Behoed door geloof en hoop
„[Christus] werd openbaar gemaakt . . . zodat uw geloof en hoop op God gericht zouden zijn.” — 1 Petr. 1:20, 21.
1. Welke uitwerking heeft de vraag of dit leven alles is wat er is, op mensen?
IS DIT leven alles wat er is? Die vraag betreft iedereen die thans leeft. Het is een vraag die veel mensen in verlegenheid brengt, en het antwoord dat iemand aanvaardt, oefent een krachtige invloed uit op zijn leven. Elk jaar bemerken tienduizenden mensen dat het juiste antwoord hun ware vreugde schenkt en doel en richting aan hun leven geeft. Daarentegen zijn er miljoenen en nog eens miljoenen mensen die, doordat zij verkeerde antwoorden aanvaarden, worden uitgebuit en een leven leiden dat heel weinig voldoening schenkt.
2. Waarom is de levensopvatting van een evolutionist onbevredigend?
2 Beschouw de evolutionist eens. Voor hem is dit leven alles wat er is. Maar wat levert dit hem op? De evolutie kan niet verklaren waarom de wereldtoestanden verslechteren, noch kan ze hem oplossingen aan de hand doen voor de levensproblemen waarmee hij geconfronteerd wordt. En hij heeft geen hoop voor de toekomst. De evolutie biedt hem als individu slechts het vooruitzicht dat hij ten slotte voor eeuwig dood zal zijn.
3, 4. Waaruit blijkt dat veel mensen die belijden religieus te zijn, geen werkelijk geloof en geen werkelijke hoop bezitten?
3 Hoe staat het met de leden van religieuze organisaties die Gods Woord niet onderwijzen of die op zijn hoogst slechts voorgeven Zijn Woord te onderwijzen? Zijn zij soms beter af? Bezitten zij een werkelijk geloof en een goed gefundeerde hoop? Zoals u weet, zijn veel mensen die belijden religieus te zijn, thans net zo materialistisch als degenen die beweren geen religie te hebben. Zij leven slechts voor het heden en worstelen om in hun levensonderhoud te voorzien, om het in materieel opzicht gerieflijk te hebben. Om hun doel te bereiken, offeren zij misschien principes op of houden geen rekening met het welzijn van hun medemensen en als gevolg daarvan lijden zij de smarten van een gekweld geweten. Een groot deel van de leden van deze organisaties gelooft niet werkelijk wat hun religie leert, maar zij gaan mee met de traditie, aangezien zij niet anders dan hun buren willen zijn. Zij betalen misschien zelfs zuur verdiend geld voor ceremonies die deel uitmaken van de religie maar waaraan zij geen werkelijke waarde toekennen.
4 Maar als iemand nu niet zo is? Als hij werkelijk in zijn religie gelooft en zijn verwachtingen in overeenstemming daarmee vormt, hoe staat het er dan mee? Dan nog is de vraag: Wat voor nut zal het hebben als hem de waarheid niet is geleerd? Onwetend bouwt hij zijn gehele leven rondom leugens op, hetgeen onvermijdelijk tot teleurstelling zal leiden.
5. Hoe is de situatie voor degenen wier geloof en hoop stevig op de bijbel gebaseerd zijn?
5 Alleen de waarheid zoals die in het Woord van God wordt uiteengezet, kan blijvende voordelen voor de mensheid afwerpen. Dat Woord verschaft de basis voor waar geloof. (Vergelijk Romeinen 10:5-15.) Het moedigt niet aan tot lichtgelovigheid, een geneigd zijn te geloven zelfs wanneer het bewijs ontbreekt. In plaats daarvan verschaft het een overvloed van bewijzen als basis voor iemands geloof. Als gevolg daarvan weten ware christenen dat Jehovah de ware God is, dat de bijbel zijn Woord is en dat hoop die op zijn beloften gebaseerd is, nooit tot teleurstelling zal leiden (Joz. 21:45). Zij zijn ervan overtuigd dat God, zoals hij heeft beloofd, binnenkort het huidige goddeloze samenstel zal vernietigen en deze aarde in een lieflijk paradijs zal veranderen (Openb. 11:18; 21:3, 4). Zij geloven krachtig dat hij onder zijn koninkrijk, door bemiddeling van zijn Zoon, de doden tot leven zal terugbrengen en de gehoorzamen zal helpen tot volmaaktheid te geraken (Joh. 5:26-29). Zij zijn ervan overtuigd dat God zelfs nu voor zijn dienstknechten zorgt (1 Petr. 5:6, 7). Het is deze overtuiging, gebaseerd op Gods Woord, die toegewijde dienstknechten van Jehovah behoedt voor de frustraties van een leven zonder geloof en zonder hoop.
