde aan zijde met de door de geest verwekte broeders van Christus, overeenkomstig de leiding van Gods Woord en geest leven. Zij leiden geen ’vleselijk leven’, een leven dat aan „de werken van het vlees” is gewijd. — Rom. 7:5; 8:5-8; Gal. 5:19-21; vergelijk 1 Korinthiërs 2:14.
Beschouw ter verdere illustratie van dit beginsel de tekst in 2 Timótheüs 4:2: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd.” De Wachttoren van 15 februari 1972, blz. 125-127, legde uit dat Paulus hier Timótheüs, als een opziener in de gemeente, onderrichtte met betrekking tot het onderwijzen in de gemeente te Éfeze, die een „moeilijke tijd” meemaakte, omdat sommigen het geloof van anderen trachtten te ondermijnen door valse leerstellingen te onderwijzen, zich met dwaze twistvragen bezig te houden, enzovoort. Timótheüs moest zich aan Gods Woord houden en zich niet door de een of andere filosofie of door eigen gedachten laten leiden. — 2 Tim. 2:14-26; 3:1-17; 4:1-5.
In De Wachttoren van 1 juni 1972, blz. 328, wordt 2 Timótheüs 4:2 echter aangehaald ter ondersteuning van het prediken van het goede nieuws tot mensen in de wereld ondanks vervolging. Hoe komt dit verschil?
De eerste toepassing is de contextuele toepassing en brengt de kracht van wat Paulus werkelijk tot Timótheüs zei tot uitdrukking. De latere toepassing is op grond van het beginsel dat wij de prediking die wij in de gemeente verrichten ook tot de buitenwereld uitstrekken. Als wij ons in de gemeente, zelfs als er moeilijke situaties rijzen, aan Gods Woord houden, doen wij dit ook als wij tot degenen die buiten zijn prediken; en wij zien erop toe dat de mensen buiten de gelegenheid krijgen het goede nieuws te horen, of wij nu moeilijkheden ontmoeten of niet. — 1 Thess. 1:6.
Wij dienen bij het toepassen van bijbelteksten echter niet onoordeelkundig en onnauwkeurig te werk te gaan en eraan te denken dat de contextuele toepassing de eerste en fundamentele toepassing is. Indien het mogelijk is het beginsel van de tekst in een secundaire of ruimere toepassing te gebruiken, kan het onze lezing meer kracht geven als wij onze toehoorders op de fundamentele en contextuele betekenis wijzen en duidelijk maken dat wij de tekst in zijn secundaire toepassing gebruiken en alleen het beginsel ervan toepassen.
PROFETIEËN MET MEER DAN ÉÉN VERVULLING
Ook profetieën kunnen meer dan één vervulling hebben. De profetieën die in vroeger tijden werden uitgesproken, hadden altijd betrekking op de mensen die ze hoorden; ze dienden hen, en dienen ook ons, tot gids. Meestal hadden ze een bepaalde vervulling in die tijd, en in veel gevallen werden ze zelfs tijdens het leven van dat geslacht vervuld. Vaak vond er een tweede vervulling plaats in de tijd dat Christus op aarde was of in de geschiedenis van de eerste christengemeente. Dan vindt er in een groot aantal gevallen ook nog een grotere vervulling, geestelijk of letterlijk, in onze tijd of in de toekomst plaats.
Bij het toepassen van een passage met een profetische betekenis, is het derhalve goed deze feiten te beseffen. Zo zei David in Psalm 37:10 bijvoorbeeld: „En nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn, en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet zijn.” Ten behoeve van wie werd dit geschreven? Is deze tekst alleen van toepassing op deze „tijd van het einde”, waarin goddeloosheid voor eeuwig teniet zal worden gedaan? Dit zou zo’n drieduizend jaar nadat de psalm werd geschreven en door het volk Israël werd gelezen, zijn. Betekenden deze woorden voor degenen die ze lazen niets anders dan een belofte voor de verre toekomst?
Neen. Deze woorden betreffende de goddelozen hadden betekenis en bevatten een boodschap voor de mensen in die tijd. Ze gingen in feite in Davids eigen tijd in vervulling. David had opgemerkt en ondervonden dat de goddelozen, hoewel het hun een tijdje voor de wind scheen te gaan, niet lang leefden (37 verzen 35, 36). Juist om deze reden gaf hij in 37 de verzen één en twee de raad niet wegens de boosdoeners verhit te worden. Hij stelde dus een levensbeginsel vast. In Davids tijd werd de „aarde”, dat wil zeggen het gedeelte van de aarde dat God aan het volk Israël had toegewezen, door David onder vredige heerschappij gebracht, en tijdens de regering van zijn zoon Salomo had het volk rust van goddeloze vijanden. — Ps. 37:11; 1 Kon. 4:20, 25.
