De hedendaagse begunstigden identificeren
1. Wie trekken, volgens Openbaring hoofdstuk zeven, in het bijzonder voordeel van de bediening van het overblijfsel, en waaruit blijkt of zij in het nieuwe verbond zijn opgenomen?
OP HET ogenblik, in het jaar 1966, is de bediening van het overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond” onder alle naties bekend. Zij die in het bijzonder voordeel trekken van hun bediening zijn echter degenen die in het laatste boek van de bijbel worden beschreven als „een grote schare, die niemand [destijds] tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon [van God] en voor het Lam [Jezus Christus]”. De apostel Johannes zag het visioen van deze „grote schare” nadat hij had gezien dat de 144.000 leden van de twaalf stammen van het geestelijke Israël werden verzegeld (Openb. 7:4-9). Degenen die van deze „grote schare” deel uitmaken, zijn derhalve niet in het nieuwe verbond opgenomen; door hun omgang in deze tijd met het overblijfsel van het geestelijke Israël — allen „dienaren van een nieuw verbond” — behoren zij niettemin tot de eersten die er voordelen van ontvangen.
2, 3. (a) Wanneer vestigde Zion’s Watch Tower voor het eerst de aandacht op deze „grote schare”? (b) Uit wat voor personen was deze „grote schare” naar men dacht, samengesteld, en wat was hun bestemming?
2 Wie zijn degenen die tot deze „grote schare” behoren? Dit is lang een mysterie geweest. In het allereerste jaar dat het tijdschrift Zion’s Watch Tower werd gepubliceerd, werd de aandacht van de lezers op deze „grote schare” gevestigd (Openb. 7:9). Men was evenwel de mening toegedaan dat deze uitdrukking betrekking had op een geestelijke klasse van christenen met een hemelse bestemming. De 144.000 getrouwe discipelen zouden de hemelse Bruid van Christus vormen, terwijl van de „grote schare” werd gedacht dat ze ten opzichte van deze Bruidsklasse in de hemel een secondaire plaats zou innemen, als bruidsmeisjes of „metgezellinnen” van de Bruidsklasse. — Ps. 45:14, 15, SV.
3 In de vierde uitgave van The Watch Tower, die van oktober 1879, werd bijvoorbeeld in het artikel „De dag van de Heer” gezegd:
Wanneer de „kleine kudde” de „Bruid”, de „overwinnende kerk”, aldus met Jezus op de troon is geplaatst en de opgetekende oordelen ten uitvoer legt, en wanneer de andere klasse van christenen in de kerk, de in de wereld achtergelaten vleselijk gezinden, ’hun klederen wassen’, is de tijd aangebroken dat het Lam hen met waarheid voedt en hen leidt (sommigen snel, anderen langzamer) naar levende waterbronnen, waarna hij ten slotte allen die geleid zullen worden, in de hemelse toestand brengt, waar geen tranen, pijn en verdriet meer zijn, en hen in zijn eeuwige huis ontvangt; en wij zien hen derhalve (Openb. vii 14, SV) „bekleed . . . met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen”, terwijl ons wordt verteld: „Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen”, enz.; „Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem . . . in Zijn tempel”. — Paragraaf zeven.
In paragraaf negen wordt Psalm 45:15 14 (SV) op hen van toepassing gebracht en worden zij „medegezellinnen” of „metgezellinnen” van de hemelse Bruid van Christus genoemd.
4. Waaruit zou deze grote groep te voorschijn komen, en wat voor soort van lichaam zou aan hen gegeven worden?
4 Ook het volgende artikel van dezelfde uitgave, getiteld „Verzoening van de wereld”, spreekt over deze grote schare en zegt, in paragraaf vierentwintig: „De ’kleine kudde’ of bruidsgroep en de groep die uit de grote verdrukking komt (Openb. vii 14, SV), zullen stellig geestelijke lichamen ontvangen.”
5. (a) Wat was de verwachting met betrekking tot de vraag of de „grote schare” de strijd van Armageddon zou overleven? (b) Hoe werd het overblijfsel van de 144.000 door deze zienswijze op een dwaalspoor gebracht?
