De last van onrecht dragen
„Onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen, en er is twist, en tweedracht verheft zich. Daarom verliest de wet haar kracht, en nimmer komt het recht te voorschijn, want de goddeloze omsingelt den rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn.” — Hab. 1:3, 4, „Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.”
1. Hoe wordt de situatie in menselijke aangelegenheden in Prediker 1:15 heel goed geschetst?
ONDERDRUKKING, onrecht en begunstiging zijn in deze wereld heel gewoon. Een heleboel onvolkomen dingen kunnen eenvoudig niet worden rechtgezet en in de menselijke aangelegenheden blijken een oneindig aantal gebreken te bestaan. Een van de wijste regeerders uit de oudheid; koning Salomo, heeft gezegd: „Dat wat krom wordt gemaakt, kan niet recht worden gemaakt, en dat wat ontbreekt, kan onmogelijk worden geteld.” — Pred. 1:15.
DE BEDROEVENDE UITWERKING VAN HET ZIEN VAN ONRECHT
2. Wat hebben degenen die rechtvaardigheid liefhebben zich soms afgevraagd, en waarom?
2 Als gevolg van hun rechtvaardigheidsgevoel vinden veel mensen het erg benauwend te moeten aanzien dat degenen die oneerlijk zijn en geen achting voor God of hun medemensen bezitten, succes schijnen te hebben. Net als de Hebreeuwse profeet Habakuk hebben ook andere rechtvaardiggezinde personen zich soms afgevraagd: ’Waarom doet God toch niets?’ — Hab. 1:2-4.
3. (a) Hoe hebben sommigen op de schijnbare voorspoed van goddelozen gereageerd? (b) Wie was Asaf? (c) Wat erkende hij over een bepaalde periode in zijn leven?
3 Het heeft hen zo verontrust met onrecht geconfronteerd te worden dat sommigen van Gods dienstknechten ertoe gekomen zijn zich af te vragen of het nog wel zin heeft een rechtschapen leven te leiden. Dit is ook Asafa overkomen, een op de voorgrond tredende levitische musicus gedurende de regering van koning David. Hij componeerde muziekstukken die eeuwenlang in de openbare aanbidding werden gebruikt (2 Kron. 29:30). Samen met Heman en Jeduthun ’profeteerde Asaf met de harpen, met de snaarinstrumenten en met de cimbalen’ (1 Kron. 25:1). Dit profeteren hield klaarblijkelijk in dat zij God lof en dank brachten en zich daarbij met instrumentale muziek begeleidden. Asaf, Heman en Jeduthun deden dit waarschijnlijk met het gevoel en de intensiteit die kenmerkend waren voor de profeten. Hun uitingen, die op muziek gezet waren, droegen bovendien belangrijke boodschappen aan de Israëlieten over. Asaf was werkelijk zeer begunstigd. Toch is er in zijn leven een periode geweest waarin hij in ernstig geestelijk gevaar kwam te verkeren. In een van zijn geïnspireerde liederen, Psalm 73, geeft Asaf toe: „Haast waren mijn voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden.” — 73 Vs. 2.
