Figuurlijk gebruik van lichaamsdelen in de bijbel
IN ONZE dagelijkse spraak gebruiken wij de namen van lichaamsdelen vaak in figuurlijke zin. Zo kunnen wij bijvoorbeeld zeggen: „Hij heeft zijn hals voor hem gewaagd.” „Hij is mijn eigen been en vlees.” „Zij kittelde hen slechts de oren.”
Zulke uitdrukkingen maken de spraak en de taal kleurrijker en vaak ook levendiger. De gedachte wordt hierdoor vaster in de geest van de luisteraar gegrift. Hoe passend is het daarom dat Gods Woord de bijbel herhaaldelijk de namen van lichaamsdelen in figuurlijke zin gebruikt! Zelfs wordt elk van de bovengenoemde uitdrukkingen in een bepaalde vorm in de bijbel gebruikt.
De apostel Paulus bijvoorbeeld verzocht de groeten te doen aan zijn medechristenen Prisca en Aquila, „die voor mijn ziel hun eigen hals [hun leven] hebben gewaagd” (Rom. 16:4). Laban zei over Jakob: „Gij zijt inderdaad mijn been en mijn vlees”, waarmee hij bedoelde dat zij familie van elkaar waren, daar Jakob een neef was van Laban (Gen. 29:14; 2 Sam. 5:1). En Paulus schreef over personen die ’zich leraren zouden bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen’. Met andere woorden, zij zouden leraren verwerven die alleen maar zouden zeggen wat de mensen wensten te horen. — 2 Tim. 4:3.
Vernietiging en bescherming
Aangezien de nek en de hals niet alleen uiterst belangrijke maar ook kwetsbare delen van het menselijk organisme zijn, worden ze in de Schrift herhaaldelijk in verband gebracht met de vernietiging of verdelging van leven wanneer een vijand werd overwonnen. In Jakobs sterfbedzegen over Juda werd onder andere het volgende gezegd: „Uw hand zal op de nek van uw vijanden zijn”, of met andere woorden, God zal uw vijanden in uw hand geven (Gen. 49:8). Een dergelijk voorbeeld vinden wij ook in het geval van David, toen hij Jehovah in een lied loofde als Degene die ’mij stellig de nek van mijn vijanden zal geven’ (2 Sam. 22:41; Ps. 18:40). In Gods profetie over de naderende Assyrische aanval op Juda wees hij erop dat het een vrijwel verpletterende aanval zou zijn, door te zeggen: „Tot aan de hals zal hij reiken.” — Jes. 8:8; 30:28.
Zo was het in de oudheid eveneens de gewoonte zijn voet op de nek van de overwonnen vijand te plaatsen. Op monumenten in Egypte en Assyrië ziet men vaak heersers in een strijdtoneel met hun voet op de nek van hun vijanden afgebeeld. Dit was eveneens een Hebreeuws gebruik, zoals blijkt uit de instructie die rechter Jozua aan zijn aanvoerders geeft: „Treedt naar voren. Zet uw voet op de nek van deze koningen.” — Joz. 10:24.
Het verwijderen van het haar en de baard werd eveneens gebruikt om een dreigende vernietiging af te beelden. Waarom? Ongetwijfeld omdat deze delen van het lichaam onder de oude volken van het Oosten als waardevolle bezittingen werden beschouwd. De Israëlieten zagen de baard als een teken van manlijke waardigheid (1 Kron. 19:5). Zo heeft Davids strategie om zijn baard te verwaarlozen en speeksel in zijn baard te laten lopen er ongetwijfeld toe bijgedragen koning Achis ervan te overtuigen dat hij krankzinnig was (1 Sam. 21:13). Over het algemeen was het slechts in tijden van uitzonderlijke droefheid, schande of vernedering, dat de baard verminkt of verwijderd werd. — Ezra 9:3, Jes. 15:2; Jer. 41:5; 48:37.
Met deze achtergrond kan men de uitspraak betreffende de veroveringen door Assyrië beter begrijpen: „Op die dag zal Jehovah door middel van een gehuurd scheermes in de streek van de Rivier, ja, door bemiddeling van de koning van Assyrië, het hoofdhaar en het haar van de voeten afscheren, en het zal ook de baard zelf wegvagen” (Jes. 7:20). Assyrië was van plan het land binnen te vallen en te veroveren. En dit deed Assyrië ook; slechts door een wonder van God, waarbij 185.000 krijgers van Sanherib werden neergeveld, werd de hoofdstad Jeruzalem niet door de Assyrische aanvallers vernietigd. — Jes. 37:33-38.
