Basis voor een zinvol leven
„Ziet welk een liefde de Vader ons heeft gegeven, zodat wij kinderen van God genoemd zouden worden.” — 1 Joh. 3:1.
1-3. Welke factoren beletten de mens van het leven te genieten? (Pred. 1:15; 2:18-21; 4:1-3; 9:11, 12)
IEDER normaal mens wil graag iets van zijn of haar leven maken. Velen uiten echter de klacht dat het samenstel waarin wij leven, weinig biedt wat een aansporing vormt om werkelijk een doel in het leven na te streven.
2 Deze personen wijzen op het feit dat iemand aanvankelijk misschien een doel voor ogen heeft, er jaren aan besteedt om zich op het door hem gekozen terrein te bekwamen en dan tot de ontdekking komt dat hij geen werk kan vinden. Heel wat mensen met een universitaire opleiding komen niet aan de slag.
3 Aan de andere kant weten degenen die financieel succes hebben behaald, dat een oorlog of andere calamiteit alles wat zij hebben verworven, snel kan vernietigen. En de dood van een geliefd persoon kan hen tot een leven van eenzaamheid veroordelen.
4. (a) Waarom zeggen sommigen dat ’God dood is’? (b) Hoe denkt Jehovah over de mensheid? (Job 14:14, 15; Klaagl. 3:34-36; Jona 4:10, 11)
4 In het licht hiervan bezien, zeggen sommigen: ’God is dood’. Dat wil zeggen, God bekommert zich niet om de aangelegenheden van de mensheid. Daar God echter het universum heeft ontworpen en tot stand heeft gebracht, is hij er wel degelijk intens in geïnteresseerd zich ermee bezig te houden. In feite bestaat er in Gods geest een toekomst voor de mens en een voornemen met betrekking tot elkeen die leeft of heeft geleefd. Bovendien wordt er bij dat voornemen rekening gehouden met onze gevoelens, zodat als wij aan het doel van het leven beantwoorden, wij ook geluk en vreugde in de volste zin van het woord genieten. En dat willen wij toch, niet waar?
ONZE MACHTELOZE TOESTAND
5. Hoe beschreef Mozes de situatie van de mensheid?
5 Wij moeten echter toegeven dat de mensheid niet bij machte is de zaak te veranderen. De geïnspireerde psalmist Mozes beschreef onze machteloze situatie als volgt: „De dagen van onze jaren zijn op zichzelf genomen zeventig jaren, en indien wegens bijzondere kracht, tachtig jaren; toch is dat waarop ze aandringen moeite en schadelijke dingen, want het moet snel voorbijgaan, en wij vliegen heen.” — Ps. 90:10.
6. Waarom zijn mensen niet in staat zich uit de slavernij aan de dood te bevrijden?
6 ’s Mensen machteloosheid om zich uit de slavernij aan de dood te bevrijden, komt tot uiting in de negenenveertigste psalm, 49 de verzen zes tot negen: „Zij die op hun middelen voor levensonderhoud vertrouwen, en die zich op de overvloed van hun rijkdom blijven beroemen, niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” De schrijver van de psalm wist dat de prijs te kostbaar, te hoog, was en buiten het bereik van de gehele mensheid lag. Wat het vermogen van de onvolmaakte mens betrof, was verlichting zo ver weg dat ze „tot onbepaalde tijd” niet in zicht was en er feitelijk geen hoop op bestond.
7. Hoe verkocht Adam zijn nakomelingen, en wat ontving hij voor deze „verkoop”?
7 In deze droevige, machteloze situatie verkeren wij allen omdat onze voorvader Adam zijn toekomstige nageslacht, buiten hun wil, in slavernij aan zonde en de dood heeft verkocht. De prijs die hij voor die „verkoop” ontving, was het zelfzuchtig doen van wat hij wilde, zich onafhankelijk maken, in opstand tegen God. Iedereen is derhalve, precies zoals de apostel Paulus het zei, „vleselijk, verkocht onder de zonde”. — Rom. 7:14.
