Psalmen
Wat betekent rechtvaardige heerschappij voor u?
WAT zou het wenselijk zijn een regering te hebben die zich onderscheidt door een actieve belangstelling voor al haar onderdanen! Indien armoede, onderdrukking en onrechtvaardigheden verwijderd zouden kunnen worden, zou dit beslist een verkwikkende verademing voor de bewoners van de aarde betekenen.
In de 72ste psalm, die klaarblijkelijk door David werd geschreven (72 vers 20), treffen wij de beschrijving aan van een regering die dit tot stand zal brengen. Het is het koninkrijk van God in handen van Jezus Christus. Het vredige en voorspoedige bewind van koning Salomo gedurende de periode dat hij een getrouwe dienstknecht van Jehovah God bleef, verschafte een voorproefje van deze regering. Vooruitwijzend naar de eerste vervulling, luidt het opschrift van Psalm 72: „Betreffende Salomo.”
Het eerste vers onthult dat er geen rechtvaardige heerschappij kan zijn zonder de eeuwige beginselen van goddelijke rechtvaardigheid hoog te houden. Wij lezen: „O God, verleen de koning uw eigen rechterlijke beslissingen, en uw rechtvaardigheid aan de koningszoon” (Ps. 72:1). Deze woorden vormen een gebedsvolle smeekbede dat de koning bij het nemen van beslissingen Jehovah’s oordelen tot uitdrukking zou mogen brengen. Bovendien moest de rechtvaardigheid waardoor de ware God zich onderscheidt, eveneens een eigenschap van de zoon van de koning zijn.
De uitdrukking „koningszoon” is zowel op Salomo als op Jezus Christus van toepassing. Salomo was de zoon van koning David, terwijl Jezus de Zoon van de grote Koning Jehovah God is (Jes. 33:22). Betreffende Salomo kwamen zijn onderdanen tot het besef „dat de wijsheid van God in hem was om rechterlijke beslissingen ten uitvoer te leggen” (1 Kon. 3:28). En Jezus Christus zei: „Ik kan geen enkel ding uit mijzelf doen; gelijk ik hoor, oordeel ik; en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” — Joh. 5:30.
Wil rechtvaardigheid floreren, dan moeten natuurlijk alle personen de voordelen van een onpartijdige rechtspraak ontvangen. De psalm gaat verder: „Moge hij de zaak van uw [Gods] volk bepleiten met rechtvaardigheid en van uw ellendigen met rechterlijke beslissingen. Laten de bergen vrede dragen voor het volk, ook de heuvels, door rechtvaardigheid. Hij richte de ellendigen van het volk, hij redde [bevrijde van onderdrukking] de zonen van de arme, en hij verbrijzele de bedrieger” (Ps. 72:2-4). Wanneer aan allen, met inbegrip van de ellendigen en de armen en hun nageslacht, recht wordt verschaft, zijn vrede en zekerheid het resultaat. Dan behoeft niemand in vrees te leven dat hij wordt bedrogen, of dat zijn rechten worden genegeerd. Dat de bergen en de heuvels die zich boven het landschap verheffen, „vrede dragen voor het volk”, zou erop duiden dat een dergelijke vrede zich over het gehele land zou uitstrekken. Het is net zoals wanneer de stromen en rivieren, die op heuvels en bergen ontspringen, levenonderhoudend water naar de valleien en vlakten brengen. Degenen die gewoonlijk onder een corrupte heerschappij lijden ondergaan, zullen zekerheid genieten, daar alle onderdrukkende, bedrieglijke mannen zullen worden ’verbrijzeld’, een lijfstraf zullen ondergaan of anderszins een gerechte straf zullen ontvangen.
Zulk een rechtvaardige heerschappij zou Jehovah God veel eer verschaffen. De psalm zegt dan ook: „Men zal u vrezen zolang er een zon is, en voor het aangezicht van de maan van geslacht tot geslacht” (Ps. 72:5). Aangezien de koning de oordelen van Jehovah tot uitdrukking brengt, zullen de onderdanen een gezonde vrees voor de Allerhoogste hebben. Deze vrees zou voortduren zolang de zon en de maan blijven bestaan, gedurende alle geslachten. Toen Salomo bijvoorbeeld rechtsprak in het geschil tussen twee prostituées, „werden” de mensen „bevreesd” toen zij het bewijs van goddelijke wijsheid in actie zagen (1 Kon. 3:28). Er kan eveneens worden opgemerkt dat de wonderen die Jezus verrichtte toen hij op aarde was, vele personen met een gezonde vrees vervulden en hen ertoe brachten Jehovah God te loven. — Matth. 9:8; Luk. 7:16.
De verkwikkende uitwerking van rechtvaardige heerschappij wordt als volgt beschreven: „Hij zal neerdalen als de regen op het gemaaide gras, als overvloedige regenbuien die de aarde bevochtigen. In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is. En hij zal onderdanen hebben van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde” (Ps. 72:6-8). De rechtvaardige heerschappij van de koning zou zo verfrissend zijn als overvloedige regenbuien die nodig zijn om het gemaaide gras weer te doen groeien. Gezien de bestaande vrede en zekerheid kon de rechtvaardige persoon „uitspruiten”, dat wil zeggen, gedijen of voorspoed genieten. De maan zou eerder verdwijnen dan dat er een einde zou komen aan vrede onder deze rechtvaardige heerschappij. — Vergelijk Matthéüs 5:18.