5 Deze zienswijze die er in het begin op na werd gehouden, vormde er de belemmering voor dat de werkelijke „grote schare” eerder dan in Gods eigen tijdsbepaling besloten lag, de passende aandacht ontving. Het overblijfsel van de 144.000 „dienaren van een nieuw verbond” werd er door deze zienswijze toe gebracht naar een grote schare van door de geest verwekte christenen uit te zien die gedurende de laatste „grote verdrukking” over de gehele wereld, uit Babylon de Grote zouden komen, hun identificatiekleren zouden wassen en hun eigen bloed als martelaars zouden vergieten. Naar werd verwacht, zouden zij de strijd van Armageddon op aarde niet overleven, maar vóór het einde ervan sterven. Als gevolg van dit standpunt bleef het overblijfsel naar iets uitzien dat niet zou komen.
6. Waarom was het overblijfsel niet verbaasd toen de verdrukking in 1914 begon?
6 In het jaar 1914 kwam een verdrukking die zo groot was als sinds de Vloed nog niet was voorgekomen. Het overblijfsel was hier niet verbaasd over, want het wist dat de tijden der heidenen, of „de bestemde tijden der natiën”, omstreeks 1 oktober van het jaar 1914 zouden eindigen.
7. (a) Welke groep zag het overblijfsel gedurende de Eerste Wereldoorlog niet te voorschijn komen? (b) Welke hoop werd tijdens de in 1918 te Los Angeles gehouden lezing kenbaar gemaakt, maar wie werden in deze lezing niet geïdentificeerd?
7 De Eerste Wereldoorlog sleepte zich jarenlang voort, en het overblijfsel werd vervolgd als nooit tevoren, maar zij zagen geen „grote schare” en masse uit de vele religieuze stelsels van de christenheid komen. Toen de Eerste Wereldoorlog zijn hoogtepunt bereikte, sprak de toenmalige president van de Watch Tower Bible & Tract Society in Los Angeles, Californië, de lezing uit, getiteld: „De wereld is geëindigd — Miljoenen nu levende mensen zullen wellicht nimmer sterven.” Hierin werd de hoop kenbaar gemaakt dat mensen nooit behoefden te sterven, maar de „grote verdrukking” die op aarde was begonnen, konden overleven en helemaal tot het einde van Armageddon en tot in de nieuwe ordening van dingen onder Gods hemelse, door Christus geregeerde koninkrijk, op aarde konden blijven leven. De aardse overlevenden van Armageddon werden in deze lezing niet als de „grote schare” van Openbaring 7:9 geïdentificeerd. Zij werden slechts als mensen in het algemeen beschouwd die aan rechtvaardigheid zijn toegewijd, ook al hadden zij zich niet aan God opgedragen of waren zij niet door de geest verwekt.
8. Welke gelijkenis werd tijdens het in 1923 te Los Angeles gehouden congres uitgelegd? Op wie deed de laatste paragraaf van de aangenomen resolutie een beroep, en om wat te doen?
8 Vijf jaar later, en wel op zondag, 26 augustus 1923, sprak dezelfde spreker in dezelfde stad Los Angeles een publiek van meer dan 30.000 personen toe over het onderwerp „Alle naties trekken op naar Armageddon, maar miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Deze lezing vormde het hoogtepunt van een achtdaags congres van Jehovah’s volk. De middag daarvóór had hij een lezing gehouden over Jezus’ gelijkenis van de „schapen en bokken”, zoals die in Matthéüs 25:31-46 staat opgetekend. In deze lezing identificeerde hij de klasse der „schapen” als de aardse klasse die Armageddon zal overleven en Gods nieuwe ordening onder het hemelse koninkrijk zal binnengaan. Aan het einde van de lezing las hij ter aanneming een resolutie van zeventien paragrafen voor, waarvan de laatste paragraaf een beroep deed op de met schapen te vergelijken mensen „dat zij individueel en collectief verklaren zich aan de zijde van de Heer te bevinden en zijn zaak voor te staan, en gereed zijn de zegeningen van Gods koninkrijk te ontvangen, die hij sinds de grondlegging der wereld voor hen bereid heeft”. Er werd echter geen specifieke krachtsinspanning in het werk gesteld om deze „schapen” bijeen te brengen.
9. Op wie dachten de Bijbelonderzoekers destijds dat het nieuwe verbond van toepassing was, en wat zei Comfort for the Jews in dit verband?