8. Welke smeekbede zouden oprechte mensen, als gevolg van hun slavernij, tot God kunnen richten?
8 Wilde de mens dus ooit bevrijd worden, dan moest God handelend optreden om een voorziening te treffen. Oprechte mensen roepen uit: „Help ons, o God van onze redding, ter wille van de heerlijkheid van uw naam; en bevrijd ons en bedek onze zonden om uws naams wil.” — Ps. 79:9.
GOD KAN ZONDE NIET DOOR DE VINGERS ZIEN
9. In welke situatie kwam de mensheid met betrekking tot God?
9 Hoort Jehovah God dit gebed? En zo ja, kan hij het dan ook verhoren? Is de machteloosheid van de mens een probleem dat God niet kan oplossen? Ja, wij hebben hier met een werkelijk probleem te maken. Het ontstond zo’n zesduizend jaar geleden. De eerste mens, Adam, had partij gekozen voor Gods vijand, Satan, en zo deed goddeloosheid haar intrede op aarde. Hij maakte zich tot een vijand van God, en zijn kinderen, die van hem zonde en onvolmaaktheid erfden, verrichtten onrechtvaardige werken. Zoals de apostel Paulus ons vertelt, bracht Adam het mensengeslacht in de positie van vijanden van God. — Rom. 5:10.
10, 11. (a) Waarom kon Jehovah de zonde die in het universum was ingevoerd, niet eenvoudig door de vingers zien? (b) Waardoor wordt aangetoond dat de bagatellisering van wetteloosheid tot ernstige problemen leidt?
10 Niettemin had Jehovah zijn schepping lief, wetend dat zij zichzelf niet konden helpen. Kon hij echter, uit liefde voor de mensheid, de goddeloosheid die Satan, te zamen met Adam, in het universum had ingevoerd, vergoelijken? Kon God tot iemand die zondigde zeggen: ’Wel, ik heb je lief en wil je barmhartigheid betonen, dus zal ik je zonde door de vingers zien’? In harmonie met zijn gerechtigheid en rechtvaardigheid kon hij zonde niet negeren en er niet zonder meer aan voorbijgaan. Zou hij dit doen, dan zou hij het fundament van zijn regering ondermijnen, want de bijbel zegt: „Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon.” — Ps. 89:15, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap 89:14.
11 Wat de gevolgen zijn wanneer men wetteloosheid „zacht” aanpakt en in werkelijkheid oogluikend toelaat, zien wij heden ten dage maar al te duidelijk in sommige natiën der aarde. Men is in veel gevallen laks en treedt niet daadwerkelijk tegen boosdoeners op. Misdadigers lopen vrij rond. Het gevolg is dat de mensen hun vertrouwen in de regeringen verliezen en ten slotte alles te gronde gaat. De Universele Regeerder zal echter niet toelaten dat dit gebeurt met de wetten die hij heeft gemaakt.
DE OPLOSSING VIA EEN „ZAAD”
12. Hoe onthulde God, nadat Adam had gezondigd, op welke wijze hij het mensengeslacht zou redden?
12 Van menselijk standpunt uit bezien, was er geen oplossing voor het probleem. Jehovah is echter bij machte om schijnbaar onmogelijke problemen op een schitterende wijze tot een oplossing te brengen, waarbij hij niettemin de waardigheid van zijn universele soevereiniteit hoog houdt en terzelfder tijd barmhartigheid betoont. Als wij het resultaat zien, worden wij ertoe bewogen te zeggen: ’Het had gewoon niet anders en toch zo grondig, rechtvaardig en volkomen goed gedaan kunnen worden.’ Zoals de bijbel toont, onthulde God dan ook op het tijdstip waarop hij Adam wegens zijn zonde veroordeelde, dat hij het mensengeslacht te hulp zou komen toen hij aankondigde: „Hij [het zaad] zal u [Satan] in de kop vermorzelen” (Gen. 3:15). Met het verstrijken van de tijd zou hij de mensen de geleidelijke verwezenlijking van zijn voornemen laten zien.