4. Wat voor bedroevends zag Asaf volgens Psalm 73:3-9?
4 Wat zag Asaf, hetgeen hem zo uit zijn evenwicht bracht? Het antwoord wordt in de woorden van Psalm 73:3-9 aangetroffen. Toen Asaf de voorspoed van de goddelozen zag, werd hij met afgunst vervuld. Gewetenloze mensen pochten over de rijkdom die zij op een oneerlijke manier hadden vergaard. Ondanks hun wetteloosheid scheen het hun heel goed te gaan. Uiterlijk scheen alles erop te duiden dat zij vrede en zekerheid genoten. Ja, ondanks hun verachtelijke levenswijze ’hadden zij geen doodsangsten’; zij schenen op een vredige wijze aan hun eind te komen, zonder verschrikkelijke doodsangsten. Zij hadden genoeg te eten, terwijl zij niet door bepaalde gezondheidsproblemen werden belet van hun maaltijden te genieten. Hun ogen waren niet hol, door gebrek aan voedsel, maar ’puilden uit van het vet’. Deze mensen gingen schaamteloos op hun goddeloze weg voort. Hun arrogantie of hoogmoed was als een sieraad, „een halsketting”, voor hen. Hun gewelddaden waren zo talrijk dat deze hen ’als een kleed omhulden’. Ze waren te allen tijde in gewelddaad gekleed. Aangezien zij met hun onrechtvaardige gekuip succes hadden, ’waren zij de inbeeldingen van het hart te boven gegaan’. Dit moedigde hen ertoe aan „in verheven trant” — op een arrogante wijze — over hun oneerlijke praktijken te spreken. ’Zij zetten hun mond in de hemel, terwijl hun tong op de aarde rondging’. Zij trokken zich van niemand in de hemel of op aarde ook maar iets aan. Zij lieten hun tong onbeteugeld haar gang gaan, terwijl hun mond datgene uitbraakte waar hun tong behagen in schepte.
5. Hoe blijkt uit de bewoordingen van Psalm 73:10, 11 dat de waarneming dat de goddelozen ongestraft wetteloosheid kunnen bedrijven, niet alleen Asaf ongunstig beïnvloedde?
5 Asaf was klaarblijkelijk niet de enige die ongunstig werd beïnvloed door wat hij zag. Hij vervolgt met te zeggen: „Daarom brengt hij zijn volk hierheen terug, en de wateren van wat vol is, worden voor hen opgeslorpt. En zij hebben gezegd: ’Hoe is God het te weten gekomen? En bestaat er wel kennis bij de Allerhoogste?’” (Ps. 73:10, 11) Wanneer de rechtvaardigen nadenken over de wijze waarop de goddelozen zich ongestraft aan hun wetteloosheid schijnen te kunnen overgeven, vinden zij dit erg verontrustend. Zij kunnen het niet uit hun gedachten zetten. Zij moeten er steeds weer opnieuw aan denken. Het is voor hen net alsof zij een bittere drank te drinken krijgen. Dit brengt hen ertoe te vragen: ’Hoe kan God dit toelaten? Ziet hij dan niet wat er gebeurt?’b
6. Wat bracht Asaf ertoe te denken dat het nutteloos is Jehovah te dienen?
6 Toen Asaf zijn eigen lot met de voorspoedige toestand van de goddelozen vergeleek, riep hij uit: „Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was. En ik werd de gehele dag geplaagd, en mijn correctie is er elke morgen” (Ps. 73:12-14). De psalmist begon dus werkelijk te denken dat het geen zin had een rechtschapen leven te leiden. Terwijl de goddelozen voorspoed genoten, werd hij voortdurend gekweld. Hij had het gevoel alsof God hem elke morgen corrigeerde of bestrafte. De goddelozen schenen zich echter ongestraft aan de ergste overtredingen te kunnen schuldig maken.
7. Waaruit blijkt dat de psalmist inzag dat het verkeerd is de dienst voor God als nutteloos te beschouwen?
7 Niettemin besefte Asaf dat het verkeerd was aan zulke gedachten toe te geven. Hij zei: „Had ik besloten om ook zo te spreken, dan zou ik ontrouw zijn geworden aan het geslacht van uw kinderen. En peinsde ik ook om het te begrijpen, toch bleef het een kwellend raadsel in mijn oog” (Ps. 73:15, 16, De Katholieke Bijbel). Ja, de psalmist besefte dat wanneer hij de dienst voor God als nutteloos zou beschouwen, hij in werkelijkheid deloyaal was jegens de getrouwen. Door openlijk twijfel tot uitdrukking te brengen, zou hij bovendien het geloof van sommigen kunnen ondermijnen. Hoewel Asaf zijn gedachten probeerde te ordenen, kon hij eenvoudig niet begrijpen hoe het mogelijk was dat de goddelozen zich ongestraft aan kwaaddoen konden overgeven, terwijl rechtvaardige personen lijden ondergingen.