9 De Bijbelonderzoekers dachten destijds dat het in Jeremia 31:31-34 voorzegde nieuwe verbond niet van toepassing was op de 144.000 geestelijke Israëlieten, maar na de strijd van Armageddon met de natuurlijke joden gesloten zou worden. Er werden voor volle zalen openbare lezingen gehouden over het onderwerp „De joden keren naar Palestina terug”, en in oktober 1925 werd het boek Comfort for the Jews (Troost voor de joden) gepubliceerd. Onder het onderkopje „Het nieuwe verbond” werd op de bladzijden 97-103 dit verbond besproken, waarbij werd vastgesteld dat het uitsluitend betrekking had op de naar Palestina teruggekeerde natuurlijke joden. In de op twee na laatste paragraaf van het boek werd gezegd: „Het jubeljaar is aangebroken; het goede nieuws moet aan het volk Israël worden bekendgemaakt en daarna aan de volken van de gehele aarde. — Zie Psalm 89:16 15.”
10, 11. (a) In welk grotere boek werd het materiaal van dat boek later opgenomen, en in welk jaar werd dit boek verkrijgbaar gesteld? (b) Hoe zouden de joden volgens dit boek in het bijzonder worden begunstigd, en wat zou er met Palestina en Jeruzalem gebeuren?
10 Later werd het materiaal van Comfort for the Jews in het in linnen band gebonden boek „Leven” opgenomen, en op 15 juli 1929 werd dit boek (in het Engels) verkrijgbaar gesteld om voornamelijk onder de joden te worden verspreid.
11 Op de bladzijden 332 en 335 van de later verschenen Nederlandse uitgave werd onder het opschrift: „Alle Natiën” gezegd:
Niet alleen dat de Joden onder de bepalingen van het nieuwe verbond met herstelling begunstigd zullen worden, maar deze gunst zal ook aan alle volken en natiën der aarde verleend worden. God’s onveranderlijke belofte is, dat „in uw zaad . . . alle volken en natiën der aarde gezegend [zullen] worden”. Dit zaad is de Christus. (Galaten 3:16, 27-29) Dit is opnieuw een reden, waarom het overblijfsel der Christenen, dat nog op aarde is, groote belangstelling heeft voor de herstelling.
Verder in dit laatste hoofdstuk, op de bladzijden 341 en 342, werd gezegd:
God beloofde het land Palestina aan Abraham, Izaäk en Jacob. . . . Zij moeten opgewekt worden, opdat God’s belofte zijn vervulling moge hebben. . . . Jezus [verklaarde], dat deze menschen in zijn koninkrijk aardsche vertegenwoordigers zouden zijn. — Matth. 8:11, 12. De Schrift steunt de gevolgtrekking, dat Jeruzalem de belangrijkste stad der aarde zal worden. Lang geleden koos God deze stad om aldaar zijn Naam te vestigen. Als hij zijn getrouwen uit het verleden, die hem steeds getrouw dienden, hersteld heeft en hen in het land Palestina gebracht heeft, zou het ’t meest logische zijn, dat Jeruzalem tot aardsche zetel der regering gemaakt zou worden.
12. Onder wie zouden de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis van de schapen en bokken naar men dacht komen te staan, en wat werd er gedaan om deze „schapen” bijeen te brengen?
12 In het jaar 1929 werd er derhalve meer aandacht en belangstelling geschonken aan de natuurlijke, besneden joden dan aan de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken. Zo werden deze „schapen” ondergeschikt gemaakt aan de joden, ja, na Armageddon zouden zij onder de joden komen te staan. Er werden destijds geen speciale krachtsinspanningen gedaan om hen in de ’ene kudde’ van de „Voortreffelijke Herder”, Jezus Christus, bijeen te brengen.
13. Op wie bracht het boek Light, van het jaar 1930, Openbaring 7:9-17 van toepassing, en hoeveel aandacht werd er derhalve aan de „andere schapen” geschonken?
13 In 1930 gaf het boek Light (Licht), dat uit twee delen bestond, een vers-voor-vers-commentaar op het boek Openbaring, maar de uitdrukking „grote schare” van Openbaring 7:9-17 werd hierin nog steeds van toepassing gebracht op een door de geest verwekte klasse van belijdende christenen die na een martelaarsdood te Armageddon allen „leven als een geestelijk schepsel” zouden ontvangen, alleen ondergeschikt aan de Bruid van Christus (Deel 1, de bladzijden 91-97). Ten gevolge hiervan werd er geen geconcentreerde aandacht geschonken aan de aardse klasse der „schapen”, de „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder. — Joh. 10:16; The Watch Tower van 15 oktober 1923, bladzijde 310, paragraaf 33.
14. (a) Op grond van welk inzicht werd in 1931 in het boek Vindication verklaard dat de „grote schare” niet identiek kon zijn met degenen die een teken op hun voorhoofd ontvingen? (b) Wie werden in dit boek als de gekentekenden geïdentificeerd?
