Houd vast aan het „goede nieuws”!
’Gij houdt eraan vast, tenzij gij in feite voor niets gelovigen zijt geworden.’ — 1 Kor. 15:2.
1. Waarom redeneerde Paulus zo vurig ten gunste van de opstanding?
DE APOSTEL Paulus brengt zijn eerste brief aan de Korinthiërs tot een hoogtepunt met een meesterlijke bespreking van de opstanding. Waarom redeneerde hij zo vurig ten gunste van de opstanding? Hier werd een actueel doel mee gediend. Die Korinthische christenen werden omringd door een hebzuchtige, immorele wereld, en sommigen waren zelfs in Satans strikken terechtgekomen. Paulus wilde niet dat zijn geliefde broeders en zusters „voor niets gelovigen” waren geworden, want dat zou hun vernietiging betekenen. Hij wilde veeleer dat zij standvastig waren in het „goede nieuws” dat hij hun had bekendgemaakt.
2. (a) Waarom dienen wij in deze tijd hard te werken ten behoeve van het „goede nieuws”? (b) Hoe staat de opstanding in verband met het „goede nieuws”?
2 Ook in deze tijd leven wij in een wereld die God niet kent. Daarom moeten wij, die ’onze hoop hebben gevestigd op de levende God’, hard werken en ons ten behoeve van het „goede nieuws” inspannen (1 Tim. 4:10). Dit „goede nieuws” richt zich nu op het opgerichte „koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus”. Christus Jezus en zijn 144.000 medekoningen verwerven dat koninkrijk, de hemelse berg Sion, door middel van de opstanding. De grote meerderheid der mensen zal het aardse gebied van het Koninkrijk eveneens door middel van de opstanding beërven (Openb. 11:15; 14:1; 20:12). De opstanding is dus een in het oog springend kenmerk van het „goede nieuws” geworden.
DE OPSTANDINGSHOOP
3. Hoe is de leer van de opstanding in tegenspraak met die van de onsterfelijke ziel?
3 Wat behelst deze opstandingshoop eigenlijk? Deze hoop is niet gebaseerd op de veronderstelde onsterfelijkheid van de ziel, welke leer wordt onderwezen door het wereldrijk van valse religie, zowel binnen als buiten de christenheid. Neen, ze is een hoop voor sterfelijke zielen! Het woord „opstanding” (Grieks: anastasis) komt ongeveer veertig maal in de christelijke Griekse Geschriften voor. Het betekent weer opstaan ten leven. Om weer tot leven op te staan, moet iemand eerst dood zijn, want leven is het tegenovergestelde van de dood. — Deut. 30:19, 20; Jes. 38:17-19.
4. Waaruit blijkt dat de vroege joden niet in de menselijke onsterfelijkheid maar in een aardse opstanding geloofden?
4 In de Hebreeuwse Geschriften komt de leer van de menselijke onsterfelijkheid niet voor. De gedachte was de joden volkomen vreemd. Er zijn echter veel aanwijzingen dat zij in een aardse opstanding geloofden. Dat is klaarblijkelijk de reden waarom zij veronderstelden dat Jezus wellicht de opgestane ’Johannes de Doper, Elia, Jeremia of een van de andere profeten’ was. — Matth. 16:14.
5. Naar welk vooruitzicht, dat in overeenstemming was met Gods voornemen, zagen Abraham en andere vroegere dienstknechten van God verlangend uit?
5 Na de getrouwe loopbaan van Abel, Henoch, Noach en Abrahams huisgezin beschreven te hebben, zegt de apostel Paulus ons: „In geloof zijn al dezen gestorven, ofschoon zij de vervulling van de beloften niet verkregen hebben, maar zij hebben ze van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren.” Zij zagen verlangend uit naar een opstanding, die op aarde zou plaatsvinden onder het bestuur van „de stad die werkelijke fundamenten heeft” — Gods koninkrijk in handen van zijn Messías. Toen de getrouwe Abraham op de proef werd gesteld met betrekking tot het offeren van Isaäk, was hij „van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken”. Ook stelde Abraham geloof in de belofte die God aan hem had gedaan dat „door bemiddeling van uw zaad . . . alle natiën der aarde zich stellig [zullen] zegenen”. Om deze zegeningen door bemiddeling van dat „zaad” deelachtig te worden, zou de grote meerderheid van de mensen van die natiën logischerwijs uit de doden moeten worden opgewekt. — Gen. 22:18; Hebr. 11:4-19.