13. Wie bleek het ’zaad van de vrouw’ te zijn, en waarom werd hij door God uitgekozen?
13 Wie in het bijzonder zou er door God toe worden bestemd het „zaad” te zijn dat uiteindelijk Satans kop zou vermorzelen? Jehovah’s eniggeboren Zoon! Hij werd uitgekozen als het voornaamste werktuig ter beslechting van de strijdvraag inzake de waardigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s heerschappij of soevereiniteit, welke hoedanigheden in twijfel waren getrokken. Waarom koos Jehovah deze voorname Persoon, die hem zo na aan het hart lag? Welnu, door Satans uitdaging werd de loyaliteit van alle schepselen in het universum, zelfs van deze Zoon van God, in twijfel getrokken. Daarbij komt nog dat de kwestie van loyaliteit zich meer op hem dan op wie maar ook van Gods schepselen zou concentreren omdat hij de voornaamste Zoon van Jehovah was, die in het universum direct onder Hem stond.
14. Hoe dacht de Zoon van God over de mensheid?
14 Bovendien zegt deze Zoon, gesymboliseerd door de wijsheid, in Spreuken, hoofdstuk acht, met betrekking tot Gods scheppingswerk: „De dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de zonen der mensen” (8 Vs. 31). Hij koesterde een innige liefde voor de mensheid. Deze toewijzing om zijn Vader te rechtvaardigen, aanvaardde hij blijmoedig, in de eerste plaats uit loyaliteit jegens Hem en daarnaast wegens zijn liefde voor de mensheid.
15. Waarom heeft God het kwaad laten voortduren?
15 Wegens de universele strijdvraag die erbij betrokken was, liet de Universele Soeverein Jehovah de zonde enige tijd bestaan om de kwestie van zijn soevereiniteit en van de loyaliteit van zijn grote gezin van met verstand begiftigde schepselen te beslechten. Ook moest hij de tijd nemen om een fundament te leggen voor de verwijdering van zonde en dan zondige mensen de gelegenheid te geven zijn regelingen te leren kennen en zich die ten nutte te maken. Het was dus alleszins voor een goed doel en voor een betrekkelijk korte periode in de universele tijd dat God het kwaad heeft toegelaten. Ja, de weg waartoe God heeft besloten, is de enige weg via welke hij de mensheid doeltreffend en werkelijk kan helpen.
EEN WETTELIJKE BASIS OM TEN AANZIEN VAN DE MENSHEID TE HANDELEN
16. Waarom had God een wettelijke basis nodig om ten aanzien van de mensheid te handelen?
16 Om zich nu te kunnen inlaten met hen die in zonde geboren waren — alhoewel dit niet aan henzelf te wijten was — moest God een wettelijke basis hebben voor zijn bemoeienissen met hen. Anders zouden alle mensen voor altijd moeten sterven, daar Gods wet bepaalde dat zondaars uit het universum verwijderd moesten worden. Alleen door het offer van een ander mens, een volmaakt mens, als die ’kostbare’ prijs die buiten het bereik van de mensheid lag, kon datgene wat Adam had verloren, worden teruggekocht, waardoor het vonnis dat Gods rechtvaardige rechtbank over de mensheid had geveld, werd vernietigd. Hierover zei Jezus: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.” — Matth. 20:28.
17, 18. Wat zou God bewijzen door deze wettelijke basis te leggen?
17 Door deze wettelijke basis te leggen, zou Jehovah de juistheid van zijn universele heerschappij bewijzen. Terzelfder tijd zou hij mensen barmhartigheid kunnen betonen. De apostel Paulus brengt dit als volgt onder woorden:
18 „Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, en het is als een vrije gave dat zij door zijn onverdiende goedheid rechtvaardig worden verklaard op grond van de verlossing door de losprijs die door Christus Jezus is betaald. God heeft hem als zoenoffer gesteld [dat wil zeggen, als bedekking voor zonden] door middel van geloof in zijn bloed. Dit heeft hij gedaan om . . . in dit tegenwoordige tijdperk zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, opdat hij rechtvaardig zou zijn, zelfs wanneer hij de mens die geloof in Jezus heeft, rechtvaardig verklaart.” — Rom. 3:23-26.