14 In 1931 werd het eerste deel van het boek Vindication (Rechtvaardiging) gepubliceerd. Bij het bespreken van hoofdstuk negen van Ezechiëls profetie werd hierin gezegd over de mensen die een teken op hun voorhoofd zouden ontvangen en aan de terechtstelling zouden ontkomen: „De gekentekenden zouden geen betrekking kunnen hebben op de ’grote schare’ of de ’verdrukkings’-klasse, omdat . . . zij niet in de grote tijd van moeilijkheden gespaard zullen blijven maar er integendeel toe zijn bestemd te sterven. . . . Zij zullen niet door de tijd van moeilijkheden worden heengevoerd. Zij zullen worden gedwongen de tijd van moeilijkheden mee te maken om hun plaats aan de zijde van de Heer in te nemen, maar zij moeten sterven ten einde als geestelijke schepselen te leven.” Vervolgens identificeert het boek Vindication de gekentekenden als de aardse „andere schapen”, de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis van de schapen en bokken, welke „schapen” de strijd van Armageddon zullen overleven en Gods nieuwe ordening zullen binnengaan.
15. Wat werd op bladzijde 111 van Vindication gezegd over het doel van het getuigeniswerk, en welk werk betreffende de „andere schapen” werd derhalve niet aangemoedigd?
15 Op bladzijde 111 van Vindication werd in verband met het kentekeningswerk opgemerkt dat „dit getuigeniswerk niet wordt verricht ten einde de mensen van de wereld te bekeren en hen in de een of andere organisatie te brengen, maar ten doel heeft bekend te maken dat degenen die de goddeloze organisatie van de christenheid willen ontvluchten, dit kunnen doen en openlijk te kennen kunnen geven dat zij aan de zijde van de Heer staan, als gevolg waarvan zij ervoor in aanmerking komen ten tijde dat de slachting begint, door de tijd van moeilijkheden heengebracht te worden”. Er werd dus niet toe aangemoedigd deze gekentekenden, de „andere schapen”, werkelijk bijeen te brengen en te organiseren, hetgeen zelfs niet gebeurde in het jaar 1931, toen het overblijfsel van de 144.000 geestelijke Israëlieten de naam „Jehovah’s getuigen” aannam.
16. (a) Door welke groepen van personen werd de aandacht van het overblijfsel afgeleid? (b) Wat onthulden de delen twee en drie van Vindication in 1932 betreffende de bijbelse beloften over herstel?
16 Het is dus heel duidelijk dat de natuurlijke, besneden joden en de veronderstelde „grote schare” tweederangs door de geest verwekte christenen de aandacht van het geestelijke overblijfsel afleidden.a In het jaar 1932 werden echter de delen twee en drie van het boek Vindication gepubliceerd, waarin de resterende vierentwintig hoofdstukken 24-48 van Ezechiëls profetie werden behandeld. Door middel van deze boeken openbaarde Jehovah aan zijn volk dat de profetieën over herstel geen betrekking hadden op de aardse, natuurlijke, besneden joden of Israëlieten, maar; sinds het jaar 1919 G.T. van toepassing waren op het getrouwe overblijfsel van het geestelijke Israël. — Zie Deel Twee, van bladzijde 253 tot het einde.
17. Hoe was deze uitleg van invloed op de joden, maar welke verwachtingen kon men op grond van Vindication nog steeds betreffende de „grote schare” koesteren?
17 Als gevolg van deze uitleg stonden de joden niet meer in het middelpunt van de belangstelling, maar de kwestie van het nieuwe verbond moest nog steeds worden opgelost en ook bleef men verwachtingen koesteren over het verschijnen van een door de geest verwekte „grote schare” belijdende christenen die geholpen moesten worden Babylon de Grote, vooral de christenheid, te verlaten. In Deel Drie van Vindication werd gezegd dat deze secondaire geestelijke klasse werd afgebeeld in Ezechiëls profetische tempel, welke in de hoofdstukken veertig tot en met achtenveertig van zijn profetie wordt beschreven. — Zie de bladzijden 240, 265-269.
