De Bevrijder komt tot Sion
1. (a) Welke woorden van Jehovah bleken een bron van troost te zijn voor de joden die zich in Babylon in ballingschap bevonden? (b) Welke soortgelijke woorden werden gesproken nadat de ballingschap van Sion voorbij was, en wie sprak deze woorden?
HET was iets wat het waard was als een onuitwisbaar bericht opgetekend te worden en meer nog, om tot in de verste delen van de aarde te worden verkondigd. Toen de joden zich in Babylonische gevangenschap bevonden, bleek het een bron van onschatbare troost voor hen te zijn. Het was het woord dat door niemand minder dan Jehovah God zelf was gesproken: „Zegt tot de dochter van Sion: ’Zie! Uw redding komt. Zie! De beloning die hij geeft, is bij hem, en het loon dat hij uitbetaalt, gaat voor hem uit’” (Jes. 62:11, NW). Enkele jaren nadat in 537 v.G.T., toen Babylon als de Derde Wereldmacht was gevallen en het de joden niet langer in gevangenschap kon houden, met de herbouw van Sion was begonnen, inspireerde Jehovah zijn profeet Zacharia ertoe met de volgende woorden een soortgelijke uitspraak te doen: „Jubel luide, gij dochter van Sion: juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelhengst, een ezelinnejong.” — Zach. 9:9.
2. (a) Wat begrepen de joden ten aanzien van Zacharia’s profetie? (b) Waaraan dienen de joden, en ook anderen, thans aandacht te schenken?
2 De joden begrepen dat deze laatste profetie betrekking had op de komst van de Messias en zagen uit naar de vervulling ervan. Thans behoren er tot degenen die dat geloof niet bezitten, echter ook veel joden. Deze nakomelingen van Abraham dienen aandacht te schenken aan het feit dat de Gever van deze profetie een sterke wereldmacht heeft omvergeworpen om hun voorvaders uit hun gevangenschap te bevrijden. Zij dienen ernstig en oprecht stil te staan bij de belofte van hun God dat Sion begunstigd zou worden met een bezoek van de voorzegde Messias, degene die door Jehovah met heilige geest gezalfd zou worden om de koning van het koninkrijk te zijn en voor altijd op „Jehovah’s troon” te zitten. Het is voor hen nog niet te laat om te onderzoeken of de Messias dit bezoek heeft gebracht en niet door hen herkend is.
FEITEN DIE DE AANDACHT VERDIENEN
3. (a) Wie erkenden de Messias het eerst en kondigden hem aan? (b) Wie waren verantwoordelijk voor de nationale verwerping van Jezus als de Messias? (c) Hoe waren de joodse religieuze leiders het volk in vroeger tijden verkeerd voorgegaan, en wat was er ten aanzien van hun houding tegenover Jezus te verwachten? (d) Waarom zou iemand die zou beweren de Messias te zijn, op dit late tijdstip onmogelijk zijn messianiteit kunnen bewijzen?
3 Zij die zich in deze kwestie willen verdiepen, dienen de volgende feiten ernstig te overwegen: Het waren mensen van hun eigen natie, de joden, die Jezus het eerst als de Messias erkenden en hem aankondigden. Het is waar dat zij een minderheid vormden en overwegend eenvoudige mensen waren. De religieuze leiders waren het die Jezus verwierpen en er de oorzaak van waren dat veel onderdanen van de joodse natie hem eveneens verwierpen. Werden echter ook de profetieën van Jesaja en Jeremia niet door de leiders van de joden verworpen en waren de leiders er niet de oorzaak van dat het volk in 607 v.G.T. in Babylonische gevangenschap ging? Zij stelden geen geloof in deze profeten die door God waren gezonden om de gevangenschap te voorzeggen en de redenen ervoor bekend te maken en om tevens de terugkeer uit de ballingschap in 537 v.G.T. te beschrijven. Niettemin gingen de profetieën tot op de letter in vervulling. Dat dergelijke mensen de Messias hebben verworpen, dient ons geloof niet aan het wankelen te brengen, want Jehovah had voorzegd dat de natie zich in een Babylonische religieuze vorm van gevangenschap zou bevinden wanneer de Messias zou komen en dat zij hem zouden verwerpen (Jes. 53:3-9, 12). Nog een feit dat de aandacht verdient is, dat de joden in Jezus’ dagen toegang hadden tot de genealogische en chronologische registers van de natie en de identiteit van de Messias hadden kunnen bewijzen, iets wat thans of op enig tijdstip in de toekomst onmogelijk zou zijn. Indien er iemand zou komen die zou beweren de Messias te zijn, zou hij zijn identiteit niet kunnen bewijzen, want de genealogische en chronologische registers van de joden zijn in 70 G.T. door de Romeinen vernietigd.