HOE HET TE VERMIJDEN UIT HET EVENWICHT TE RAKEN
8. (a) Waar ging de psalmist naar toe om zijn gedachten te herzien? (b) Wat moeten wij doen als wij al te verontrust raken door wat wij zien?
8 Wat deed de psalmist om zijn gedachten te herzien? Asaf ging naar het heiligdom. Daar, onder de bijeengekomen aanbidders, ging hij beseffen wat de goddelozen eigenlijk te wachten stond (Ps. 73:17). Als u dus verontrust blijkt te zijn door wat u ziet, probeer dan evenzo de antwoorden op uw vragen te verkrijgen van degenen die hun dienst voor God van ganser harte trachten te verrichten. Wat ging Asaf inzien? Wij lezen: „Waarlijk, op een glibberige bodem plaatst gij [Jehovah] hen. Gij hebt hen tot puinhopen doen vervallen. O hoe zijn zij als in een ogenblik tot een voorwerp van ontzetting geworden! Hoe hebben zij hun einde bereikt, zijn zij door plotselinge verschrikkingen aan hun eind gekomen! Als een droom na het wakker worden, o Jehovah, zo zult gij wanneer gij ontwaakt zelfs hun beeld verachten.” — Ps. 73:18-20.
9. Wat moeten wij volgens Psalm 49:6-12 en 73:18-20 met betrekking tot de schijnbare voorspoed van de goddelozen beseffen?
9 Deze woorden van de psalmist onthullen een belangrijk punt dat ons kan helpen het onrecht van een goddeloos stelsel te verduren. De schijnbare voorspoed van de goddelozen is slechts tijdelijk. Aangezien hun leven uitsluitend rondom vergankelijke materiële bezittingen is opgebouwd, staan zij „op een glibberige bodem” en verkeren zij voortdurend in gevaar plotseling, en zonder waarschuwing, een verschrikkelijke val te zullen meemaken. De dood zal hen op zijn laatst in hun ouderdom overvallen, aangezien hun onrechtvaardig verkregen winst hun leven niet zal kunnen verlengen (Ps. 49:6-12). Hun voorspoed zal als een droom zijn, die snel voorbijgaat. Het is zelfs mogelijk dat het recht hen zal achterhalen lang voordat zij de ouderdom bereiken. De onveranderlijke wet van God kan ten aanzien van hen in werking treden: „Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gal. 6:7). Aangezien zij de Allerhoogste, de Enige die hen zou kunnen helpen, de rug hebben toegekeerd, zal de volledige draagwijdte van de rampspoed hen met verpletterend geweld treffen. Zij blijven volledig hulpeloos en zonder hoop en troost achter. Wanneer Jehovah aldus tegen hen „ontwaakt”, zal hij hun „beeld”, hun pracht en hun positie, met verachting en als iets waardeloos bezien.
10. Welk feit betreffende Gods voornemen moeten wij in verband met het schijnbare succes van de goddelozen in gedachten houden?
10 In een tijd waarin onrecht, wetteloosheid en onderdrukking schijnen te gedijen, moeten wij dus nooit uit het oog verliezen dat de goddelozen niet werkelijk straffeloos hun gang kunnen gaan. Jehovah God ziet wat er gebeurt en hij laat toe dat situaties zich in harmonie met zijn grootse voornemen ontwikkelen. Soms zullen personen, wanneer zij een verkeerde handelwijze volgen en als gevolg hiervan lijden ondergaan, tot bezinning komen en zich in oprecht berouw tot de Schepper wenden (2 Petr. 3:9). Verharden zij zich daarentegen in hun goddeloze wegen, dan wordt het voor alle waarnemers duidelijk dat het juist en volledig rechtvaardig is wanneer Gods oordeel aan hen wordt voltrokken. — Vergelijk Romeinen 9:14-24.