18. Welk toegenomen inzicht betreffende het nieuwe verbond kwam in 1934 door middel van het tijdschrift De Wachttoren?
18 Twee jaar later, in 1934, nam het inzicht toe. In de uitgave van juni 1934 van De Wachttoren (bladzijde 91, paragraaf 10) werd uiteengezet dat het nieuwe verbond niet na Armageddon met de natuurlijke, besneden joden in Palestina gesloten zal worden, maar dat het thans van kracht is ten aanzien van de geestelijke Israëlieten. Er werd in gezegd: „Het nieuwe verbond werd . . . met en voor de zegening van geestelijk Israël [gemaakt]. . . . Daar het natuurlijk Israël de bepalingen van het wetsverbond, dat in Egypte gemaakt was, overtreden had, zou het zeer onlogisch voor God zijn met datzelfde volk een nieuw verbond te maken, dat hooger en verhevener was dan het oude wetsverbond. Dit zou natuurlijk de gevolgtrekking uitsluiten, dat het nieuwe verbond met de natuurlijke afstammelingen van Abraham gesloten werd.” (Zie ook het boek Jehova, de bladzijden 175-177.) Dat hun inzicht aldus werd verbeterd, schonk het overblijfsel veel vreugde.
„ANDERE SCHAPEN” EN DE DOOP
19. Welke aanmoediging werd in de uitgave van oktober 1934 van De Wachttoren aan de „andere schapen” gegeven betreffende opdracht, doop en bijbelstudies?
19 Ook in de uitgave van De Wachttoren van oktober 1934 werden de „andere schapen” werkelijk aangemoedigd. In de oudheid werden die aardse „andere schapen” afgebeeld door de niet-Israëlitische man Jonadab, de zoon van Rechab en de vriend van koning Jehu van Israël. In het artikel getiteld „Zijn goedheid” werd derhalve over de „andere schapen” als Jonadabs of de Jonadabklasse gesproken. In de paragrafen 34 en 35 van het Tweede Deel van deze Wachttoren werd gezegd:
Moet een Jonadab zich aan den Heer wijden en gedoopt worden? Antwoord: Zekerlijk is het juist voor een Jonadab zich te wijden om den wil van God te doen. Niemand zal ooit leven verkrijgen zonder dit te doen. De waterdoop is slechts een symbool dat men zich gewijd heeft om den wil Gods te doen, en dat zou niet tegen de regels zijn. . . . De tijd is nu gekomen voor het onderricht van de Jonadab- of „millioenen” klasse, hetgeen hetzelfde beteekent.
En vervolgens werd in het Wachttoren-artikel gezegd hoe leden van het gezalfde overblijfsel met de Jonadabklasse dienden te vergaderen, met de woorden: „Zulke studies zijn nu onontbeerlijk en in het bijzonder voor de zegening van diegenen der Jonadabgroep, opdat zij mogen leeren, wat de wil Gods betreffende hen is.”
20. Met wie werd het nieuwe verbond volgens het boek Jehovah gesloten, zoals de uitdrukking „met het huis van Israël en het huis van Juda” inhoudt?
20 De volgende maand van datzelfde jaar, of op 15 november 1934, kwam het boek Jehovah (Engels) echter van de drukpersen van het Genootschap in Brooklyn, New York, en op bladzijde 193 (van de later verschenen Nederlandse uitgave) werd nog steeds uiting gegeven aan het geloof in een secondaire geestelijke klasse waarvan werd verwacht dat deze uit Babylon de Grote zou komen en zich aan Jehovah’s zijde zou scharen. Alhoewel er in het boek werd uiteengezet dat het nieuwe verbond niet van toepassing was op de natuurlijke, besneden joden, werd er op de bladzijden 192 en 193 gezegd:
Het geestelijk huis van Israël omvat al degenen die, vertrouwende op het bloed van Christus Jezus als de verlossing voor den mensch, een verbond gemaakt hebben om den wil Gods te doen en door God verwekt zijn. . . . Deze profetie betreft een nieuw verbond dat [gemaakt is] met het huis van geestelijk Israël, namelijk het geheele geestelijke Israël met inbegrip van de ’groote schaar’-klasse, en met het huis van Juda, dat de koninkrijksgroep identificeert, welke met Jezus Christus, die „de Leeuw van den stam van Juda” is, verbonden is . . . (Openb. 5:5)
21. Welke klasse nam tegen het einde van 1934 in de gedachten van het geestelijke overblijfsel derhalve een belangrijkere plaats in dan de „aardse schapen”?
21 Deze secondaire klasse van door de geest verwekte geestelijke Israëlieten leidde tegen het einde van 1934 derhalve nog steeds de aandacht van het overblijfsel af en nam een belangrijkere plaats in dan de Jonadabs of aardse „andere schapen”, die een teken op hun voorhoofd moesten ontvangen (Ezech. 9:4). Deze gekentekenden werden derhalve niet speciaal uitgenodigd om de viering van het Avondmaal des Heren op 14 Nisan 1935 bij te wonen.b
DE GROTE SCHARE ONDERSCHEIDEN
22. Welke algemene vergadering werd in de uitgave van 1 april 1935 van The Watchtower aangekondigd, en wie werden er speciaal voor uitgenodigd?