Ook de naderende vernietiging van Jeruzalem door de Babyloniërs liet Jehovah op levendige wijze illustreren toen hij Ezechiël gelastte: „Neem u een scherp zwaard. Als een barbiersscheermes zult gij het u nemen, en gij moet het over uw hoofd en over uw baard laten gaan, en gij moet u een weegschaal nemen en het haar in [drie gelijke] parten delen” (Ezech. 5:1, 2). Het verbranden, slaan en verstrooien van de drie delen haar beeldde af dat een derde deel van de inwoners door hongersnood en pestilentie zou omkomen, een derde deel door het zwaard zou sterven en het laatste derde deel naar de wind verstrooid zou worden. — Ezech. 5:12.
Wanneer iemand daarentegen zijn haar behoudt of het niet verloren laat gaan, duidt dit bij wijze van beeldspraak op volkomen veiligheid of verzekerde bescherming. De mensen zeiden over de geliefde Jonathan, wiens leven bedreigd werd: „Zo waar Jehovah leeft, geen haar van zijn hoofd zal ter aarde vallen” (1 Sam. 14:45). En Jezus zei tot zijn discipelen: „Er [zal] geenszins een haar van uw hoofd vergaan.” — Luk. 21:18; 1 Kon. 1:52.
Figuurlijk gebruik van heupen en lendenen
De vlotte en gemakkelijke kledingmode die bij volken in bijbelse tijden gebruikelijk was, vereiste blijkbaar dat men zijn kleed ophaalde, het tussen de benen door naar voren trok en vervolgens in de gordel stopte die men om de heupen droeg, alvorens aan de een of andere energieke vorm van activiteit zoals hardlopen deel te nemen. Over de profeet Elia wordt verklaard dat „hij zijn heupen omgordde en vervolgens voor Achab uit snelde, heel de weg naar Jizreël” (1 Kon. 18:46). Ter voorbereiding van de lange-afstandrace heeft Elia zonder twijfel zijn lange kleed tot aan zijn heupen opgehaald. Begrijpelijkerwijs werden de uitdrukkingen „omgord uw heupen” en „omgord uw lendenen” daarom gebruikt om voorbereiding op energieke activiteit uit te beelden.
De Israëlieten moesten ter voorbereiding van hun tocht uit Egypte met de „heupen omgord” eten (Ex. 12:11). Zij moesten erop voorbereid zijn ogenblikkelijk te vertrekken. Evenzo zei Elisa, toen hij zijn dienstknecht Gehazi met een belangrijke opdracht uitzond, tot hem: „Omgord uw lendenen en neem mijn staf in uw hand en ga heen” (2 Kon. 4:29; 9:1). En toen God de bevreesde Jeremia tot zijn dienstknecht aanstelde, zei hij: „Gij dient uw heupen te omgorden en gij moet opstaan en tot hen spreken al wat ikzelf u gebied” (Jer. 1:17). Jeremia werd aangemoedigd kracht te verwerven en zich op energieke activiteit in Gods dienst voor te bereiden.
De mens heeft sterke spieren in zijn heupen of lendenen. Wanneer deze spieren gespannen worden, beschikt hij over een geduchte potentiële energie. In de bijbelse spreuk wordt over de bekwame echtgenote gezegd dat zij „haar heupen met sterkte” heeft omgord (Spr. 31:17). In symbolische taal vertelt de profeet Nahum daarom aan hen die op het punt stonden een invasie mee te maken: „Laat er een beveiliging van de versterkte plaats zijn. Let op de weg. Sterk de heupen. Versterk de kracht zeer” (Nah. 2:1). Hier worden de heupen zinnebeeldig gebruikt met betrekking tot sterkte of kracht.
Dit is ook het geval met het gedeelte van Jehovah’s profetie betreffende de Perzische veroveraar Cyrus waarin God zegt: „Zijn rechterhand heb ik gevat om voor hem uit natiën te onderwerpen, zodat ik zelfs de heupen van koningen kan ontgorden” (Jes. 45:1). Deze uitdrukking betekent dat God de sterkte of macht van deze koningen zou wegnemen, zodat Cyrus de overwinning zou behalen. Over hen van wie de kracht of macht is weggenomen en die in een verzwakte toestand zijn, wordt daarom gezegd dat zij wankelende of bevende heupen hebben. — Ps. 69:23; Ezech. 21:6; 29:7.