6. Wat geven de woorden van Job en van de zonen van Korach te kennen over de opstanding?
6 Later stelde de rechtschapen dienstknecht Job de vraag: „Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven?” Job geloofde dat dit mogelijk was. En hij gaf uiting aan dat geloof door God te vragen hem in Sjeool (’s mensen gemeenschappelijke graf) te verbergen en hem na een vastgestelde tijd te gedenken (Job 14:13-15). In Psalm 45:16 profeteerden de zonen van Korach dat de Messías „zonen” zou hebben die hij gedurende zijn duizendjarige regering als „vorsten . . . op de gehele aarde” zou aanstellen. Deze „zonen” zouden achtenswaardige „voorvaders” van hem omvatten voor wie hij een vader zal worden door hen uit de doden op te wekken. — Matth. 1:1-16; Luk. 3:23-38.
7. (a) Hoe ondersteunen de geschriften van de profeten de hoop op een aardse opstanding? (b) Waarom zal de opstanding van Daniël en anderen „een betere opstanding” zijn?
7 De geïnspireerde profeten hebben ook over een opstanding gesproken. Zij begrepen dat het een aardse opstanding zou zijn (Jes. 25:8; 26:19; Hos. 13:14). Vlak voor zijn dood ontving de bejaarde Daniël de belofte: „Gij zult rusten, maar gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen” (Dan. 12:13). Daniël, die ’door geloof zelfs de muil en van leeuwen toestopte’, zag uit naar „een betere opstanding”. Dit zou een opstanding ten leven zijn onder Gods opgerichte koninkrijk, in tegenstelling tot wat Elia, Elisa, Jezus en de apostelen tot stand hebben gebracht door mensen op te wekken die later weer stierven. — Hebr. 11:33, 35.
8. Welke gedachte hadden de door Johannes gezonden boodschappers en Martha over de opstanding?
8 Nadat Jezus met zijn bediening was begonnen, zond Johannes de Doper, die in de gevangenis zat, boodschappers naar Jezus om hem te vragen of hij werkelijk de Messías was. Na nog meer wonderbare genezingen verricht te hebben, zei Jezus tot hen: „Gaat, bericht aan Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: de blinden ontvangen het gezicht, de kreupelen lopen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en aan de armen wordt het goede nieuws verteld” (Luk. 7:19-23). Jezus bewees aldus niet alleen dat hij de Messías was, maar hij bouwde ook geloof op in wat hij door middel van zijn koninkrijk tot stand zou brengen, wanneer hij zelfs de doden zou opwekken. Het begrip dat die mensen ervan hadden, was dat het een opstanding op aarde zou zijn. Ook Martha dacht er zo over. Dit blijkt uit wat zij later tot Jezus zei over de dode Lazarus: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” — Joh. 11:24.
DE HEMELSE OPSTANDING
9. Hoe kwam het dat Lazarus de hoop op een hemelse opstanding kon ontvangen?
9 Indien Jezus Lazarus destijds niet had opgewekt, zou Lazarus inderdaad een aardse hoop hebben gehad. Jezus verrichtte dat wonder echter wel, door Lazarus tijdelijk uit de doden terug te brengen. Lazarus is ongetwijfeld tot na de pinksterdag in het jaar 33 G.T. in leven gebleven, hetgeen zou betekenen dat hij een extra gunst van zijn Heer ontving. Op die pinksterdag zou hij namelijk door Gods geest worden verwekt tot de hoop op hemels leven, met een hemelse opstanding in het vooruitzicht. Hoe werd de gelegenheid hiertoe opengesteld?
10. Welke foutieve zienswijze ontwikkelde zich in Paulus tijd, maar hoe weerlegde hij deze zienswijze?
10 In zijn eerste brief aan de Korinthische christenen bespreekt de apostel Paulus de opstanding. Sommigen in de gemeente aldaar betoogden dat „er geen opstanding van de doden is”. Zij gingen er klaarblijkelijk van uit dat levende christenen reeds de een of andere geestelijke „opstanding” hadden ervaren, en misschien combineerden sommigen van hen deze gedachte met Plato’s filosofie van de onsterfelijkheid der ziel. Ongeacht de details van hun foutieve zienswijze achtte Paulus het passend hun gedachte te corrigeren door een meesterlijk argument op te bouwen ten gunste van de ware leer over de opstanding, waarbij hij de nadruk legde op ’het goede nieuws waardoor zij ook werden gered’. — 1 Kor. 15:1, 2, 12.