22 De tijd naderde nu echter snel dat de leden van de Jonadabgroep of de „andere schapen” veel vreugde zouden genieten. Er werd een vijfdaagse algemene vergadering van Jehovah’s getuigen aangekondigd. Te beginnen met The Watchtower van 1 april 1935 werd in de aankondigingen van dit congres gezegd: „De Wachttoren herinnert zijn lezers er wederom aan dat er van 30 mei tot en met 3 juni 1935 in Washington, D.C., een congres van Jehovah’s getuigen en Jonadabsc gehouden zal worden. Wij hopen dat het velen van het overblijfsel en de Jonadabs gelegen komt het congres bij te wonen. Tot nu toe hebben niet vele Jonadabs het voorrecht gehad een congres bij te wonen, en het congres in Washington kan hun werkelijk veel troost en voordeel schenken” (Bladzijde 98). „Dit is een dienstcongres, en er wordt van alle leden van het overblijfsel en van de Jonadabklasse verwacht dat zij aan de dienst zullen deelnemen.” — Bladzijde 110.
23. Welke onthulling werd tijdens dat congres te Washington gedaan met betrekking tot de „grote schare” van Openbaring 7:9-17?
23 Dat congres in Washington, D.C., bleek de Jonadabs inderdaad veel voordelen te schenken. Op de tweede middag van deze vergadering (31 mei) sprak de toenmalige president van het Wachttorengenootschap zowel het zichtbare publiek in de gehoorzaal van Washington als de onzichtbare luisteraars via de radiostations WBBR en WHPA toe over het onderwerp „De grote schare”, zoals die in Openbaring 7:9-17 was voorzegd. Hij zette in deze lezing uiteen dat de reeds lang het onderwerp van gesprek vormende secondaire geestelijke klasse niet bestond en dat het beeld van de „grote schare” niet op een dergelijke klasse van toepassing was. De „grote schare” was veeleer samengesteld uit de hedendaagse Jonadabs, en dezen moesten dezelfde mate van getrouwheid jegens Jehovah God ten toon spreiden als het geestelijke overblijfsel.
24. Hoe werd de vreugde van deze onthulling over de gehele aardbol verbreid, en wat berichtte het Yearbook voor 1936 hierover?
24 De onuitsprekelijke vreugde die de Jonadabs die middag in Washington, D.C., ondervonden, werd aan alle leden van deze klasse over de gehele aardbol doorgegeven doordat deze onthulling in het uit twee delen bestaande artikel „De bijeenvergadering van de groote schare” in de uitgave van De Wachttoren van november 1935 werd gepubliceerd. Later werd in het Yearbook of Jehovah’s Witnesses voor 1936 (bladzijde 63) gezegd: „Deze onthulling maakte de broeders en zusters zeer enthousiast en spoorde hen tot hernieuwde activiteit aan, en uit alle delen van de aarde komen berichten binnen waaruit vreugde spreekt over het feit dat het overblijfsel nu het voorrecht heeft de boodschap aan de grote schare uit te dragen, en dat dezen gezamenlijk, tot eer van de naam van de Heer, dienst verrichten.”
25. (a) In welk opzicht werden de dienstvoorrechten van de Jonadabklasse in mei 1937 uitgebreid? (b) Hoe getuigde deze regeling van een vooruitziende blik, zoals thans blijkt?
25 Er werden in de gemeenten van Jehovah’s volk grotere dienstvoorrechten voor de leden van de Jonadabklasse of „grote schare” geopend toen in de uitgave van The Watchtower van 1 mei 1937 op bladzijde 130 betreffende de groepen of gemeenten werd bekendgemaakt:
Wanneer er in de groep geen bekwame personen zijn om de plaats van groepsdienaar of lid van het dienstcomité in te nemen en er Jonadabs zijn die de bekwaamheid en ijver hiertoe bezitten, laat de Jonadabs dan in het dienstcomité worden opgenomen en in de gelegenheid worden gesteld aldus dienst te verrichten.
Hoezeer deze regeling van een vooruitziende blik getuigde, blijkt wel uit het feit dat het aantal leden van het overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond” nu, negenentwintig jaar later, tot ongeveer 11.500 is teruggelopen, waardoor het noodzakelijk is geworden dat de opzieners en de dienaren in de bediening van de meeste van de meer dan 24.000 gemeenten over de gehele wereld, door de „andere schapen” worden verschaft.