19. Hoe verkrijgen mensen een juiste positie voor het aangezicht van Jehovah God?
19 God handelt dus met de menselijke familie via zijn Zoon, Jezus Christus, die in deze aangelegenheid als Jehovah’s vertegenwoordiger optreedt. Door zijn geofferde leven werd het vonnis ongedaan gemaakt en werd het mensengeslacht gekocht. Zo kunnen degenen die zich aan Gods regeling houden, in een wettelijke verhouding tot Hem komen te staan. De apostel Paulus zei over deze barmhartige daad van de zijde van Jehovah en zijn Zoon: „Want er is één God en één middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen.” — 1 Tim. 2:5, 6.
20. Wat moest de Zoon van God tot stand brengen toen hij op aarde was?
20 God heeft in zijn wijsheid de enige manier uitgedacht waarop hij de mensheid zou kunnen helpen in een rechtvaardige positie te komen en hoop te krijgen op eeuwig leven als leden van zijn onberispelijke, rechtvaardige, volmaakte universele gezin. Op het exact juiste moment in zijn tijdschema volvoerde God zijn daad van grootst mogelijke edelmoedigheid. Hij zond zijn Zoon vanuit de hemel naar de aarde, om een mens te worden. Hier op aarde kon deze Zoon eerst en vooral bewijzen dat volmaakte mensen die God liefhebben, onder letterlijk elke beproeving of omstandigheid loyaal kunnen zijn jegens God en zijn heerschappij. Zijn leven kon ook de losprijs voor de mensheid zijn, want er was geen volmaakt mens onder hen die deze prijs kon verschaffen. Hiervoor zou het natuurlijk nodig zijn dat hij stierf. — Tit. 2:11-14.
JEZUS CHRISTUS, ONZE HELPER
21. Waarvoor kwam Jezus volgens 1 Johannes 2:1, 2 door zijn getrouwe loopbaan in aanmerking?
21 Door zijn getrouwe loopbaan kwam Jezus ervoor in aanmerking de Helper te worden van allen die God wensen te dienen. De apostel Johannes schreef: „Mocht iemand . . . een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige. En hij is een zoenoffer [bedekkend offer] voor onze zonden.” — 1 Joh. 2:1, 2.
22. Waarom verliezen Gods getrouwe dienstknechten hun goedgekeurde positie niet wanneer zij op enigerlei wijze te kort schieten?
22 De Duivel nu tracht reeds vanaf de tijd van Abel, de zoon van Adam, aanmerkingen op Gods dienstknechten te maken. Satan wordt daarom ook „de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God” genoemd (Openb. 12:10). Te rechter tijd in de strijd met betrekking tot de rechtschapenheid is Jezus Christus dus voor Gods aangezicht verschenen als helper. Hij heeft ten behoeve van ons toegang tot Gods troon. Als trouwe dienstknechten van God een fout maken, een zonde begaan en oprecht berouw hebben en hun fout belijden, biedt Jezus de verdienste van zijn slachtoffer aan opdat zij niet ter dood gebracht behoeven te worden — want zijn zoenoffer kan hun fouten en zonden bedekken.
23. Welke houding moeten wij ten aanzien van onze zondige toestand blijven innemen?
23 De apostel Paulus beschrijft de strijd die hij moest voeren en die alle andere christenen moeten voeren en hoe zij, in weerwil van hun uiterste krachtsinspanningen, fouten zullen maken, hoewel niet opzettelijk, onbeschaamd en moedwillig. Hij zei: „Het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dát beoefen ik. Indien ik nu doe wat ik niet wens, bewerk ík het niet meer, maar de zonde die in mij woont” (Rom. 7:19, 20). De waarde van Christus’ verzoenende offer dat ten behoeve van hun zonden, waarover zij berouw hebben en die zij belijden, wordt aangewend, vormt de basis op grond waarvan zij rechtvaardig verklaard worden. — 1 Joh. 1:9.