BEHOED VOOR HET MATERIALISME
6. Waarom, zoals in het geval van Asaf wordt geïllustreerd, dienen toegewijde dienstknechten van Jehovah hun geloof en hoop niet als een vanzelfsprekende zaak te beschouwen?
6 Maar ook al hebben ware christenen dit geloof en deze hoop, dan kunnen zij toch nooit uit het oog verliezen dat indien zij niet oppassen, de materialistische zienswijze van de wereld hen kan beïnvloeden. Hun geloof kan verzwakken en hun hoop verflauwen. Dit gebeurde met een man genaamd Asaf, die vele eeuwen geleden leefde. Hij bemerkte dat zijn houding ten aanzien van de voorspoed van de goddelozen hem van vreugde had beroofd. Asaf schreef over zijn gevoelens:
„Wat mij betreft, haast waren mijn voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden. Want ik werd afgunstig op de pochers, toen ik maar steeds de vréde der goddelozen zag. Want zij hebben geen doodsangsten, en hun lijf is vet. Zij verkeren zelfs niet in de moeite van de sterfelijke mens, en zij worden niet zo geplaagd als andere mensen. Daarom heeft de hoogmoed hun tot halsketting gediend; het geweld omhult hen als een kleed. Hun oog is uitgepuild van het vet; zij zijn de inbeeldingen van het hart te boven gegaan. Zij spotten en spreken over dat wat slecht is; over afzetten spreken zij in verheven trant. Zij hebben hun mond in de hemel zelf gezet. En hun tong, die gaat rond op de aarde. En zij hebben gezegd: ’Hoe is God het te weten gekomen ? En bestaat er wel kennis bij de Allerhoogste?’ Zie! Dit zijn de goddelozen, die voor onbepaalde tijd onbezorgd zijn. Zij hebben hun middelen voor levensonderhoud vermeerderd. Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was.” — Ps. 73:2-9, 11-13.
7, 8. (a) In welk opzicht was Asafs denkwijze foutief? (b) Wat is de werkelijke bron van geluk?
7 Asafs redenering was gevaarlijk. Hij had uit het oog verloren dat waar geluk en ware tevredenheid niet louter uit materiële voorspoed voortspruiten. Hij dacht eigenlijk net zo als degenen die Jehovah God niet dienden. Hij zegt dit zelf: „Dit zijn de goddelozen.” — Ps. 73:12.
8 De onjuistheid van Asafs denkwijze wordt verder beklemtoond in Psalm 144. In deze psalm laat David de goddelozen de volgende gedachten uiten: „Onze zonen zijn als kleine planten, opgegroeid in hun jeugd, onze dochters als hoeken, gebeeldhouwd in paleisstijl, onze voorraadschuren vol, produkten van het ene soort na het andere verschaffend, onze kleinveekudden zich bij duizenden vermenigvuldigend, tienduizend op één, op onze straten, onze runderen beladen, zonder ook maar een bres en zonder misdracht, en zonder geschreeuw op onze openbare pleinen. Gelukkig het volk dat het evenzo vergaat!” Naar het scheen, was het zo. Maar is materiële voorspoed alleen de bron van geluk? Neen; zulk een voorspoed op zich kan het leven leeg en zonder betekenis doen zijn. Waar geluk schuilt in iets anders. In het laatste deel van 144 vers 15 duidt David op een verandering naar een andere spreker; daar wijst David terecht op datgene wat waar geluk schenkt, door te zeggen: „Gelukkig het volk welks God Jehovah is!” (Ps. 144:12-15) Is dat de wijze waarop u het leven beziet? Ja, een goede verhouding tot de Schepper schenkt waar geluk.