Deze profetische waarheid, of dit profetische beginsel, heeft ook een grootsere vervulling in deze „laatste dagen” van het goddeloze samenstel van dingen, waarin de aarde op veel grotere schaal zal worden gereinigd, want God heeft zijn voornemen tot uitdrukking gebracht alle goddeloosheid door de uitoefening van Christus’ koninklijke heerschappij voor eeuwig van de gehele aarde weg te vagen. — Openb. 11:18; 19:19-21.
Een andere profetie, die van Jesaja 65:17, betreffende de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” die God zal scheppen, werd door Jesaja niet alleen maar aan de joden bekendgemaakt als iets wat zo’n 2700 jaar later pas in vervulling zou gaan. De profetie had veeleer een eerste vervulling ongeveer 200 jaar nadat ze was opgetekend, en wel toen de verbannen joden na hun bevrijding in Jeruzalem terugkeerden. De nieuwe regering waarin Jehovah, met Zerubbábel als gouverneur en Jozua als hogepriester, had voorzien, vormde „nieuwe hemelen” en het land Juda, dat weer met een georganiseerd volk werd bevolkt, vormde een „nieuwe aarde”. Na dit herstel drong er geen vijand zoals Nebukadnezar meer binnen om baby’s en jonge kinderen te doden en leefden de mensen hun normale levensduur. Zij bouwden huizen en plantten wijngaarden in zekerheid, zonder vrees dat de vijand weer zou binnenvallen en hun land zou verwoesten, zoals de Babyloniërs in 607 v.G.T. hadden gedaan (Jes. 65:20-22). Dit was voor de Israëlieten destijds een betekenisvolle vervulling. Zij konden met geloof in Jesaja’s profetie tot hun eigen welzijn handelen.
God had zijn toenmalige volk lief en dacht aan hen in hun gevangenschap in Babylon. Hij trad handelend op om hen uit gevangenschap te bevrijden en hen in hun eigen land te zegenen. Paulus zei dat hetgeen er met hen gebeurde, een afbeelding van grotere dingen vormde (1 Kor. 10:11). Dientengevolge weten wij dat God in zijn grote liefde voor de christelijke gemeente, het ’geestelijke Israël’, hen van hun vijanden zou bevrijden. In de eerste eeuw bevrijdde hij een overblijfsel van getrouwe joden door hen in de christelijke gemeente te brengen die met Pinksteren werd opgericht (Joh. 8:31-36; Hand. 2:41, 47). Zo heeft God in deze „laatste dagen” dezelfde liefde getoond door het geestelijke Israël uit gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, te bevrijden. Hij heeft hen op progressieve wijze tot de waarheden en gebruiken van de eerste christengemeente hersteld en hen voorspoedig gemaakt in het bevrijden van anderen uit religieuze slavernij. Zo heeft er dus een drievoudige vervulling van de bijbelprofetie betreffende de bevrijding van Jehovah’s volk uit Babylon plaatsgevonden.
De apostel Petrus bevestigt dit inzicht dat er meer dan één vervulling is door de profetie van Jesaja 65:17 op de toekomst, in verband met Christus’ heerschappij, toe te passen. Aan het geestelijke Israël van zijn tijd schrijvend, zegt Petrus: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13). Ook het omstreeks 96 G.T. voor het geestelijke Israël geschreven boek Openbaring voorziet „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” tot welzijn en zegen van de mensheid die in Gods nieuwe ordening, onder Christus’ Koninkrijksheerschappij, in zekerheid zal wonen — Openb. 21:1 -4.
Als wij er derhalve moeite mee hebben een verklaring van een in de Wachttoren-publikaties uiteengezette profetie te begrijpen, moeten wij er dieper over nadenken. Ga de mogelijkheid van meer dan één vervulling na. Dikwijls sterkt het ons geloof zeer als wij lezen hoe God een profetie ten aanzien van zijn toenmalige volk in vervulling deed gaan. Dit geeft ons een nog grotere zekerheid dat hij de grotere vervulling ten aanzien van zijn volk in deze tijd kan en zal doen plaatsvinden.
Dus nogmaals, als u aan de toepassing van een bijbeltekst twijfelt, beschouw dan de context van die schriftplaats en vraag u ook af: ’Wordt hier louter het beginsel van de tekst gebruikt, dat zich verder uitstrekt dan de onmiddellijke contextuele toepassing ervan?’
Wat valt er echter te zeggen over de veranderingen in zienswijze die af en toe kunnen voorkomen? Dit is een punt dat in het volgende artikel wordt beschouwd.