26. (a) Voor het bijwonen van welke jaarlijkse gebeurtenis werden de Jonadabs daarna speciaal uitgenodigd? (b) Welk hoogtepunt van vreugde met betrekking tot dienstmogelijkheden kwam in 1950 voor de Jonadabklasse?
26 Toen na bovengenoemde aankondiging betreffende de „Groepsdienaar”, het Avondmaal des Heren gevierd zou worden, werden de Jonadabs speciaal uitgenodigd om op 15 april 1938 als metgezellen van het overblijfsel aanwezig te zijn (The Watchtower van 15 februari 1938, bladzijde 50). In 1950 kwam voor de Jonadabklasse of de „andere schapen” echter een groots hoogtepunt van vreugde. Op zaterdagavond, 5 augustus 1950, werd tijdens het internationale congres van Jehovah’s getuigen in het Yankee Stadion, in de stad New York, aan de hand van de Schrift onthuld dat bekwame mannen uit de „andere schapen” die nu worden bijeengebracht, na de strijd van Armageddon te zamen met degenen waarop in Psalm 45:17 16 (SV) wordt gedoeld, tot „vorsten op de ganse aarde” aangesteld zullen worden. — De Wachttoren, 15 december 1950, de bladzijden 394, 395; 1 maart 1951, de bladzijden 73-76.
27. Waar bracht de Voortreffelijke Herder de „andere schapen” ten slotte?
27 Ten slotte vonden de opgedragen, gedoopte leden van de „grote schare”, de „andere schapen”, derhalve hun juiste plaats in gezelschap van het gezalfde overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond”. De Voortreffelijke Herder, de Heer Jezus Christus, maakte er een begin mee zijn „andere schapen” in de ’ene kooi’ te brengen, waar het overblijfsel van de „kleine kudde” reeds was bijeengebracht, opdat er zelfs nu reeds „één kudde” onder „één herder” zou kunnen zijn. — Joh. 10:16; Luk. 12:32.
DE ZICH VERBREIDENDE VOORDELEN
28. Hoeveel gemeenten van Jehovah’s getuigen waren er in het oorlogsjaar 1942, en hoeveel personen namen aan het predikingswerk deel? Hoeveel gemeenten en verkondigers waren er evenwel in het afgelopen dienstjaar?
28 De Tweede Wereldoorlog die gedurende 1939-1945 woedde, verbrak niet de eendracht tussen het gezalfde overblijfsel en de aardse „andere schapen”. Het aantal van deze „schapen”, die goeddoen aan Christus’ geestelijke broeders, is blijven groeien totdat er op het ogenblik inderdaad een „grote schare” van hen bestaat. In het oorlogsjaar 1942 berichtten 5232 gemeenten van Jehovah’s opgedragen volk hun activiteit in de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde, hetgeen inhield dat 160.000 leden van het overblijfsel en van de klasse der „andere schapen” aan het bekendmaken van deze boodschap van redding deelnamen (1943 Yearbook, de bladzijden 221, 222). Gedurende het afgelopen dienstjaar 1965 waren er in meer dan 190 landen 24.158 gemeenten, terwijl elke maand gemiddeld 1.034.268 verkondigers uit het overblijfsel en de klasse der „andere schapen” predikingswerk verrichtten.
29. Wat betekende dit met betrekking tot de toename van de „andere schapen”, en hoevelen herdachten gedurende dat dienstjaar de dood des Heren?
29 Dit betekende inderdaad dat het aantal „andere schapen” die reeds in de ’ene kudde’ waren bijeengebracht, tot een „grote schare” was aangezwollen, want het aantal van het overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond” was toen tot 11.550 teruggelopen. Tijdens de viering van het Avondmaal des Heren op 16 april 1965, toen over de gehele wereld in totaal 1.933.089 personen de dood van de Heer Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, herdachten, hadden dezen deel aan het symbolische brood en de symbolische wijn.
30. Wat zou in verband met kennis een van de voordelen van het nieuwe verbond zijn, en met wie wordt deze kennis gedeeld?
30 Er bestaat derhalve geen twijfel over dat de voordelen van het nieuwe verbond zich reeds tot mensen over de gehele wereld verbreiden. Zoals in de bepalingen van dit nieuwe verbond was vastgelegd, zou het gezalfde overblijfsel dat in Gods nieuwe verbond is opgenomen, Jehovah „van den kleinste tot den grootste onder hen” kennen. Het overblijfsel bezit thans deze kennis van de Allerhoogste God, en zij delen deze kennis met de steeds groter wordende „grote schare” uit alle delen der wereld.