BEWIJZEN DAT DE BEVRIJDER SION HEEFT BEZOCHT
4. Waaraan zal in deze studie aandacht worden besteed?
4 Ten behoeve van hen die geloof in God stellen en die bereid zijn de kwestie van de komst van de Messias, de Bevrijder, tot Sion onbevooroordeeld te onderzoeken, geven wij hierbij vijf argumenten op grond waarvan wij er zeker van kunnen zijn dat de Messias inderdaad in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening tot Sion is gekomen.
5. Geef het genealogische bewijs op grond waarvan Jezus voor het Messiasschap in aanmerking komt.
5 (1) Het genealogische bewijs. Ongeveer driehonderd jaar voordat de Messias kwam, vervaardigden Grieks-sprekende joden in de Egyptische stad Alexandrië een vertaling van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften die bekendstaat als de Griekse Septuaginta-vertaling. In deze vertaling werd de Griekse titel „Christus” gebruikt, die, net als de Hebreeuwse titel „Messias”, Gezalfde betekent. Hij die als Messias of Christus in aanmerking zou komen, moest aan bepaalde vereisten met betrekking tot zijn afstammingslijn voldoen. Hij moest een zoon of afstammeling van de patriarch Abraham zijn. Daarbij moest hij ook een zoon zijn van David. Hierdoor zou hij het natuurlijke recht hebben of natuurlijke aanspraken kunnen doen gelden op het koningschap van Sion, en het beloofde Zaad van Abraham tot zegen van de geslachten der aarde kunnen zijn (2 Sam. 7:8-17; Gen. 12:3; 22:18). Jezus voldeed aan deze vereisten. De apostel Matthéüs verdeelt zijn afstammingslijn in drie gedeelten, van Abraham tot David, van David tot de deportatie van de joden naar Babylon, en vervolgens tot op Jezus. — Matth. 1:17, NW.
6. (a) Hoe werd Jezus’ geboorte voorzegd, en hoe werd deze profetie vervuld? (b) Waarom werd Jezus door zijn ouders niet werkelijk Immanuël genoemd, maar waarom had hij wel recht op die naam? (c) Wat is de betekenis van de naam Jezus?
6 (2) Jezus’ wonderbare geboorte. In de profetie in Jesaja 7:14 werd de aard van de geboorte van hem die de Messias zou zijn, nauwkeurig voorzegd. Matthéüs verhaalt de feiten waardoor de profetie in vervulling is gegaan: „De geboorte van Jezus Christus nu geschiedde aldus. Terwijl zijn moeder Maria aan Jozef ten huwelijk beloofd was, bleek zij voordat zij verenigd waren, zwanger te zijn door heilige geest. . . . Dit alles is in werkelijkheid geschied opdat vervuld zou worden hetgeen Jehovah door zijn profeet had gesproken, die zei: ’Zie! De maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen hem de naam Immánuël geven’, hetgeen vertaald betekent: ’Met ons is God’” (Matth. 1:18-23, NW). Hij had recht op de naam Immánuël, maar de engel zei Maria hem Jezus te noemen, omdat hij zijn volk van hun zonden zou redden. De naam Jezus betekent „Jehovah is redding”. Uit deze laatste naam blijkt niet alleen dat hij Gods vertegenwoordiger bij zijn volk zou zijn, maar ook dat hij de grote Verlosser zou zijn die Jehovah had beloofd. Jozef, die ook tot de nazaat van David behoorde, adopteerde Jezus, zoals Matthéüs ons te kennen geeft. Jezus was echter Gods Zoon, niet Jozefs zoon.