11. Hoe houdt het „goede nieuws” nauw verband met de opstandingshoop?
11 Wat houdt dit „goede nieuws” in? In dit „goede nieuws” staat Christus centraal. Tot de „eerste dingen” die van belang zijn, behoorde volgens Paulus het feit dat Christus was gestorven, was begraven en was opgewekt en dat hij eerst aan Cefas (Petrus) was verschenen. Vervolgens verscheen hij bij verschillende gelegenheden aan vijfhonderd en nog meer personen en ten slotte aan Paulus zelf. Christus was waarlijk in de geest opgewekt! (1 Petr. 3:18) Zoals Paulus tweemaal beklemtoonde, geschiedden deze opwindende gebeurtenissen „overeenkomstig de Schriften” en bevestigden ze alles wat in Jehovah’s Woord met betrekking tot de Messías was geprofeteerd. Ons geloof zou nutteloos zijn wanneer het niet was verankerd in het feit dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan. — 1 Kor. 15:3-8, 17.
„EEN IEDER IN ZIJN EIGEN RANGORDE”
12. In welk opzicht wordt Christus een „eersteling”?
12 Verder in het verslag verbindt de apostel de opstanding met Jehovah’s Koninkrijksvoornemens. Vol vertrouwen maakt Paulus bekend: „Nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn.” Indien Christus een „eersteling” is, moeten er ook andere uit de doden opgewekte personen zijn, „maar een ieder in zijn eigen rangorde”. Anderen moeten wachten tot Christus’ „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht, wanneer de loskoper, Jezus Christus, er een begin mee maakt degenen die wegens de van Adam geërfde zonde „sterven” of zijn gestorven, ’levend te maken’. — 1 Kor. 15:20-23.
13. Hoe is er in de opstanding sprake van „rangorde”?
13 Na Christus zullen, ’in hun eigen rangorde’, de 144.000 gezalfde Koninkrijkserfgenamen, die tot aan hun dood in Jezus’ voetstappen hebben getreden, worden opgewekt. Deze opstanding begint „gedurende zijn tegenwoordigheid [Grieks: parousia]”, die in het veelbewogen jaar 1914 is begonnen. Er verrichten nog steeds enkele overgeblevenen van Christus’ geestelijke „broeders” dienst op aarde, en ook dezen zullen bij hun dood als mens in deze „rangorde”, „in een oogwenk” worden opgewekt. Aldus zal het gehele „[geestelijke] Israël Gods” in het hemelse koninkrijk worden bijeengebracht. — 1 Kor. 15:22, 23, 50-52; Hebr. 2:10-13; Openb. 7:4-8; Gal. 6:16.
14. Hoe illustreert Paulus de hemelse opstanding?
14 De apostel illustreert de dood en opstanding van door de geest verwekte christenen op schitterende wijze. Hij doet dit door hun dood en opstanding te vergelijken met de dood van louter een tarwekorrel of een korrel van een van de overige graansoorten, waaruit een nieuwe plant voortspruit. Ja, het lichaam dat „wordt gezaaid in verderfelijkheid . . . wordt opgewekt in onverderfelijkheid”, als een glorierijk geestelijk lichaam dat ’het beeld draagt van de laatste Adam’ — de Heer Jezus Christus. — 1 Kor. 15:35-49.