9. (a) Wat weerhield Asaf ervan door een verkeerde denkwijze volledig tot struikelen gebracht te worden? (b) Hoe ging hij zijn verhouding tot Jehovah bezien?
9 Hoewel Asaf bijna tot struikelen was gebracht doordat hij deze uiterst belangrijke verhouding uit het oog had verloren, slaagde hij erin zich te herstellen. Evenals de psalmist David kwam hij tot het besef dat een goede verhouding tot Jehovah God meer dan iets anders betekende. Hoe werd deze verandering in Asafs zienswijze teweeggebracht? In het besef dat zijn denkwijze verkeerd was, ging Asaf naar het heiligdom. Daar, te midden van de gemeente van Jehovah’s volk, kwam hij tot de erkentenis dat de schijnbare voorspoed van de goddelozen slechts van korte duur is, terwijl een goede verhouding tot God blijvende zegeningen, met inbegrip van materiële zegeningen, schenkt (Ps. 73:15-22; 72:16). Uit de overvloed van een dankbaar hart uitte Asaf zich toen tegenover God met de woorden die in Psalm 73:23-28 staan:
„Ik ben voortdurend bij u; gij hebt mijn rechterhand gevat. Met uw raad zult gij mij leiden, en daarna zult gij mij zelfs tot heerlijkheid voeren. Wie heb ik in de hemel? En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde. Mijn organisme en mijn hart zijn bezweken. God is de rots van mijn hart en mijn deel tot onbepaalde tijd. Want zie! juist zij die zich ver van u houden, zullen vergaan. Gij zult stellig tot zwijgen brengen al wie u immoreel verlaat. Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij. In de Soevereine Heer, Jehovah, heb ik mijn toevlucht gesteld, om al uw werken bekend te maken.”
10. Hoe dient een christen materiële bezittingen te bezien, en hoe zal deze juiste zienswijze hem beletten Gods gunst te verliezen?
10 Indien u een opgedragen christen bent, denkt u dan zo over uw verhouding tot Jehovah God? Wij allen dienen er zo over te denken. Maar zou het kunnen zijn dat sommigen hebben toegelaten dat de materialistische denkwijze van de wereld hun zienswijze heeft gevormd? Stellen zij, hoewel zij belijden God te dienen, in werkelijkheid het verwerven van materiële dingen op de eerste plaats in het leven? Zulk een handelwijze zou stellig schadelijk zijn voor hun verhouding tot Degene van wie hun leven afhankelijk is. Jezus Christus zei naar waarheid: „Ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit” (Luk. 12:15). Onder inspiratie schreef de apostel Johannes: „De wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Joh. 2:17). De economische situatie van de wereld is weliswaar wankel; het kan moeilijk voor iemand zijn om zijn gezin van het noodzakelijke te voorzien. Maar als wij een geloof en hoop hebben die rond Jehovah zijn opgebouwd, zullen wij behoed worden voor elke verleiding onze dienst voor God een ondergeschikte plaats in ons leven toe te kennen. Welke toestanden er zich ook zullen ontwikkelen, wij zullen vol vertrouwen de toekomst tegemoet kunnen zien, wetend dat God voor zijn getrouwe dienstknechten zorgt. Zijn belofte luidt: „Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” — Hebr. 13:5: Matth. 6:25-34.