7. Hoe ging de profetie over Jezus’ geboorteplaats in vervulling, en waren de joden van deze profetie op de hoogte?
7 (3) Geboorteplaats. Gods profeet Micha had de geboorteplaats van Hem die Jehovah zou vertegenwoordigen, nauwkeurig voorzegd. De overpriesters en schriftgeleerden uit Jezus’ tijd begrepen dit heel goed, want koning Herodes informeerde bij hen waar de Christus geboren moest worden en zij antwoordden: „Te Bethlehem in Judéa; want zo is het door bemiddeling van de profeet geschreven: ’En gij, o Bethlehem van het land Juda, zijt geenszins de onbeduidendste stad onder de bestuurders van Juda, want uit u zal een bestuurder voortkomen, die mijn volk, Israël, zal weiden.’” Jezus werd inderdaad in Bethlehem geboren. — Matth. 2:4-6, NW; Micha 5:1 2; Luk. 2:1-7, NW.
8. (a) Bij welke gelegenheid en op welk tijdstip werd Jezus de Messias? (b) Leg uit hoe wij weten in welk jaar dit gebeurde.
8 (4) Het tijdstip waarop de Messias verscheen. Toen Jezus ongeveer dertig jaar oud was, verscheen hij voor Johannes om gedoopt te worden (Luk. 3:23, NW). Na zijn doop in water werd hij met heilige geest gezalfd en werd Johannes de Doper een zichtbare manifestatie gegeven (Joh. 1:32-34, NW). Hierdoor werd Jezus de Gezalfde of de Messias, de Christus. Deze gebeurtenis vond in het jaar 29 G.T. plaats. Lukas stelt ons in 3 vers 1 en 2 van hoofdstuk 3 in kennis van het tijdstip waarop Johannes met zijn bediening begon, namelijk ongeveer zes maanden vóór Jezus’ doop: „In het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar, toen Pontius Pilatus bestuurder van Judéa was, en Herodes districtsregeerder van Galiléa, maar zijn broer Filippus districtsregeerder van het land Ituréa en Trachonítis, en Lysánias districtsregeerder van Abiléne, in de dagen van de overpriester Annas en van Kajafas, kwam Gods bekendmaking tot Johannes, de zoon van Zacharías, in de wildernis.”a
9. Hoe was het tijdstip waarop de Messias zou verschijnen in een profetie aangegeven?
9 De datum staat historisch vast, hij viel op het tijdstip dat honderden jaren voordien was voorzegd. Dit kan bewezen worden door de in Daniël 9:25 (NW) voorzegde 69 jaarweken te berekenen: „Vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot de Messias, de Leider, [zullen er] zeven weken, alsook tweeënzestig weken . . . zijn [7 + 62 = 69]. Ze zal terugkeren en werkelijk herbouwd worden, met een openbaar plein en gracht, maar in de druk der tijden.” Vanaf het tijdstip dat deze herbouw plaatsvond, in 455 G.T., zouden er 69 x 7 = 483 jaren verstrijken, wat ons dan op 29 G.T. brengt voor het zalven van Jezus als de Messias, de Leider.b
10. Noem enkele van de vervullingen van profetieën die in het begin van Jezus’ leven plaatsvonden.
10 (5) Jezus’ messianiteit bewezen door zijn leven en werken. In hoofdstuk twee van Matthéüs worden gebeurtenissen beschreven waardoor oude profetieën in verband met Jezus in vervulling gaan: de vlucht van zijn ouders met hem naar Egypte en hun terugkeer en de poging van Herodes om hem te doden door alle kinderen van twee jaar oud en daaronder te vermoorden. De aldus vervulde profetieën zijn Hosea 11:1 en Jeremia 31:15. — Matth. 2:15, 17, 18, NW.
11. (a) Hoe werd Jezus aan het begin van zijn bediening op zijn rechtschapenheid beproefd? (b) Als wat stelde Johannes hem voor, en vervulde Jezus in deze hoedanigheid profetieën?