11. Welke kijk op tijd zal ons helpen geduldig te wachten totdat Jehovah God onrechtvaardigheid recht zal zetten?
11 In onze ogen kan het erg lang schijnen voordat aan degenen die straf verdienen een rechtvaardig oordeel wordt voltrokken. Maar in de ogen van de eeuwige God is dit een heel korte tijd. De bijbel zegt: „Duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht” (Ps. 90:4). Hoe lang duurde gisteren wanneer u er vandaag op terugkijkt? Misschien had u inderdaad een heel zware dag en leek het alsof er nooit een eind aan zou komen. Maar is het, nu die dag voorbij is, niet net alsof hij er eigenlijk niet is geweest? Voor de Schepper zijn duizend jaren als zo’n dag, ja, zelfs zo kort als een vier-uur-durende nachtwake . De menselijke levensduur van slechts 70 of 80 jaar is in Gods ogen dus als iets wat feitelijk niet bestaat. „Wij hebben onze jaren voleindigd net als een gefluister”, schreef de profeet Mozes (Ps. 90:9). Ja, onze korte levensduur zou vergeleken kunnen worden met een ademtocht die fluisterend over onze lippen komt. Wanneer wij in aanmerking nemen dat Jehovah God de belofte heeft gegeven dat zijn loyale dienstknechten eeuwig in geluk en in vrede en zekerheid zullen leven, heeft zelfs een levensduur waarin men uitermate veel moet lijden, niets te betekenen. Deze zienswijze kan ons helpen geduldig te zijn wanneer wij gekweld worden omdat wij onrecht, onderdrukking en begunstiging moeten aanzien.
12. (a) Wat beweert Satan betreffende mensen? (b) Hoe kan dit ons helpen de last van onrecht te dragen?
12 Er verschijnt nog een andere factor in het beeld. De grote tegenstander van de mensheid, Satan de Duivel, beweert dat degenen die God dienen, door zelfzucht worden aangezet. Dit blijkt uit de beschuldiging die Satan tegen Job uitbracht: „Al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken” (Job 2:4, 5). Door ondanks onrecht loyaal aan God te blijven, kunnen wij derhalve net als Job tonen dat de beweegredenen van ons hart juist zijn.
13. Hoe kunnen wij het vermijden op de in Psalm 73:21, 22 beschreven wijze op ongunstige omstandigheden te reageren?
13 Wanneer wijzelf het slachtoffer zijn van onrecht wegens vooroordeel of wegens onze weigering aan politiek mee te doen, moeten wij er zorgvuldig op toezien dat onze reactie op Gods toelating van onrecht niet louter gebaseerd is op gevoelens als die van een redeloos dier. Dit zou ons diep in ons binnenste kunnen verbitteren en ons onevenwichtig kunnen maken in onze denkwijze, zodat wij ertoe gebracht worden de dingen strikt vanuit ons eigen standpunt te bezien, zonder Gods voornemen in aanmerking te nemen. Dit overkwam Asaf. Hij geeft toe: „Mijn hart was verbitterd en in mijn nieren voelde ik scherpe pijnen, en ik was redeloos en ik kon niets weten; ik werd als louter dieren van uw standpunt uit bezien.” — Ps. 73:21, 22.
14. Welke verhouding moeten wij trachten te behoeden?
14 Ongeacht waar wij persoonlijk mee geconfronteerd worden, wij dienen er ijverig moeite voor te doen onze verhouding tot Jehovah God te behoeden, want onze verhoging is van hem afkomstig. De psalmist ging dit inzien. Wij lezen: „Ik ben voortdurend bij u; gij hebt mijn rechterhand gevat. Met uw raad zult gij mij leiden, en daarna zult gij mij zelfs tot heerlijkheid voeren. Wie heb ik in de hemel? En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde. Mijn organisme en mijn hart zijn bezweken. God is de rots van mijn hart en mijn deel tot onbepaalde tijd. Want zie! juist zij die zich ver van u houden, zullen vergaan. Gij zult stellig tot zwijgen brengen al wie u immoreel verlaat. Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij. In de Soevereine Heer, Jehovah, heb ik mijn toevlucht gesteld, om al uw werken bekend te maken.” — Ps. 73:23-28.