BESCHERMD TEGEN RECHTSTREEKSE DEMONENINVLOED
11. Waartoe nam koning Saul zijn toevlucht in een poging de toekomst te weten te komen?
11 Mensen van de wereld, die dit geloof niet hebben, zoeken dikwijls leiding uit bronnen die hun situatie alleen maar verergeren. Koning Saul van het Israël uit de oudheid deed dit. Omdat Saul tegen Jehovah had gezondigd, werd hij van alle goddelijke communicatie afgesneden. Hij bracht dit als volgt onder woorden: „God zelf is van mij geweken en heeft mij niet meer geantwoord, noch door bemiddeling van de profeten noch door dromen.” Toen de Filistijnen de strijd tegen hem aanbonden, wilde Saul wanhopig enige leiding hebben om te weten wat hij moest doen (1 Sam. 28:15). In plaats dat hij Jehovah God nederig om vergiffenis smeekte, wendde hij zich derhalve tot het spiritisme voor hulp. In strijd met de Wet, die hij als Israëliet verplicht was te gehoorzamen, raadpleegde hij een geestenmedium. — Lev. 19:31; 20:6; 1 Sam. 28:8.
12. Verkreeg Saul door een geestenmedium te raadplegen de troost en leiding die hij wenste, en waarom was dat het geval?
12 Maar verkreeg Saul door dit te doen de troost en leiding die hij wenste? Volstrekt niet. Hij ontving een sombere boodschap. Over de uitwerking die dit op hem had, vertelt het bijbelse verslag ons: „Hierop viel Saul ogenblikkelijk in zijn volle lengte op de grond, en hij werd zeer bevreesd” (1 Sam. 28:20). Stellig verbeterde hij zijn situatie niet door wat hij deed. Hoewel hij het geestenmedium had gezegd dat hij met de profeet Samuël wilde spreken, wist Saul dat Samuël dood was en niet kon spreken. Dat het spreken met de doden door Gods Wet als iets verfoeilijks werd veroordeeld, had Saul tot het besef moeten brengen dat schijnbaar contact met de doden door middel van geestenmediums een bedrieglijke misleiding van goddeloze geestenkrachten was. — Deut. 18:10-12.
13. Waarom is het mogelijk dat iemands kennis van wat de bijbel zegt hem niet belet in de strik te vallen waarin koning Saul viel?
13 Iemand weet misschien wat de bijbel over zulke aangelegenheden zegt. Niettemin kan de grote hoeveelheid publiciteit die aan occulte praktijken wordt gegeven, hem nieuwsgierig maken. Hij hoort misschien over iemand die naar verluidt nauwkeurig de toekomst kan voorspellen. Of hij leert misschien de verschillende middelen kennen die bij waarzeggerij worden gebruikt — Ouijaborden, ESP (buitenzintuiglijke waarneming), astrologie, het kijken in een kristallen bol en dergelijke. Hij kan er zo door gefascineerd worden dat hij misschien zelf wil onderzoeken of zulke dingen werkelijk succes hebben. Misschien wil hij ’het op zijn minst eens proberen’.
14. Wat kan er gebeuren met degenen die in het occulte liefhebberen?
14 Is dat verstandig? Beslist niet. Zijn nieuwsgierigheid kan ertoe leiden dat hij aanvallen van demonen te verduren krijgt. Bovennatuurlijke rustverstoringen kunnen hem van slaap beroven en hem zelfs overdag met angst vervullen. Hij kan zelfs vreemde stemmen beginnen te horen, die hem aanraden zichzelf of iemand anders te doden. Dit is niet louter denkbeeldig. Geboekstaafde gevallen bewijzen dat dit werkelijk is gebeurd.
15, 16. Hoe beziet Jehovah occulte praktijken?
15 Indien wij werkelijk in Gods Woord geloven, zullen wij niet toelaten dat er enige ongepaste nieuwsgierigheid inzake occulte praktijken in onze geest wordt gevormd, en dit zal een beveiliging zijn. Jehovah God denkt niet licht over deze zaak. Ten einde de Israëlieten te beschermen zodat zij niet door goddeloze geesten misleid en geschaad zouden worden, maakte hij de beoefening van waarzeggerij tot een overtreding waarop de doodstraf stond. Gods Woord zei: „Een tovenares moogt gij niet in leven laten” (Ex. 22:18). „Wat een man of vrouw betreft in wie een mediamieke of voorzeggende geest blijkt te zijn, zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden.” — Lev. 20:27.