15. Waar vindt de ’betere opstanding’ plaats, en wie zullen zo’n opstanding ontvangen?
15 Zijn de 144.001, met inbegrip van Christus, echter de enigen die in de juiste rangorde worden opgewekt? Beslist niet! In Hebreeën 11:40 wordt ons namelijk gezegd dat zij een opstanding tot „iets beters” ontvangen, tot een hemelse geestelijke staat. Ten aanzien van wat is dit beter? Welnu, beter dan de staat die men deelachtig wordt in de opstanding die later in de rangorde plaatsvindt! Deze opstanding moet degenen omvatten die tot „vorsten . . . op de gehele aarde” aangesteld zullen worden en die redelijkerwijs tot de eersten zullen behoren die na Jehovah’s beslissende overwinning in de strijd te Har–mágedon op aarde opgewekt zullen worden. Aldus zullen zij zich kunnen kwijten van de hun opgedragen taken op de „nieuwe aarde” — de theocratische maatschappij van Gods volk op de gereinigde aarde. Zij ontvangen een „betere opstanding”, aangezien deze plaatsvindt onder Gods koninkrijk, met het vooruitzicht van eeuwig leven voor de uit de doden opgewekte personen. In deze groep die dan wordt opgewekt verwachten wij getrouwe opgedragen christenen aan te treffen die thans een aardse hoop hebben en die wegens verschillende oorzaken vóór het begin van de „nieuwe aarde” sterven. — Jes. 32:1; Openb. 16:14, 16; 21:1, 3, 4.
EEN BEGUNSTIGDE GROEP
16. Welke andere groep is speciaal begunstigd, en in welke voorrechten delen zij?
16 Er is echter één groep die speciaal is begunstigd. Welke groep personen zou dit kunnen zijn? Het is de „grote schare” die in Openbaring 7:9-17 tamelijk gedetailleerd door de apostel Johannes wordt beschreven. Zij koesteren de hoop eeuwig op de „nieuwe aarde” te leven. Als groep overleven zij de „grote verdrukking” zonder ooit te hoeven sterven. Wat genieten zij een kostbaar voorrecht doordat zij ’hun lange gewaden hebben gewassen en ze wit hebben gemaakt in het bloed van het Lam’! In deze uiterst belangrijke slotfase van de „laatste dagen”, nu er aan de natiën en volken van de aarde een krachtig getuigenis gegeven moet worden, kan men deze „grote schare”, die op het ogenblik uit meer dan 2.300.000 personen bestaat, in de aardse voorhoven van Jehovah’s regeling voor aanbidding zo’n „heilige dienst” zien verrichten. Deze „grote schare” ondervindt geen „verschroeiende hitte” van goddelijke veroordeling. En hoe komt dit? Doordat ’het Lam [Jezus Christus], dat in het midden van de [hemelse] troon is, hen zal weiden en hen naar bronnen van wateren des levens zal leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen’.
17. (a) Welke vreugde zal de „grote schare” ten deel vallen? (b) Hoe zal het wonder van de opstanding tot de laatste fase ervan voortgang vinden?
17 De leden van de „grote schare” zullen ongetwijfeld vreugdevol zijn als zij de gereinigde aarde betreden en de uit de doden opgewekte getrouwen verwelkomen. Vervolgens zullen, op Gods bestemde tijd en op ordelijke wijze, ook de miljarden mensen die zich in de „herinneringsgraven” bevinden, in een algemene aardse opstanding te voorschijn komen (Joh. 5:28, 29; Openb. 20:12). Wat zal er onder de gelukkige, verenigde families van de mensheid een vreugde heersen wanneer de maatschappij van de „nieuwe aarde” begint te functioneren en wanneer Christus en zijn mederegeerders de voordelen van Christus’ loskoopoffer aanwenden door de mensheid te genezen en hen tot volmaaktheid van geest en lichaam op te heffen! — Jes. 65:17, 18; 2 Petr. 3:13.
18. Hoe zal Gods grootse voornemen ten aanzien van onze aarde volledig verwezenlijkt worden?
18 Duizend jaren zullen voorbijgaan als één dag, althans van Jehovah’s standpunt uit bezien (2 Petr. 3:8). De aarde zal gevuld zijn met een volmaakte mensheid, precies zoals Jehovah zich had voorgenomen toen hij de mens ongeveer zevenduizend jaar voordien voor het eerst had geschapen. Zijn zevenduizendjarige rust-„dag” zal zijn geëindigd en deze zal niet vergeefs zijn geweest, aangezien zijn grootse voornemen met betrekking tot onze aarde verwezenlijkt zal zijn. Wat nu?