11 Johannes de Doper werd aangesteld om profetieën te vervullen door een volk voor Jehovah toe te bereiden (Luk. 1:13-17, NW). Jezus erkende dit. Hij wist wat Johannes later verklaarde: „Hij [Christus] moet blijven toenemen, maar ik moet blijven afnemen” (Joh. 3:30, NW). Jezus ging naar zijn voorloper Johannes toe om door hem in de Jordaan gedoopt te worden; onmiddellijk daarna trok hij geheel alleen voor veertig dagen de wildernis van Judéa in, waar hij door Satan de Duivel aan verzoekingen werd onderworpen die een beproeving op zijn hartetoestand betekenden. Nadat Jezus zijn rechtschapenheid had bewezen en de overwinning had behaald, keerde hij naar Johannes terug; deze wees enkelen van zijn discipelen op hem als „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Matth. 4:1-11; Luk. 4:1-13; Joh. 1:28, 29, NW). Door profetische drama’s was deze met een offerlam te vergelijken persoonlijkheid reeds eeuwen voordien voorschaduwd. — Gen. 22:9-14; Ex. 12:1-28; 29:38-42; Num. 28:1-10; 1 Kor. 5:7, NW.
12. Hoe kreeg Jezus zijn eerste discipelen?
12 Jezus aanvaardde zijn eerste discipelen uit degenen die discipelen van Johannes waren geweest, zoals het verslag verder te kennen geeft: „De volgende dag stond Johannes daar weer, met twee van zijn discipelen, en toen hij Jezus zag lopen, zei hij: ’Ziet, het Lam Gods!’ En de twee discipelen hoorden hem spreken, en zij volgden Jezus. Jezus nu keerde zich om, en toen hij zag dat zij hem volgden, zei hij tot hen: ’Wat zoekt gij?’ Zij zeiden tot hem: ’Rabbi (hetgeen vertaald betekent: Leraar), waar houdt gij verblijf?’ Hij zei tot hen: ’Komt, dan zult gij het zien.’ Daarop gingen zij mee en zagen waar hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij hem; het was ongeveer het tiende uur [4.00 uur n.m.]. Een van de twee die hadden gehoord wat Johannes had gezegd en Jezus waren gevolgd, was Andréas, de broer van Simon Petrus. Deze vond eerst zijn eigen broer, Simon, en hij zei tot hem: ’Wij hebben de Messias (hetgeen vertaald betekent: Christus) gevonden.’ Hij bracht hem bij Jezus. Jezus keek hem aan en zei: ’Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Céfas (dat vertaald wordt met Petrus) worden genoemd’” (Joh. 1:35-42, NW). Later, in Galiléa, begonnen Petrus en Andréas Jezus voortdurend te volgen.
13. Hoe vervulde Jezus de profetie in Psalm 69:10 9?
13 In de lente van het volgende jaar 30 G.T., ten tijde van de Pascha-viering in Jeruzalem, reinigde Jezus de tempel door hen die trachtten Gods aanbidding tot een winstgevend zaakje te maken, eruit te verdrijven. Hiermee ging de profetie van David in Psalm 69:10 9 in vervulling, zoals de apostel Johannes uiteenzette: „Zijn discipelen herinnerden zich dat er geschreven staat: ’De ijver voor uw huis zal mij verteren.’” — Joh. 2:13-17, NW.
DE OPDRACHT VAN DE BEVRIJDER
14. (a) Waar in de Hebreeuwse Geschriften staat de profetie die door Jezus in Nazareth werd voorgelezen? (b) Hoe luidde zijn opdracht volgens deze profetie?
14 Nadat Johannes was gearresteerd en gevangen gezet, vertrok Jezus uit Judéa en ging hij in noordelijke richting via Samaria naar Galiléa. Het verslag vertelt ons dat in Nazareth, waar hij was grootgebracht, het volgende gebeurde: „Hij ging . . . de synagoge binnen en stond op om voor te lezen. Daarom werd hem de rol van de profeet Jesaja aangereikt, en hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.’ . . . Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’” — Luk. 4:16-21, NW.
15. Welke gelegenheid werd de joden in Nazareth geboden, en hoe reageerden zij erop?
15 Dit was voor de joden een gelegenheid om te erkennen dat de door Jehovah gezonden Bevrijder werkelijk bij hen aanwezig was. Maar neen, de Nazarenen schreven de bekwaamheid om te prediken van deze vroegere timmerman Jezus niet aan Jehovah’s heilige geest toe.
16. (a) Om welke reden treurden degenen over wie in de profetie wordt gesproken? (b) Wat maakte Jezus de joden duidelijk door de profetie op zich zelf van toepassing te brengen?