16 Is Jehovah’s zienswijze ten aanzien van geestenmediums, tovenaars en waarzeggers veranderd? Volstrekt niet! Gods oordeel is nog steeds gericht tegen allen die spiritisme blijven beoefenen. Openbaring 21:8 schaart hen onder degenen die het oordeel van de „tweede dood” verdienen. Dat betekent de eeuwige dood, waaruit geen terugkeer mogelijk is. Als mensen die in dergelijke dingen hebben geliefhebberd, dus de wil van God wensen te doen, is het thans de tijd ze uit hun leven te bannen.
17. Wat dienen degenen die Gods goedkeuring zoeken, te doen met voorwerpen die met het occulte te maken hebben?
17 Zorg er ook voor dat er zich absoluut geen voorwerpen in uw huis bevinden die nauw verband houden met spiritistische praktijken. Volg het voorbeeld van degenen die in Éfeze de ware aanbidding aanvaardden, over wie in Handelingen 19:19 wordt bericht: „Vrij velen van hen die magische kunsten hadden beoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van iedereen.” Deze voorwerpen waren weliswaar kostbaar, maar dit weerhield de Efeziërs die het christendom aanvaardden er niet van ze te vernietigen.
18. Wat onthult de in de christenheid bestaande situatie met betrekking tot het occultisme, over het falen van haar religieuze leiders?
18 Dat er thans een plotselinge toenemende belangstelling voor occulte praktijken te midden van de christenheid valt waar te nemen, duidt stellig op het falen van haar religieuze leiders. Zelfs zogenaamd ontwikkelde mensen raadplegen waarzeggers, liefhebberen in astrologie, dragen „geluk” aanbrengende mascottes of zoeken, zoals in sommige delen der aarde gebeurt, genezing bij medicijnmannen die valse goden aanroepen. De meesten van deze mensen zullen wellicht zeer verrast zijn te vernemen dat de bijbel veroordeelt wat zij doen. Hun is niet verteld wat Gods Woord zegt. Hun geestelijken hebben hun deze dingen niet geleerd en hebben hen aldus blootgesteld aan aanvallen van demonen.
BEHOED VOOR HET BEZWIJKEN VOOR DE VREES VOOR DE DOOD
19. Welk krachtige middel heeft Satan volgens Hebreeën 2:14, 15 gebruikt om mensen te beheersen?
19 Behalve bezetenheid en kwelling door demonen, is nog een krachtig middel dat Satan heeft gebruikt om de mensheid te beheersen, de vrees voor de dood. Beschouw eens wat Hebreeën 2:14, 15 hierover zegt. Daar wordt gezegd dat Jezus Christus bij machte is „degene teniet te doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel”. En er wordt ons ook gezegd dat Jezus „allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, [kan] bevrijden”.
20. Illustreer hoe Satan de vrees voor een gewelddadige dood heeft gebruikt om mensen in slavernij te houden.
20 Het lijdt geen twijfel dat mensen in het algemeen bevreesd zijn dat hun leven vroegtijdig door gewelddadige middelen wordt afgesneden. Dit is de soort van dood waarop in deze schriftplaats wordt gedoeld, en Satan de Duivel heeft de vrees voor die soort van dood ten volle uitgebuit. Hij gebruikt deze vrees om de mensen ertoe te bewegen datgene te doen wat hij wenst. Gebeurtenissen van deze eeuw hebben dit goed geïllustreerd. In nazi-Duitsland bijvoorbeeld waren veel mensen bevreesd voor de consequenties als zij niet deden wat hun superieuren eisten. Deze mensen waren bevreesd voor de mogelijkheid dat zij ter dood gebracht zouden worden. Zij handelden daarom tegen de stem van hun geweten in en maakten zich schuldig aan gemene misdaden tegen de mensheid.
21, 22. Wat bevrijdt Jehovah’s toegewijde dienstknechten ervan al te zeer bevreesd te zijn dat zij op gewelddadige wijze van het leven worden beroofd?