19. Wat gebeurt er nadat de „laatste vijand” is tenietgedaan?
19 De apostel Paulus zegt ons: „Vervolgens het einde, wanneer [Christus] het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle [vijandige] regering en alle [vijandige] autoriteit en kracht heeft tenietgedaan. Want hij moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan. . . . [dan] zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen” (1 Kor. 15:24-28). Satan zal dan worden losgelaten, zoals in Openbaring 20:7-10 wordt beschreven, om de rechtschapenheid van elk afzonderlijke lid van de tot volmaaktheid gebrachte mensheid op de proef te stellen. Vervolgens zullen hij en allen die hem volgen, in het symbolische „meer van vuur” worden geslingerd, dat een afbeelding vormt van eeuwige vernietiging.
20. Welk glorierijke vooruitzicht heeft de mensheid als Gods rustdag eindigt?
20 Wanneer de dag waarop God ’rust van al zijn werk’ met betrekking tot de aardse schepping, is geëindigd, zal hij er ongetwijfeld toe overgaan nieuwe werken tot stand te brengen die zich tot in alle eeuwigheid zullen ontvouwen. De vreugdevolle aardbewoners, die zich altijd in jeugdige kracht verheugen, zullen zich nooit vervelen wanneer zij zich van welke taak maar ook kwijten die de God met een voornemen hun opdraagt te verrichten. — Gen. 2:3; Jes. 66:22.
VAN HET GROOTSTE BELANG
21. Hoe kunnen wij voordeel trekken van Paulus’ betoog in 1 Korinthiërs 15?
21 Wij moeten ’vasthouden aan het goede nieuws’, met inbegrip van de opstandingshoop, aangezien de opstanding voor al Gods dienstknechten van het grootste belang is. Getrouwe mannen en vrouwen uit de oudheid geloofden in een aardse opstanding, en zij zagen ernaar uit (Hebr. 11:13-16). Christus Jezus werd als de „eersteling” van de opstanding opgewekt, zoals door het getuigenis van honderden ooggetuigen wordt bevestigd. De gezalfde, door de geest verwekte christenen hebben zowel in apostolische tijden als in deze tijd „in heel de schepping die onder de hemel is” gepredikt, zodat het „goede nieuws” betreffende de opstanding de gehele aardbol is rondgegaan (Kol. 1:23). En nu de overgebleven gezalfden hun aardse loopbaan beëindigen om hun hemelse beloning te beërven, heeft een „grote schare”, opnieuw met de hoop eeuwig op aarde te leven, de bekendmaking van het „goede nieuws” van het Koninkrijk ter hand genomen. — Matth. 24:14.
22. Welke laatste vermaning geeft Paulus in zijn brief, en waarom hebben wij alle reden om deze ter harte te nemen?
22 Wat zijn al deze groepen bevoorrecht wanneer zij, allen in hun eigen rangorde, hun doel bereiken! Wij hebben thans beslist alle reden om acht te slaan op Paulus’ verdere vermaning: „Blijft wakker, staat vast in het geloof, gedraagt u als mannen, wordt machtig. Laat al uw aangelegenheden met liefde geschieden” (1 Kor. 16:13, 14). Aldus zal het feit dat wij gelovigen zijn geworden niet voor niets zijn. Het zal met succes worden bekroond.
Kunt u het volgende beantwoorden?
■ Waaruit blijkt dat gelovige mannen en vrouwen uit vroeger tijden naar een opstanding op aarde uitzagen?
■ Hoeveel anderen na Christus, de „eersteling”, hebben „een ieder in zijn eigen rangorde” deel aan de hemelse opstanding?
■ Wanneer en in welke groepen vindt de opstanding op aarde plaats?
■ Hoe is één klasse in het bijzonder begunstigd door zonder een opstanding leven op aarde te verwerven?
■ Wat moeten wij allen doen om niet „voor niets gelovigen” te zijn geworden?
[Inzet op blz. 15]
EEN WERELDRIJK VAN VALSE RELIGIE VESTIGT ZIJN HOOP OP DE PLATONISCHE LEER DAT ALLE ZIELEN ONSTERFELIJK ZIJN
[Inzet op blz. 16]
HET WARE CHRISTENDOM HOUDT VAST AAN DE OP DE BIJBEL GEBASEERDE HOOP OP DE OPSTANDING VAN GEEN BEWUSTZIJN BEZITTENDE ZIELEN UIT HET GRAF
[Illustratie op blz. 15]
Het „goede nieuws” richt zich op Gods Koninkrijk in handen van Christus, de hoop dat het paradijs op onze aarde hersteld zal worden