Het is interessant dat de apostel Petrus de uitdrukking „omgordt de lendenen van uw geest” gebruikt. Om evenwel de betekenis van de uitdrukking voor de hedendaagse lezer duidelijk te maken, geeft de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift de uitdrukking als volgt weer: „Versterkt daarom uw geest tot activiteit.” — 1 Petr. 1:13.
Boezem en ingewanden
Ook andere delen van het menselijk lichaam ging men in verband brengen met bijzondere hoedanigheden en gemoedsbewegingen. Het was bijvoorbeeld de gewoonte, en dat is het tegenwoordig nog, een zeer geliefd of dierbaar persoon aan de boezem of borst te drukken (Ruth 4:16; Hoogl. 1:13). Deze plaats kreeg daarom de betekenis van gunst of boezemvriendschap. Wanneer dus van Jezus wordt gezegd dat hij in de boezempositie is bij de Vader, en Lazarus in de boezempositie bij Abraham, betekent dit dat zij zich in een begunstigde positie bevinden (Joh. 1:18; Luk. 16:22, 23). Ook wanneer er staat dat God zijn lammeren in zijn boezem draagt, wordt hiermee aangeduid dat hij ze koestert en teder verzorgt. — Jes. 40:11.
Dienovereenkomstig wordt daarom in de bijbel de uitdrukking „de vrouw van uwen schoot” of „de huisvrouw, welke aan uw boezem rust” gebruikt. Veel bijbelvertalingen, met inbegrip van de Statenvertaling en de Nederlandse Professorenbijbel, geven de uitdrukking aldus weer (Deut. 13:6; 28:54, 56). Voor de duidelijkheid van begrip zegt de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in Deuteronomium 13:6 echter: „Uw innig geliefde vrouw.”
In zowel de oude Hebreeuwse als de Griekse Geschriften werden diepe gevoelens en emoties met de ingewanden in verband gebracht. Men had ongetwijfeld waargenomen dat diepgevoelde emoties buikpijn veroorzaakten, of althans beroeringen in dit gedeelte van het lichaam. De slechte tijdingen omtrent het naderend onheil over Israël deden Jeremia uitroepen: „Mijn ingewanden, mijn ingewanden! Ik lijd hevige smarten aan de wanden van mijn hart” (Jer. 4:19). Later, bij de vernietiging van Jeruzalem, veroorzaakte de grote droefheid die Jeremia gevoelde pijnlijke beroering in zijn binnenste, zodat hij klaagde: „Zelfs mijn ingewanden zijn in gisting.” — Klaagl. 1:20; 2:11.
Dat ook gevoelens van mededogen of erbarmen de ingewanden beïnvloeden, blijkt uit de wijze waarop God zich uitte toen hij de toestand beschouwde waarin het tien-stammenkoninkrijk Israël, vertegenwoordigd door Efraïm, verkeerde: „Daarom zijn mijn ingewanden onstuimig geworden om hem. Ik zal mij beslist over hem erbarmen.” — Jer. 31:20; Jes. 63:15; 1 Kon. 3:26.
In de christelijke Griekse Geschriften is splanchnon het Griekse woord voor ingewanden, en hoewel het ook letterlijk wordt gebruikt (Hand. 1:18), wordt het vaker in figuurlijke zin in de betekenis van mededogen of genegenheid gebruikt. Ter wille van de duidelijkheid van begrip vertolkt de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift het Griekse woord in zulke teksten daarom niet met „ingewanden”, maar met „tedere genegenheid” of „tedere mededogen”, zoals in Filippenzen 2:1 en 1 Johannes 3:17. — Kol. 3:12.
Het is werkelijk verbazingwekkend hoe vaak verschillende lichaamsdelen in de Schrift in figuurlijke zin worden gebruikt. Hoewel een verslag daardoor aan kleur en levendigheid wint, zijn bijbelvertalingen die de betekenis van woorden doen uitkomen zeer nuttig, vooral wanneer het figuurlijke gebruik van de uitdrukking niet algemeen is in de taal waarin de bijbel wordt overgezet.