Het is opmerkenswaard dat Salomo’s regering bijzonder vredig was. De bijbel vermeldt: „Louter vrede werd zijn deel in elke streek die van hem was, rondom. En Juda en Israël bleven in zekerheid wonen, ieder onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgeboom, van Dan tot Berséba, al de dagen van Salomo” (1 Kon. 4:24, 25). Onder de heerschappij van Jezus Christus, de „Vredevorst”, kunnen wij zelfs een nog grootsere vervulling van de woorden van de psalmist verwachten. — Jes. 9:6.
Salomo’s heerschappij strekte zich uit van de Rode Zee tot de Middellandse Zee, en van de rivier de Eufraat tot het land dat ten zuiden en ten westen ervan lag. (Vergelijk Exodus 23:31.) Jezus Christus zal echter over de gehele aarde regeren. — Zach. 9:9, 10; vergelijk Daniël 2:34, 35, 44, 45; Matthéüs 21:4-9; Johannes 12:12-16.
Over de volken die onder het gezag van de koning zouden komen, zegt Psalm 72: „Voor hem zullen de bewoners van waterloze streken zich buigen, en zijn vijanden, die zullen het stof zelf likken. De koningen van Tarsis en van de eilanden — schatting zullen zij betalen. De koningen van Scheba en van Seba — een geschenk zullen zij aanbieden. En voor hem zullen alle koningen zich neerwerpen; alle natiën van hun zijde zullen hem dienen” (72 vs. 9-11). Wat geven deze woorden te kennen? De in tenten verblijvende nomaden die de woestijnstreek ten oosten van het land Israël bewoonden, zouden zich aan deze koning onderwerpen. Zijn vijanden zouden zich in onderworpenheid voor hem neerwerpen, terwijl hun gezicht het stof zelf zou raken. Van heinde en ver zou schatting worden gebracht. U kunt in Eén Koningen 10:22-25 lezen tot in welke mate de psalm gedurende Salomo’s regering in vervulling ging.
Wanneer de heerschappij en de roem van Salomo echter met de regering van Jezus Christus worden vergeleken, zullen ze verbleken en onbeduidend worden. De Zoon van God heeft niet alleen heerschappij over de gehele aarde geërfd, maar zelfs de engelen in de hemel erkennen hem als Heer. — Fil. 2:9, 10; Hebr. 1:3-9; 2:5-9.
De grootheid van de heerschappij van de koning houdt niet in dat hij geen tijd zou hebben om individuele aandacht te schenken aan de noden van zijn onderdanen. Hij zou voor iedereen te benaderen zijn en zou een intense belangstelling voor hen hebben. De verzen 12 tot en met 14 van Psalm 72 vertellen ons: „Want hij zal de arme die om hulp schreeuwt, bevrijden, ook de ellendige en al wie geen helper heeft. Hij zal deernis hebben met de geringe en de arme, en de zielen van de armen zal hij redden. Van onderdrukking en van geweld zal hij hun ziel loskopen, en hun bloed zal kostbaar zijn in zijn ogen.”
Ja, zelfs de geringste onderdanen konden audiëntie verkrijgen bij deze koning, en hij zou al degenen die hulp nodig hadden, te hulp komen. Hij zou medelijden hebben met de armen en de behoeftigen, door hen te bevrijden van het kwaad dat hen was aangedaan. Bloed, dat menselijk leven vertegenwoordigt, zou voor hem van grote waarde zijn, en niet iets dat zonder geldige reden vergoten kon worden. Gedurende Salomo’s regering hadden de onderdanen inderdaad toegang tot de troon ten einde een rechterlijke uitspraak te verkrijgen. Dit blijkt uit het feit dat twee prostituées met hun zaak voor hem konden komen, en dat zij op diezelfde dag een rechtvaardige beslissing hoorden uitspreken (1 Kon. 3:16-27). Degene die groter is dan Salomo, Jezus Christus, toonde op aarde herhaaldelijk zijn actieve belangstelling voor de mensheid. Toen hij de scharen zag, „had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Matth. 9:36). Ja, hij deed zelfs afstand van zijn leven voor de mensheid. — Matth. 20:28.
Met betrekking tot zo’n koning zou het alleen maar juist zijn uit te roepen: ’Lang leve de koning!’ Hij dient schatting te ontvangen en er dienen gebeden te worden opgezonden ten behoeve van zo’n regeerder. Hij zou zegen verdienen, geen vervloeking. Deze gedachten worden in vers 15 van Psalm 72 beklemtoond: „En hij leve, en men geve hem wat van het goud van Scheba. En dat men voortdurend ten behoeve van hem bidde, hem zegene de gehele dag.”