21 Het geloof en de hoop die God ons heeft gegeven, kunnen ons er echter voor behoeden zo bevreesd te worden dat wij nalaten datgene te doen waarvan wij weten dat het juist is en daardoor ons geweten ruïneren en de goddelijke gunst verliezen. Wij hoeven niet overmatig bevreesd te zijn omdat wij weten dat Jehovah ons liefheeft en dat ons leven kostbaar is in zijn ogen. Merk op welke vertroostende woorden Jezus Christus sprak: „Mijn vrienden: Vreest niet hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Ik zal u echter te kennen geven wie gij moet vrezen: Vreest hem die, nadat hij heeft gedood, autoriteit heeft om in Gehenna te werpen. Ja, ik zeg u, vreest Hem. Worden niet vijf mussen voor twee geldstukken van geringe waarde verkocht? Toch wordt niet één daarvan vergeten bij God. Maar zelfs de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Vreest niet; gij zijt meer waard dan vele mussen.” — Luk. 12:4-7.
22 Mensen kunnen weliswaar het lichaam doden. Maar zij kunnen niet de ziel voor eeuwig vernietigen (Matth. 10:28). En wat is de „ziel” in dit geval? Het is het door God geschonken recht van de persoon om een levend wezen te zijn. Mensen kunnen de persoon niet uit Gods voorziening wissen en het aldus onmogelijk maken dat hij weer tot leven komt. Degenen die weigeren toe te geven aan de vrees voor de dood en die hun rechtschapenheid bewaren, zelfs wanneer zij van het leven worden beroofd, blijven dus volgens Gods zienswijze leven. Jehovah zal hun recht op leven beschermen. Hij zal geen enkel detail in verband met hen vergeten. Hij onthoudt hun persoonlijkheid, hun mentale groei en ervaring in het leven. En hij zal die in de opstanding herstellen. — 2 Kor. 1:8, 9.
23. Hoe kunnen geloof en hoop ons sterken wanneer wij met de dreiging van de dood worden geconfronteerd?
23 Geloof in Gods belofte van een opstanding kan ons sterken om het juiste te doen ook al zou dat de dood voor ons betekenen. Dat geloof stelt ons in staat te beseffen dat het eeuwige leven waarin men zich zal verheugen wanneer de doden worden opgewekt, veel kostbaarder is dan enkele jaren van leven thans. Het behoedt ons ervoor onze gelegenheid om dat eeuwige leven te verwerven, in gevaar te brengen. Dat deed het geloof voor mensen uit de oudheid; over hen bericht het bijbelboek Hebreeën: „[Zij] werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs [een of ander compromis in verband met datgene wat juist is] wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken.” — Hebr. 11:35.
24. Wat kon Jezus Christus door zijn geloof verduren?
24 Ook Jezus Christus werd in staat gesteld een volmaakte rechtschapenheid te bewaren wegens zijn onwankelbare geloof in Jehovah’s vermogen hem uit de doden op te wekken en hem te belonen. Denkt u zich eens in wat hij heeft verduurd. Hij werd beschimpt, geslagen, met vuisten gestompt, bespuwd, gegeseld en, ten slotte, aan een paal genageld om als de ergste misdadiger te sterven. Toch wankelde Jezus Christus nooit. Hij verloor de beloning niet uit het oog. Wat een geloofversterkend voorbeeld heeft hij ons gegeven! In Hebreeën 12:2, 3 wordt het als volgt onder woorden gebracht: „Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten. Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zulk een tegenspraak tegen hun eigen belangen in, heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.”
25. Welke voordelen heeft het in harmonie te leven met de waarheid dat dit leven niet alles is wat er is?
25 Dit leven is inderdaad niet alles wat er is. Door in harmonie met dat feit te leven, vermijden wij het ijdele, lege leven van materialistische mensen. Zelfs de mogelijkheid van de dood kan geen schaduw werpen op onze vreugde thans te leven en doet ons de toekomst niet met wanhoop en onzekerheid bezien. Gode zij dank dat hij het voor oprechte waarheidszoekers mogelijk heeft gemaakt een deugdelijke hoop en een krachtig geloof te bezitten!
[Illustratie op blz. 265]
Dat Asaf de goddelozen om hun voorspoed benijdde, beroofde hem van vreugde — totdat hij besefte dat alleen een goede verhouding tot God tot blijvende zegeningen leidt