16 Merk op dat de profetie waaruit Jezus voorlas (Jes. 61:1-3) daarna over deze gezalfde vermeldt dat hij alle treurenden troost. Er wordt te kennen gegeven waarom zij treuren wanneer er vervolgens wordt gezegd: „te troosten die om Sion treuren” (KB). Deze schriftplaats heeft in de eerste plaats betrekking op de zeventigjarige ballingschap of verwoesting van Sion of Jeruzalem. Tijdens hun ballingschap in Babylon hadden de joden getreurd om de verwoesting van Sion en Gods tempel aldaar. Toen Jezus deze profetie citeerde en ze op zich zelf van toepassing bracht, liet hij de joden duidelijk zien dat er voor hen stellig een tijd van goed nieuws aangebroken was, want de Bevrijder was nu gekomen om hen uit de Babylonische religieuze ballingschap waarin zij zich in een toestand van geestelijke verwoesting bevonden, te bevrijden. — Matth. 9:36, NW.
RELIGIEUZE LEIDERS AAN DE KAAK GESTELD
17. (a) Was de houding van de religieuze leiders er voor Jezus aanleiding toe op te houden met zijn vertroostende werk? (b) Wat bleek uit de manier waarop Jezus de joodse religieuze leiders toesprak? (c) Waarom stelde hij de religieuze leiders aan de kaak en waarschuwde hij zijn discipelen voor hen?
17 De religieuze leiders verwierpen Jezus en leidden ook een groot deel van het volk in die richting, tegen hun beste belangen in. Dit weerhield Jezus echter niet van zijn werk de waarlijk gebrokenen van hart te verbinden en de treurenden te troosten. Jezus troostte de Babylonische religieuze leiders echter niet. De onbevreesde woorden waarmee hij hen veroordeelde, bewezen dat hij werkelijk de Gezalfde was. Hij sprak precies zoals zijn voorloper Johannes had gesproken, doch scherper. Hij vestigde de aandacht op de profetieën die door hun halsstarrigheid in vervulling zouden gaan en zei: „Wee u, gij die goed onderlegd zijt in de Wet, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan, en die binnengingen, hebt gij verhinderd!” (Luk. 11:52) Daarom stelde hij die religieuze onderdrukkers openlijk aan de kaak, opdat zij die door hen verblind waren en in religieuze gevangenschap in slavernij verkeerden, vrij konden worden. Hij betoonde zich de Grotere Kores, met de autoriteit en opdracht van God om degenen onder de joden die treurden, uit hun Babylonische religieuze gevangenschap te bevrijden. Hij waarschuwde zijn eigen discipelen voor deze religieuze leiders: „Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen. Indien nu een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen.” — Matth. 15:14, 1-9, NW; Jes. 29:13, 14.
18. (a) Wanneer sprak Jezus zijn meest vernietigende oordeel over de joodse religieuze leiders uit? (b) Wat zei Jezus waaruit bleek hoe het volk in religieuze gevangenschap werd gehouden? (c) Wat zei Jezus de religieuze leiders ten aanzien van hun verantwoordelijkheid en hun bestemming?
18 Drie dagen voordat de overpriesters Annas en Kajafas en andere religieuze leiders zijn dood bewerkstelligden, sprak hij ten overstaan van het volk wel een bijzonder vernietigend oordeel over hen uit met de woorden:
„Zij binden zware vrachten samen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren. Alle werken die zij doen, doen zij om door de mensen gezien te worden . . . Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat gij er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat gij dit niet toe. . . . gij gelijkt op witgekalkte graven, die van buiten weliswaar mooi schijnen, maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn. Zo schijnt ook gij, van buiten weliswaar, rechtvaardig voor de mensen, maar van binnen zijt gij vol huichelarij en wetteloosheid. . . . gij [getuigt] tegen uzelf dat gij zonen zijt van hen die de profeten hebben vermoord. Welnu dan, maakt de maat van uw voorvaders vol.
Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden? Ziet, daarom zend ik profeten en wijze mannen en openbare onderwijzers tot u. Sommigen van hen zult gij doden en aan de paal hangen, en sommigen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar. Voorwaar, ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.” — Matth. 23:4-36, NW.