31. Welk voordeel van Gods barmhartigheid werd in het nieuwe verbond beloofd, en door bemiddeling van wie bereikt dit voordeel het overblijfsel?
31 Jehovah had in verband met het nieuwe verbond bovendien gezegd dat hij de ongerechtigheid zou vergeven en de zonde van het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten niet meer zou gedenken (Jer. 31:34). Zij genieten deze vergeving van zonden door middel van het volmaakte slachtoffer van de zelfopofferende Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus Christus, het „Lam Gods”.
32. Wie genieten thans nog meer zulk een vergeving, en hoe worden zulke opgedragen, gedoopte personen in de Schrift geclassificeerd?
32 Degenen die deel uitmaken van de „grote schare” personen die zich aan God hebben opgedragen en hun opdracht door de waterdoop hebben gesymboliseerd, genieten thans eveneens vergeving van hun zonden door middel van het bloed van het Lam Jezus Christus. Zij genieten aldus vrede met Jehovah God en worden tot zijn „mensen van goede wil” gerekend (Luk. 2:14). In Jezus’ gelijkenis van de schapen en bokken worden zij „de rechtvaardigen” genoemd. Volgens Openbaring 7:9, 14 zijn zij „gehuld in lange witte gewaden”, welke gewaden zij hebben gewassen en wit gemaakt „in het bloed van het Lam”. Aangezien God hen nu erkent, „verrichten [zij] dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel”, terwijl hij alle tranen uit hun ogen wegwist. — Openb. 7:15-17.
33. (a) Hoevelen op aarde ontvangen thans de voordelen van het nieuwe verbond, en door de bediening van wie? (b) Welke belofte zal in vervulling gaan wanneer dezen hun aardse bediening voltooien?
33 Naarmate het gezalfde overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond”, geholpen door de „andere schapen”, dienst blijft verrichten, neemt het aantal van degenen die de voordelen van hun bediening op aarde ontvangen, gestadig toe. Dus ook al is Gods nieuwe verbond niet op de gehele mensenwereld van toepassing, verbreiden de voordelen ervan zich steeds meer over de gehele wereld, doordat alle met schapen te vergelijken mensen tot hun eeuwige redding de levengevende kennis van Jehovah God en van zijn regerende Koning Jezus Christus tot zich kunnen nemen (Joh. 17:3). Op Gods bestemde tijd zal het overblijfsel zijn aardse bediening voltooien. In overeenstemming met de belofte van Jezus Christus zullen zij met hem in de hemel verenigd worden. — Luk. 22:28-30.
34. Hoe zullen die bedienaren dan dienst verrichten, en wie op aarde zullen de voordelen van Gods verwezenlijkte doel van het nieuwe verbond ontvangen?
34 Dan zal het „koninkrijk van priesters”, dat op succesvolle wijze door Gods nieuwe verbond wordt voortgebracht, volledig zijn. Zij zullen te zamen met de door Melchizédek voorschaduwde grote Koning-Priester Jezus Christus koninklijke en priesterlijke diensten verrichten. En gedurende de duizend jaren van Christus’ regering zal vervolgens de gehele mensenwereld — zowel de levenden als de doden — als nooit tevoren de voordelen ontvangen die zullen voortvloeien uit het feit dat God op zegevierende wijze het liefdevolle doel van zijn nieuwe verbond heeft verwezenlijkt. — Openb. 20:4-6; 21:3, 4.
[Voetnoten]
a Merk op wat Vindication, Deel Eén, bladzijde 212 heeft te zeggen over de bevestiging of inwijding van het nieuwe verbond met de natuurlijke Israëlieten, wanneer „Gods oude profeten en getuigen als aardse ondersteuners van de joden dienst zullen doen” (Uitgave van 1931). Zie ook Deel Drie, de bladzijden 255-257, van de uitgave van 1932, waarin wordt gezegd dat de inwijding van het nieuwe verbond in de toekomst ligt en voor de gehele mensheid is bestemd.
b Zie The Watchtower van 1 februari 1935, bladzijde 47, de paragrafen één en twee.
c In die tijd werden de Jonadabs of „andere schapen” niet als „Jehovah’s getuigen” beschouwd. — Zie De Wachttoren van oktober 1934, bladzijde 159, paragraaf 31.