Hoe kunnen wij overeenkomstig de geest van Psalm 72:15 tegenover Jezus Christus handelen? Door ons loyaal aan hem te onderwerpen ’en openlijk te erkennen dat hij Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader’ (Fil. 2:11). Merk op hoe de gevoelens die in Psalm 72:15 tot uiting komen, hun parallel vinden in de volgende woorden van Openbaring 5:13, 14: „Elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde [de doden die opgewekt zullen worden] en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: ’Aan hem [Jehovah God] die op de troon zit en aan het Lam [Jezus Christus] zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid’. En de vier levende schepselen [de cherubs] zeiden: ’Amen!’ en de oudere personen vielen neer en aanbaden.”
De voorspoed beschrijvend waarmee rechtvaardige heerschappij gepaard gaat, vervolgt Psalm 72: „Er zal volop koren op aarde blijken te zijn; op de top der bergen zal overvloed zijn. Zijn vrucht zal zijn als op de Libanon, en zij die uit de stad afkomstig zijn, zullen bloeien als de plantengroei van de aarde.” — 72 Vs. 16.
Daar de onderdanen niet te lijden zouden hebben van de verwoestingen waarmee oorlog gepaard gaat en de onzekerheid die onrechtvaardigheid en onderdrukking met zich brengen, zouden zij vredig landbouw kunnen bedrijven. Met Gods zegen zou de grond overvloedig voortbrengen. Het zou zijn alsof er koren langs de hellingen van de berg groeide, helemaal tot aan de top. Aangezien bergtoppen over het algemeen geen plaatsen zijn waar een overvloed aan koren is, beelden de woorden „op de top der bergen zal overvloed zijn” prachtig af hoe groot de overvloed zou zijn. De oogst zou overvloedig zijn als de Libanon, ja, als de massieve ceders van de Libanon die weelderig in hun groei zijn. Dit kan erop wijzen dat de stengels van het koren lang en dik zouden zijn, in staat om zware korenaren te dragen. Zelfs de inwoners van de stad zouden gedijen en even talrijk als de plantengroei worden. Dit bleek gedurende Salomo’s regering het geval te zijn, want wij lezen: „Juda en Israël waren talrijk, zo talrijk als de zandkorrels die aan de zee zijn, terwijl zij aten en dronken en zich verheugden” (1 Kon. 4:20). Op de „nieuwe aarde” onder Jezus Christus’ heerschappij zullen zelfs nog betere omstandigheden bestaan.
Waarlijk, rechtvaardige heerschappij en de daarmee gepaard gaande zegeningen dienen aanleiding te geven tot diepe dankbaarheid, de soort van waardering die in Psalm 72:17 wordt beschreven: „Zijn naam blijke te zijn tot onbepaalde tijd; voor het aangezicht van de zon neme zijn naam toe, en dat men zich door bemiddeling van hem zegene; dat alle natiën hem gelukkig prijzen.” De naam van een koning die in rechtvaardigheid regeert, verdient het tot onbepaalde tijd te blijven bestaan. In het geval van Salomo gaven de woorden van de psalmist uiting aan de wens dat zijn dynastie zou blijven bestaan en voorspoed zou genieten. Dat de naam zou ’toenemen’, zou erop duiden dat de koning nakomelingen zou hebben ten einde de dynastie voort te zetten. En dat de mensen zich door middel van de naam van de koning zouden zegenen, zou betekenen dat zij de koning zouden vermelden wanneer zij anderen dezelfde zegeningen toewensten als waarin hij zich verheugde. Dat mensen van andere natiën Salomo gelukkig moeten hebben geprezen, blijkt uit datgene wat de koningin van Scheba uitriep: „Gelukkig zijn uw mannen; gelukkig zijn deze dienaren van u, die voortdurend vóór u staan, terwijl zij naar uw wijsheid luisteren!” — 1 Kon. 10:8.
De woorden van de psalmist vinden op grootse wijze hun vervulling in Jezus Christus, aan wie Jehovah God „de naam . . . die boven elke andere naam is” heeft gegeven (Fil. 2:9). Daar hij de onsterfelijke Zoon van God is, heeft hij geen opvolgers nodig. Aangezien hij de macht heeft om leven te geven, kan hij de doden tot leven terugbrengen en aldus de vader van vele miljoenen worden (Jes. 9:6, 7; Joh. 5:26, 28; 1 Tim. 6:15, 16). Wat zal dat een grote toename voor zijn naam betekenen! Als het voornaamste ’zaad van Abraham’ is hij degene door bemiddeling van wie „alle natiën der aarde zich stellig [zullen] zegenen”. — Gen. 22:18.
Hoe begeerlijk zal de rechtvaardige heerschappij van de Zoon van God zijn! De koningin van Scheba zei tot Salomo: „Moge Jehovah, uw God, gezegend worden, die behagen in u heeft gehad, zodat hij u op de troon van Israël heeft geplaatst; want Jehovah heeft Israël . . . lief” (1 Kon. 10:9). Mogen wij eveneens Jehovah zegenen omdat hij zijn Zoon als koning heeft aangesteld. — Ps. 72:18, 19.