19. Hoe beschreef Jezus de religieuze toestand waarin de natie verkeerde en Gods oordeel ten gevolge hiervan?
19 Hoezeer zij in religieuze slavernij verkeerden, wordt beklemtoond door wat hij vervolgens zei: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten. Want ik zeg u: Van nu af zult gij mij geenszins zien, totdat gij zegt: ’Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam!’” (Matth. 23:37-39, NW; Ps. 118:26) Dit duidde erop dat zij in een dusdanig betreurenswaardige Babylonische toestand verkeerden, dat God hun huis van aanbidding zou verlaten zoals de vroegere tempel die door Salomo was gebouwd verlaten was en aan de Babyloniërs was prijsgegeven.
VELEN WORDEN BEVRIJD
20. Hoe ontsnapten sommigen van de joden uit de religieuze gevangenschap en wat deed Jezus voor hen?
20 Niet alle mensen namen hetzelfde standpunt in als de joodse religieuze leiders en niet allen volgden deze leiders. Zij volgden de Grotere Kores, die, net als de Kores uit het verleden, als Jehovah’s herder optrad en velen van de joden inderdaad bevrijdde. Het joodse overblijfsel van getrouwen ontving de ware vrijheid welke Jehovah God degenen verschafte die zich ernstig in zijn Woord verdiepten en de profetieën van de Hebreeuwse profeten uit de oudheid vergeleken met de gebeurtenissen rondom Jezus en de werken die hij deed. Zij erkenden Jezus als de Voortreffelijke Herder en volgden hem naar de vrijheid die hij schonk, welke, zoals hij verklaarde, ’werkelijke vrijheid’ was, niet alleen van valse religie en haar slavernij maar ook van de macht der zonde en de straf erop, de dood. — Joh. 8:31-36, NW.
21. (a) Wat dienen zij die religieuze leiders van Babylon volgen, zich thans af te vragen? (b) Hoe geven de religieuze leiders er thans blijk van dat zij in Babylonische verwarring verkeren? (c) Wat zullen oprechte personen doen, met welke resultaten voor hen zelf?
21 Of u nu tot het jodendom of tot een religie van de christenheid behoort, vraag u eens ernstig af: „Welke vrijheid hebben de religieuze leiders mij gegeven?” Zowel het jodendom als de christenheid zijn in vele sekten en groeperingen verdeeld. De leiders van deze godsdiensten geven toe dat zij in verwarring verkeren en dat de misdadigheid, de morele ontaarding, de vrees die er in de wereld heerst en de oorlogsdreiging steeds ernstiger vormen aannemen. Zij hebben geen bevredigende oplossing te bieden. Zij zien voor het brengen van bevrijding niet tot Jehovah op maar verwijzen de mensen in elk land waar zij wonen veeleer naar de nationale regering en naar het ene falende politieke programma na het andere. Zij vestigen de hoop van de mensen in het bijzonder op de Verenigde Naties. Hiermee handelen zij precies eender als de schriftgeleerden en Farizeeën in Jezus’ tijd die de mensen van de ware Bevrijder, de Messias, afkeerden en hen in slavernij hielden aan het wereldomvattende religieuze rijk van Babylon de Grote. Daarom zullen oprechte personen thans, ongeacht de pracht en praal van de religieuze stelsels van Babylon de Grote en ondanks het feit dat hun leiders grote invloed uitoefenen en veel macht hebben bij de regeringen en zij hoogmoedig over hun religieuze kudden heersen, als de nederige, godvrezende joden uit de tijd van de Messias zijn en zich zelf ervan overtuigen dat de Messias, de Bevrijder, inderdaad ruim negentien eeuwen geleden tot Sion is gekomen. Bovendien kan hij, de Grotere Kores, als Gods Zoon en regerende hemelse Koning, hen nu uit Babylon de Grote bevrijden.
[Voetnoten]
a Tiberius volgde Augustus bij diens dood op 19 augustus van het jaar 14 G.T. als keizer op. Johannes’ doopwerkzaamheden begonnen in de lente van het vijftiende jaar van Tiberius, dat van augustus 28 G.T. tot augustus 29 G.T. liep. Jezus werd in de herfst gedoopt, omstreeks de eerste oktober, wat dus in het zestiende jaar van Tiberius geweest moet zijn.
b Zie het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules! door de Watchtower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York, blz. 385-388. Ook De Wachttoren van 15 januari 1966.