15. Hoe zal Jehovah ons tot heerlijkheid leiden?
15 Wij moeten in gedachten houden dat Jehovah God ons onder geen enkele omstandigheid in de steek zal laten als wij hem trouw blijven. Hij is altijd aan onze zijde. De Allerhoogste zal ons bij de hand nemen om ons te leiden en te steunen. De raad van Jehovah zal ons tot gids dienen en ons naar een zekere en gelukkige toekomst leiden. Hoewel wij misschien een tijdlang vernedering zullen moeten verduren, zal Jehovah een ommekeer bewerkstelligen en ons tot heerlijkheid en eer leiden. Evenals Asaf hebben wij niemand anders dan onze hemelse Vader op wie wij voor het ontvangen van troost kunnen steunen.
16. (a) In welke betekenis is God de rots van ons hart? (b) Hoe kan Jehovah ons „deel” zijn? (c) Wat moeten wij in verband met Jehovah’s wonderbare werken trachten te doen?
16 Dat wij ons in een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah verheugen, dient ons grootste behagen te zijn. Zelfs als ons organisme en ons hart verzwakken, zal Jehovah ons sterken. Hij zal ons hart stabiliteit geven, zodat wij, wanneer wij voor tegenspoed komen te staan, niet de hoop laten varen en de moed verliezen. Het voorrecht in een intieme verhouding tot onze hemelse Vader te staan en hem te kunnen dienen, is beslist een verrukkelijk „deel”, een bezit van onschatbare waarde. Mogen wij dit nooit laten schieten, aangezien dat rampspoed voor ons zou betekenen, net als in het geval van alle anderen die Jehovah in de steek laten. Mogen wij net als de psalmist dicht tot Jehovah naderen en hem al onze zorgen toevertrouwen. Dit is goed, want het zal tot ons geluk en welzijn bijdragen. Mogen wij bovendien Jehovah’s wonderbare werken aan anderen bekendmaken, waardoor wij degenen versterken die twijfels hebben.
17. Wat moet in ons leven de belangrijkste plaats innemen, en hoe zal dit ons helpen onrecht te verdragen?
17 Wij in deze tijd kunnen beslist veel voordeel trekken van wat de psalmist uit eigen ervaring optekende. Hoewel het onrecht dat in dit stelsel waargenomen kan worden, verontrustend kan zijn, kunnen wij deze last met succes dragen door ons leven rondom de dienst voor God op te bouwen. Als wij dit doen, is onze beloning zeker (Hebr. 6:10). De beloning zal zelfs zo groots zijn dat elke beproeving of verdrukking waaraan wij misschien het hoofd zullen moeten bieden, in vergelijking daarmee slechts „van korte duur . . . en licht” is. — 2 Kor. 4:17.
[Voetnoten]
a De naam „Asaf” komt in de opschriften van Psalm 50 en de Psalmen 73 tot 83 voor. Aangezien in de Psalmen 79 en 80 gebeurtenissen worden genoemd die na de tijd van de levitische musicus Asaf zijn voorgevallen, moeten enkele van deze psalmen door zijn nakomelingen zijn geschreven. De naam „Asaf” schijnt dus klaarblijkelijk betrekking te hebben op de gehele afstammingslijn die met hem is begonnen. Aangezien in de inhoud van Psalm 73 geen aanwijzing kan worden gevonden dat deze psalm uit een latere periode dateert kunnen wij de conclusie trekken dat hij door de levitische musicus zelf, een tijdgenoot van koning David, werd geschreven.
b De Hebreeuwse tekst kan ook nog in een andere betekenis worden opgevat. Omdat de goddeloze succes schijnt te hebben, ontwikkelen sommigen van Gods dienstknechten een verdorven denkwijze. Zij laten zich tot dezelfde gedachtengang en dezelfde toestand als de wetteloze verlagen. Degenen die aldus op een dwaalspoor worden gebracht, zeggen in feite: ’God is zich niet bewust van wat er gebeurt. Hij zal niet handelend tegen wetteloosheid optreden.’
[Illustratie op blz. 16]
Het genoegen dat zelfs verdorven personen uit het leven schijnen te putten, doet de vraag rijzen: Loont het wel de moeite een rechtschapen leven te leiden?