24. Hoe kan Jezus, in zijn positie als helper, bewijzen dat de beschuldigingen van Satan vals zijn?
24 In zijn functie als helper bewijst Jezus ook tegenover God dat de beschuldigingen die de Duivel tegen christenen inbrengt, lasterlijk zijn. Hij vestigt de aandacht op hun daden van geloof en op het feit dat zij, wanneer zij gezondigd hebben, God vol welgemeend berouw aanroepen. Want hij weet dat in Hebreeën 6:10 staat: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten.” Jezus voert voor de hemelse rechtbank ook aan dat de dienstknechten van God op aarde hun eigen tekortschieten en gebrek aan rechtvaardigheid beseffen en barmhartigheid afsmeken op basis van Christus’ offer — Gods aangewezen weg.
25. Waarom is er voor degenen die in eendracht met Christus zijn, geen veroordeling?
25 En Jehovah God aanvaardt Jezus’ voorspraak ten behoeve van hen. De Duivel wordt bij elke aanval die hij onderneemt, verslagen. Zo kwijt Jezus zich loyaal van zijn functie als hogepriester en beschermt hij hen tegen alle veroordeling, zoals de bijbel zegt: „Daarom is er voor hen die in eendracht met Christus Jezus zijn, geen veroordeling. Want de wet van die geest welke leven geeft in eendracht met Christus Jezus, heeft u vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.” — Rom. 8:1, 2.
26, 27. Hoe kunnen personen die een reine positie voor het aangezicht van God innemen, als kinderen van Christus worden voortgebracht?
26 De profeet Jesaja helpt ons verder in te zien hoe Christus werkelijk leven schenkt aan allen die geloof in hem oefenen. Jesaja schreef profetisch over Christus’ lijden en zei, sprekend tot Jehovah: „Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij zijn nageslacht zien” (Jes. 53:10). Christus krijgt niet langs de natuurlijke weg nageslacht. Toen hij op aarde was, bezat hij het vermogen een eigen gezin te stichten. Hij deed dit echter niet. In plaats daarvan gaf hij dat vermogen op door zijn leven als offer te brengen. Hij zei dat ’de Zoon des mensen gekomen is om zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen’. — Matth. 20:28.
27 Jezus werd daarom de „laatste Adam”. De eerste Adam bracht een gezin voort, een onvolmaakt gezin, met slechte eigenschappen. Jezus Christus brengt een gezin voort dat rechtvaardigheid verwerft. Mensen kunnen Adams gezin verlaten en dank zij het geofferde leven van Jezus Christus herboren worden, en door de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, kunnen zij ’naar zijn beeld’ gevormd worden. Zij kunnen hun leven reinigen en als zodanig zonen van de „Eeuwige Vader”, de „laatste Adam”, worden. Jehovah ’heeft zijn ziel tot een schuldoffer gesteld’, en aanvaardt dit offer om verzoening te doen voor de schuld van allen die geloof oefenen. — 1 Kor. 15:45; Jes. 9:6.
28. Voor wie brengt Jezus Christus een gezin van volmaakte mensen voort?
28 Ja, wegens datgene wat Jehovah God en Jezus Christus voor de mensheid hebben gedaan, kan ons leven werkelijk een doel hebben. Allen die zich gedurende Jezus’ heerschappij als Koning-Priester de verzoenende voordelen van zijn slachtoffer ten nutte maken, kunnen volmaakte menselijke kinderen van Gods Zoon worden. Dit heeft ook tot gevolg dat zij tot in alle eeuwigheid als kinderen van de Allerhoogste worden gerekend en onder rechtvaardige toestanden zullen leven. Hoe dat zo? Omdat Jezus geen gezin voortbrengt om dit voor zichzelf te behouden. Na hen tot menselijke volmaaktheid gebracht te hebben, draagt hij de gekochte en gerehabiliteerde mensheid over aan Jehovah God, „de Vader, aan wie elke familie in hemel en op aarde haar naam te danken heeft”, opdat God kan bewijzen dat zij wegens hun onverbrekelijke loyaliteit waardig gerekend kunnen worden voor eeuwig zijn kinderen te zijn. — Ef. 3:14, 15; 1 Kor. 15:26, 28.